ECLI:NL:TGZCTG:2018:333 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.323

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2018:333
Datum uitspraak: 20-12-2018
Datum publicatie: 20-12-2018
Zaaknummer(s): c2018.323
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen gz-psycholoog. Klaagster is sinds 2011 in behandeling bij het Gender team in het ziekenhuis, van welk team ook de aangeklaagde gz-psycholoog deel uitmaakt. Vanaf februari 2013 zijn tussen klaagster en de gz-psycholoog periodiek gesprekken gevoerd over behandeleffecten en (verdere) behandelwensen bij klaagster. In 2015 heeft klaagster een vagina plastiek gekregen, waarna zich complicaties hebben voorgedaan. In 2016 kreeg klaagster een secundaire verdiepingsplastiek. Na de operaties zijn de periodieke gesprekken voortgezet. Klaagster verwijt de gz-psycholoog: a. dat hij een afspraak voorafgaand aan de operatie zonder medeweten van klaagster heeft afgezegd omdat hij ervan uitging dat alles goed zou gaan; b. dat hij de afspraak om tijdens de opname in juli 2015 bij klaagster langs te komen niet is nagekomen; c. dat hij niets heeft gedaan met de klacht van klaagster dat een afspraak met de endocrinoloog weer werd geannuleerd en pas drie maanden later kon plaatsvinden; d. dat hij klaagster zwaar heeft vernederd na een gesprek door met collega’s hard te praten en te lachen, wat klaagster in de gang kon horen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verklaart klaagster niet-ontvankelijk voor zover zij nieuwe klachten heeft geformuleerd en verwerpt het beroep voor het overige.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2018.323 van:                        

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

bijgestaan door: mr. B. Wernik, advocaat te Haarlem,

tegen

E., gz-psycholoog, werkzaam te D., verweerder in beide instanties, bijgestaan door: mr. H.J.C. Smink, advocaat te Amsterdam.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 13 oktober 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen E. - hierna de gz-psycholoog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 26 juni 2018, onder nummer 2017-447GZP, heeft dat College de klacht afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De gz-psycholoog heeft een verweerschrift ingediend. De klacht is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2018.318 (A./C.) behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tucht-college van 29 november 2018, waar is verschenen klaagster, bijgestaan door

mr. M. Stam, kantoorgenote van mr. Wernik, en de gz-psycholoog, bijgestaan door

mr. Smink. Partijen hebben hun respectieve standpunten nader toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

"2.        De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

Klaagster is sinds 2011 in behandeling bij het Gender team in het ziekenhuis, van welk team ook verweerder deel uitmaakt. Vanaf februari 2013 zijn tussen klaagster en verweerder periodiek gesprekken gevoerd over behandeleffecten en (verdere) behandelwensen bij klaagster. In juli 2015 heeft klaagster een vaginaplastiek gekregen, waarna zich complicaties hebben voorgedaan. In maart 2016 kreeg klaagster een secundaire verdiepingsplastiek. Na de operaties zijn de periodieke gesprekken tussen klaagster en verweerder telkens voortgezet.

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

Zakelijk weergegeven verwijt klaagster verweerder:

a.               dat hij een afspraak voorafgaand aan de operatie zonder medeweten van

 klaagster heeft afgezegd omdat hij ervan uitging dat alles goed zou gaan;

b.               dat hij de afspraak om tijdens de opname in juli 2015 bij klaagster langs te

                        komen niet is nagekomen;

c.               dat hij niets heeft gedaan met de klacht van klaagster dat een afspraak met de

endocrinoloog weer werd geannuleerd en pas drie maanden later kon plaatsvinden;

d.               dat hij klaagster zwaar heeft vernederd na een gesprek door met collega’s

                        hard te praten en te lachen, wat klaagster in de gang kon horen.

Ter toelichting heeft klaagster onder meer aangevoerd dat het bij de operatie van de vaginaplastiek in 2015 fout is gegaan en dat er slechte nazorg heeft plaatsgevonden. Ook is er voor, tijdens en na de operatie niet volgens afspraak gewerkt.

Klaagster is (ook na de tweede operatie nog) fysiek zwaar verminkt, haar geslachtsorgaan werkt niet. Zij zit in de ziektewet en heeft haar baan verloren. Door deze situatie heeft zij psychische klachten ontwikkeld die voor chronische stress zorgen.

Als verweerder bij haar zou zijn langs gekomen had zij hem kunnen uitleggen wat er aan de hand was. Verweerder wilde niets voor klaagsters advocaat op papier zetten en heeft haar niet serieus genomen. Klaagster heeft hem uitgelegd wat haar frustratie is en naderhand heeft ze hem erover horen lachen met collega’s.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.

Hij heeft in dat kader onder meer aangevoerd dat hij heeft geprobeerd klaagster te ondersteunen na de operaties van 2015 en 2016, waarover klaagster ontevreden is. Hij heeft getracht de contacten tussen de medische behandelaren en klaagster te verbeteren door de onvrede van klaagster terug te koppelen. Hij heeft klaagster geadviseerd haar onvrede ter beoordeling voor te leggen aan de klachtencommissie.

Met betrekking tot de klachtonderdelen heeft verweerder het navolgende aangevoerd:

Ad a:   het is voor verweerder onduidelijk waarom klaagster het idee heeft dan hij een

afspraak zou hebben afgezegd, waarvan zij niet op de hoogte zou zijn geweest. Hij kan zich dat niet herinneren, en ook in het systeem is er geen afspraak te vinden die op zijn initiatief is afgezegd rond de operatie van juli 2015.

Ad b:   rondom de opname van een patiënt wordt vanuit de afdeling psychologie geen

afspraak gepland. Niet alle patiënten hebben daaraan behoefte, ook is het plannen van een vast afspraakmoment tijdens de opname niet altijd mogelijk. Verweerder vraagt altijd of zijn patiënten het prettig zouden vinden als hij langs zou komen en bespreekt dat zij de wens voor contact kunnen aangeven bij de verpleegkundigen, die dan contact opnemen met de afdeling psychologie.

In de tijd dat klaagster was opgenomen voor de operatie in juli 2015 was verweerder met vakantie.

Ad c:   voor verweerder is niet duidelijk wanneer deze gebeurtenis zich heeft voorgedaan. Het kan zijn dat klaagster haar onvrede met de endocrinologie met verweerder heeft besproken, maar verweerder kan hier niets aan doen en verwijst dan normaal terug naar de plek waar de onvrede is ontstaan of hij wijst op de mogelijkheid van klachtbemiddeling.

Ad d:   verweerder herkent zich niet in deze klacht. Hij heeft niet na het betreffende consult met een collega gesproken over klaagster, noch om haar gelachen. Verweerder verwijst naar de e-mailwisseling van november 2016, waarin klaagster haar beklag deed en verweerder heeft aangegeven haar beleving te betreuren en dit met klaagster tijdens de volgende afspraak van 23 december 2016 te willen bespreken. Dat is gebeurd en ondanks het verschil in beleving bestond voldoende vertrouwen om het begeleidingscontact voort te zetten.

5.         De beoordeling

Met betrekking tot de klachtonderdelen a. en b. verschillen partijen van mening over de vraag of er voor en tijdens de opname van juli 2015 afspraken tussen klaagster en verweerder hebben bestaan, die door verweerder niet zouden zijn nagekomen. Hier is sprake van het woord van klaagster tegenover het woord van verweerder. Dat brengt mee dat niet kan worden vastgesteld of verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college dus, ook als aan het woord van klaagster en van verweerder evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen. Het college realiseert zich dat mogelijk sprake is geweest van een misverstand, waardoor klaagster verwachtte dat verweerder zonder extra bericht van haar tijdens de opname zou langskomen, en dat het voor klaagster bijzonder vervelend moet zijn geweest dat dit niet is gebeurd tijdens die door klaagster toch zo onaangenaam ervaren periode.

Klachtonderdeel c. is door klaagster niet verder toegelicht, terwijl verweerder heeft aangevoerd niet te weten waar klaagster op doelt, maar evenmin in dergelijke situaties een rol voor zichzelf te zien. Ook dit klachtonderdeel kan dus niet gegrond bevonden worden.

Met betrekking tot klachtonderdeel d. blijkt uit de door verweerder overgelegde stukken dat verweerder dit na ontvangst van de e-mail van klaagster adequaat heeft opgepakt, dat partijen de kwestie hebben besproken tijdens de eerstvolgende afspraak met als resultaat de conclusie dat er voldoende vertrouwen bestond het begeleidingscontact voort te zetten, waarna dit ook daadwerkelijk is geschied. Het college kan ook met betrekking tot dit klachtonderdeel geen tuchtrechtelijk verwijtbaar gedrag van verweerder vaststellen.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond is.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten weergegeven in overweging 2. "De feiten" van de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       In beroep kan het Centraal Tuchtcollege slechts oordelen over die klachten die in het oorspronkelijk klaagschrift aan het Regionaal Tuchtcollege ter beoordeling zijn voorgelegd. De klachten dat de gz-psycholoog een brug had moeten slaan tussen klaagster en haar behandelend arts en dat de gz-psycholoog geen openheid van zaken heeft gegeven bij het ontslag uit het ziekenhuis na de eerste operatie zijn door klaagster in eerste aanleg niet geuit. Deze nieuwe klachten vallen dan ook buiten het bereik van het beroep. Het Centraal Tuchtcollege zal klaagster in zoverre in haar beroep niet-ontvankelijk verklaren.

            4.2       Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van de in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen gevoerde schriftelijke en mondelinge debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 november 2018 is dat debat voortgezet.

Het beraad in raadkamer na de behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Dit betekent dat het beroep voor het overige zal worden verworpen.

4.3       Klaagster heeft nog gesteld dat het Regionaal Tuchtcollege een beslissing heeft genomen zonder dat het blijk heeft gegeven in te zijn gegaan op haar volledige medisch dossier, haar PowerPointpresentatie en haar reactie op het verweerschrift. Voor zover er in eerste aanleg al sprake zou zijn geweest van een verzuim op dit punt, is dit hersteld door de behandeling van de zaak in beroep. Klaagster heeft in beroep opnieuw de gelegenheid gekregen haar standpunt naar voren te brengen en stukken in het geding te brengen. Het Centraal Tuchtcollege heeft klaagster daarbij bij brief van 17 september 2018 in de gelegenheid gesteld de desbetreffende stukken aan het Centraal Tuchtcollege over te leggen. Van die gelegenheid heeft klaagster echter geen gebruik gemaakt.

4.4       Het voorgaande leidt tot de conclusie dat klaagster deels niet-ontvankelijk is in haar beroep en dat het beroep voor het overige zal worden verworpen.

            5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar beroep voor zover zij nieuwe klachten heeft geformuleerd;

                                               verwerpt het beroep voor het overige.

Deze beslissing is gegeven door: K.E. Mollema, voorzitter, J.M.T. van der Hoeven-Oud en

T.W.H.E. Schmitz, leden-juristen en E.D. Berkvens en M.A.J. Hagenaars, leden-beroepsgenoten en

A.R. Sijses, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 20 december 2018.

            Voorzitter   w.g.                                                        Secretaris  w.g.