ECLI:NL:TGZCTG:2018:10 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.092 en c2017.129

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2018:10
Datum uitspraak: 16-01-2018
Datum publicatie: 17-01-2018
Zaaknummer(s): c2017.092 en c2017.129
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen psychiater. Klaagster is door de psychiater onderzocht op alcoholmisbruik in het kader van de vorderingsprocedure (art. 130 tot 134a Wegenverkeerswet). Klaagsters klacht betreft de inzage, afschrift en vernietiging van het medisch dossier, het verstrekken van onvoldoende en onjuiste informatie aan klaagster, het gebruik maken van een niet bekwame en bevoegde psycholoog en onzorgvuldige rapportage, alsmede onzorgvuldige verzending van de (concept) rapportages. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en de psychiater een maatregel van waarschuwing opgelegd. Het Centraal Tuchtcollege verklaart nog een klachtonderdeel gegrond, maar handhaaft de waarschuwing.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2017.092 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

gemachtigde: C., moeder van klaagster,

tegen

D., psychiater, werkzaam te E., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. E.J.C. de Jong, advocaat te Utrecht,

en

beslissing in de zaak onder nummer C2017.129 van:

D., psychiater, werkzaam te E., appellante, verweerster in eerste aanleg, gemachtigde: mr. E.J.C. de Jong, advocaat te Utrecht,

tegen

A., wonende te B., verweerster in beroep, klaagster in eerste aanleg, gemachtigde: C., moeder van klaagster.

1.               Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 24 februari 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te

Den Haag tegen D. - hierna de psychiater - een klacht ingediend. Bij beslissing van

7 februari 2017, onder nummer 2016-089 heeft dat College de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard (klachtonderdelen 1 iv, 3, 4, 5, 6 en 7) en de psychiater daarvoor de maatregel van waarschuwing opgelegd. Zowel klaagster als de psychiater zijn van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Partijen hebben over en weer ook een verweerschrift in beroep ingediend.

De beide zaken zijn in beroep gevoegd behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 7 december 2017, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde tevens zijnde de moeder van klaagster C. en de psychiater, bijgestaan door haar gemachtigde mr. E.J.C. de Jong voornoemd.

Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht, onder het overleggen van pleitnotities.

2.               Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2.      De feiten

2.1       Ten tijde van het beweerde klachtwaardig handelen was verweerster als psychiater verbonden aan F..

2.2       Op 2 februari 2015 heeft verweerster in opdracht van het  Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) klaagster psychiatrisch op alcoholmisbruik onderzocht in het kader van de vorderingsprocedure als bedoeld in de artikelen 130 tot 134a Wegenverkeerswet.

Aanleiding was een aanhouding van klaagster op 14 september 2014, waarbij een alcoholpromillage van 0,886 werd gemeten. Bij de keuring werden een alcoholanamnese en de CAGE-vragenlijst afgenomen door een psycholoog H..

Op 18 maart 2015 werd klaagster de concept-rapportage aangeboden ten behoeve van het inzage- en correctierecht.

Op 26 maart 2015 heeft klaagster haar reactie op de concept-rapportage gegeven, waarna verweerster de rapportage op feitelijke onjuistheden heeft gecorrigeerd.

Op 31 maart 2015 heeft verweerster de definitieve rapportage met de reactie van klaagster verstuurd naar het CBR.

Op 9 april 2015 heeft verweerster een reactie van klaagster ontvangen, waarin deze aangaf dat feiten niet klopten. Tevens verzocht klaagster om de initialen en BIG-registratienummer van eerder bedoelde psycholoog en wees klaagster op een foutief genoteerde datum voor het verstrijken van de inzage- en correctietermijn, namelijk

1 maart 2015 in plaats van 1 april 2015.

Op 13 april 2015 is aan klaagster schriftelijk excuses voor deze schrijffout aangeboden.

Op 14 april 2015 ontving verweerster een aangetekende brief van klaagster met het verzoek om de initialen en BIG-registratienummer van bedoelde psycholoog en een kopie van de aantekeningen van verweerster en de psycholoog.

Op 20 april 2015 heeft verweerster op dit verzoek gereageerd.

Op 29 april 2015 heeft de gemachtigde van klaagster een document gestuurd waaruit verweerster nog een feitelijke onjuistheid ten aanzien van de rapportage heeft afgeleid en waarna zij aanvullend heeft gerapporteerd aan het CBR.

2.3       Het keuringsrapport bevat onder meer het volgende:

“SAMENVATTING RELEVANTE GEGEVENS UIT DE STUKKEN

Het betreft de derde overtreding van betrokkene in de afgelopen 5 jaar. Betrokkene werd daarbij op 26 april 2010, 9 oktober 2010 en 14 september 2014 aangehouden met een promillage van respectievelijk 2,001, 0,84 en 0,886. Betrokkene heeft in de afgelopen 5 jaar geen educatieve maatregel gevolgd. Betrokkene zat afgelopen 5 jaar reeds eerder in de Vorderingsprocedure.

Conclusie: wel aanwijzingen voor alcoholmisbruik.

ANAMNESE

Omstandigheden rond laatste overtreding (dd 14 september 2014)

Betrokkene bevestigt desgevraagd de hierboven vermelde gegevens. Betrokkene vertelt rond 05:00 uur te zijn aangehouden. Dit betrof een routinecontrole. Betrokkene had op dat moment ongeveer 300 meter gereden. Desgevraagd had betrokkene 2 glazen wijn (2 AE) in 2 uur gedronken. De laatste consumptie was omstreeks 03:30 uur. (Te verwachten BAG: 0,38 promille). Betrokkene voelde zich niet dronken. De reden dat betrokkene reed was om naar huis te gaan vanaf het restaurant/pianobar waar zij werkt. Betrokkene dacht dat ze niet te veel had gedronken om te rijden, anders had ze niet gereden. Verlies van het rijbewijs zou waarschijnlijk wel hebben geleid tot problemen op het gebied van werk en/of het nakomen van sociale verplichtingen. Betrokkene werkt in de horeca en moet vaak

’s nachts werken en wil liever niet na haar werk naar huis fietsen. Daarnaast heeft betrokkene haar rijbewijs nodig om haar vriend te zien en om haar moeder naar afspraken te brengen omdat zij binnenkort niet meer zelf kan rijden. Volgens betrokkene speelden er in het jaar voorafgaande aan de aanhouding geen alcoholproblemen.

Conclusie: wel aanwijzingen voor alcoholmisbruik.

Alcoholanamnese (tevens gericht op de 12 maanden voorafgaande aan de laatste aanhouding, bevattende de relevante secties uit de CIDI, versie 2.1)

Gevraagd naar het drankgebruik in de 12 maanden voorafgaande aan de laatste aanhouding vertelt betrokkene dat deze wisselend is, ongeveer eens per week 2 à

3 glazen wijn (2-3 AE) per dag dronk. Dit drinkpatroon bestond sinds 5 jaar. Echter na de aanhouding van oktober 2010 heeft ze drie maanden niet gedronken. Na de laatste aanhouding is het drinkpatroon van betrokkene niet veranderd. Betrokkene beschouwde zichzelf niet als een probleemdrinker.

Desgevraagd geeft betrokkene aan dat ze af en toe na het werk in de horeca naar huis rijdt nadat ze alcohol heeft gedronken. Ze geeft aan dat ze op haar werk een blaasapparaat hebben en dat ze altijd onder de 0,2 promille blaast wanneer ze gaat rijden.

….

Conclusie: wel aanwijzingen voor alcoholmisbruik.

BESCHOUWING

Het betreft een eerste onderzoek in het kader van de Vorderingsprocedure waarbij verzocht wordt betrokkene te onderzoeken met betrekking tot alcohol misbruik. Uit het onderzoek komen de volgende, in dit kader relevante, afwijkende bevindingen naar voren:

-                  Ondanks een betrekkelijk normale alcoholanamnese werd betrokkene de afgelopen jaren in totaal drie keer onder invloed van alcohol als bestuurder van een motorvoertuig aangehouden. Hoewel toeval niet is uitgesloten, is – mede gezien de betrekkelijk lage pakkans – deze gang van zaken niet direct aannemelijk. Waarschijnlijker is onderrapportage van het normale alcoholgebruik, hetgeen een aanwijzing vormt voor alcoholmisbruik.

-                  Betrokkene is eerder onderzocht in het kader van de Vorderingsprocedure. Desondanks is betrokkene wederom aangehouden wegens het rijden onder invloed. Dit wijst op een vorm van persistentie en vormt een aanwijzing voor het problematisch gebruik van alcohol.

-                  Ondanks de verhoogde promillage bij de aanhouding voelde betrokkene zich niet dronken. Dit kan duiden op een voorgaande periode van overmatig alcoholgebruik en vormt een aanwijzing voor een verhoogde tolerantie (DSM-5 criterium A10, DSM-IV-TR afhankelijkheidscriterium: tolerantie).

-                  Het opgegeven alcoholgebruik ten tijde van de laatste aanhouding is niet in overeenstemming met de AAG/BAG. Dit duidt vermoedelijk op onderrapportage va het alcoholgebruik.

-                  Betrokkene beaamt dat – in het jaar voorafgaande aan de laatste overtreding – verlies van het rijbewijs waarschijnlijk zou hebben geleid tot problemen op het gebied van werk en sociale verplichtingen. Door te rijden onder invloed riskeerde betrokkene aldus problemen in relatie tot dit werk en deze sociale verplichtingen. Dit is een aanwijzing voor alcoholmisbruik.

-                  Betrokkene heeft een licht verhoogd gamma-GT (<1,5 N). Op zichzelf beschouwd is een dergelijke lichte verhoging van geringe betekenis voor de diagnostiek van stoornissen in het gebruik van alcohol.

-                  Betrokkene heeft een licht verhoogd ALAT (<1,5 N). Op zichzelf beschouwd is een dergelijke lichte verhoging van geringe betekenis voor de diagnostiek van stoornissen in het gebruik van alcohol.

Hoewel deze bevindingen afzonderlijk niet concludent hoeven te zijn, is juist de combinatie suspect voor alcoholproblematiek ten tijde van de laatste aanhouding. Dit overwegende dient de psychiatrische diagnose alcoholmisbruik in ruime zin te worden gesteld. Diagnostische criteria voor een stoornis in alcoholgebruik in termen van de DSM-5 worden daarbij niet behaald.

Betrokkene geeft aan dat het gebruik van alcohol sinds de laatste aanhouding in essentie onveranderd is gebleven. Dit betekent dat de gronden waarop de diagnose is gesteld nog voortduren. Daarbij toonde het lab aanwijzingen voor alcoholmisbruik, zoals voornoemd. Het lijkt derhalve niet aannemelijk dat betrokkene met het alcoholmsibruik is gestopt.

…”

3.         De klacht

De klacht bestaat uit de volgende onderdelen.

Klacht 1:

i.                Verweerster heeft klaagster opzettelijk geen inzage in en afschrift van het

                        medisch dossier gegeven;

ii.              Verweerster heeft opzettelijk het medisch dossier vernietigd;

iii.            Verweerster heeft onvoldoende en onjuiste informatie aan klaagster gegeven;

iv.             Verweerster heeft uit de anamnese ten onrechte de conclusie getrokken dat er                        aanwijzingen zijn van alcoholmisbruik.

Klacht 2:

Verweerster heeft gebruik gemaakt van een niet bekwame en niet bevoegde hulppersoon: de psycholoog  H.

Klacht 3:

i.                 Verweerster heeft ten onrechte geen gebruik gemaakt van eerdere psychiatrische onderzoeken van 7 december 2011 en 6 december 2012;

ii.               Verweerster heeft ten onrechte eerdere aanhoudingen van langer dan 12 maanden geleden meegewogen voor de conclusie alcoholmisbruik: deze dateerden van 2010.

Klacht 4:

Verweerster heeft verzuimd om een MCV-onderzoek te doen.

Klacht 5:

Bij beoordeling van bloedwaarden heeft verweerster ten onrechte en verwijtbaar geen rekening gehouden met griep en paracetamolgebruik en extreem sporten om af te vallen.

Klacht 6:

Ten onrechte heeft verweerster geen, althans onvoldoende lichamelijk onderzoek gedaan, geen bloeddruk gemeten en geen verzuim van de lever gemeten (echo). Ten onrechte is geen tweede bloedtest gedaan.

Klacht 7:

Verweerster heeft het rapport niet opgemaakt volgens de daarvoor geldende regels.

Klacht 8:

Verzending van concepten en originelen naar klaagster en het CBR is onzorgvuldig gebeurd.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerster heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1       Het College heeft begrepen dat het medisch dossier op aanvraag aan klaagster is verstuurd.

Op een verzoek van klaagster om bij het onderzoek gemaakte aantekeningen over te leggen heeft verweerster niet kunnen ingaan omdat deze waren vernietigd. Als toelichting op het vernietigen van de aantekeningen heeft verweerster aangegeven dat het niet langer noodzakelijk was deze te bewaren nu deze één op één in het rapport waren overgenomen. Het College kan dit standpunt van verweerster volgen, temeer nu niet is gesteld of gebleken dat het onderzoek andere resultaten heeft opgeleverd dan in het rapport is verwoord.

Waar klaagster aangeeft dat zou zijn toegezegd dat haar deze aantekeningen zouden worden toegestuurd, geldt dat niet is komen vast te staan dat dit opzettelijk (zoals haar verwijt op dit punt luidt) is gebeurd.

Verder is niet gebleken dat klaagster onvoldoende of onjuiste informatie heeft verstrekt met betrekking tot de gang van zaken van het onderzoek.

De onderdelen i, ii en iii van klacht 1 zijn dan ook ongegrond. 

5.2       Bij de uitvoering van het keuringsonderzoek heeft verweerster een psycholoog de alcoholanamnese laten afnemen aan de hand van vragenlijsten. Dat stond verweerster vrij. Deze psycholoog stond immers onder supervisie van verweerster en werkte onder de verantwoordelijkheid van verweerster. Ook de rapportage werd onder verantwoordelijkheid van verweerster opgesteld. Nadere eisen als een GZ-, NIP- of BIG-registratie worden voor deze situatie niet gesteld.

De op dit punt geformuleerde klacht 2 faalt eveneens.

5.3       De klachtonderdelen 1 onder iv, 3, 4, 5, 6 en 7 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. De klachten richten zich op de zorgvuldigheid van de rapportage. Aan een rapport als het onderhavige, dat aanleiding kan zijn tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, komt een zeer belangrijke betekenis toe bij het nemen van een voor de betrokkene ingrijpend besluit. Een dergelijk rapport vereist daarom een zorgvuldig onderzoek en daadwerkelijke betrokkenheid van een arts en moet voldoen aan de volgende criteria:

1. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

2. De gronden vinden aantoonbaar steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen vermeld in het rapport;

3. Die gronden kunnen de daaruit getrokken conclusies rechtvaardigen;

4. De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheidsgebied;

5. De methode van onderzoek teneinde tot de beantwoording van de voorgelegde vraagstelling te komen kon tot het beoogde doel leiden, dan wel de rapporteur heeft daarbij de grenzen van redelijkheid en billijkheid niet overschreden.

5.4       Hoewel het verweerster vrijstond in het rapport te refereren aan de eerdere aanhoudingen in 2010, 2011 en 2012, is juist dat het onderhavige keuringsonderzoek zich met name richt op de omstandigheden van klaagster ten tijde van de aanhouding op 14 september 2014 en de twaalf maanden daaraan voorafgaand. Daar waar verweerster deze aanhoudingen gebruikt als argument ter onderbouwing van de diagnose alcoholmisbruik schiet de redenering tekort. Deze feiten waren immers al bekend en kunnen op zichzelf geen argument zijn voor de diagnose.

5.5. Naar het College begrijpt moet – in lijn met de in het verweerschrift onder punt 30. gemaakte opmerking - in het keuringsrapport de conclusie onder ‘Alcoholanamnese’ als volgt worden gelezen: ‘geen aanwijzingen voor alcoholmisbruik’. In de conclusie van het rapport echter grijpt verweerster terug op de anamnese met het argument dat het alcoholgebruik niet is veranderd en dat het misbruik derhalve voortduurt. Dit wekt eens te meer verbazing omdat verweerster de keuze heeft gemaakt om geen gebruik te maken van eerder ten aanzien van klaagster verrichte psychiatrische onderzoeken van 7 december 2011 en 6 december 2012. Deze redenering in de conclusie is inconsistent en strookt niet met de eisen die aan een dergelijke rapportage gesteld moeten worden.

5.6       Het College begrijpt dat de conclusie van het rapport dat bij klaagster sprake is van alcoholmisbruik in ruime zin mede steunt op de aanname dat sprake is van onderrapportage door klaagster als het gaat om het alcoholgebruik voorafgaand aan de aanhouding op 14 september 2014, vanwege de discrepantie tussen het in het keuringsrapport onder ‘anamnese Omstandigheden rond laatste overtreding

dd 14 september 2014’ opgegeven alcoholgebruik – te weten: 2 glazen wijn (AE) in

2 uur – en het gemeten alcoholpromillage van 0,886.

Als vaststaand wordt aangenomen dat het hier om informatie gaat die afkomstig is van het CBR/de politie.

Ter zitting is gebleken dat bij klaagster in het keuringsonderzoek niet is doorgevraagd op het aantal glazen alcoholhoudende drank dat zij op 14 september 2014 had gebruikt en ook dat zij niet is geconfronteerd met mogelijke discrepantie ten opzichte van het gemeten alcoholpromillage.

Het College acht daarmee de conclusie, dat sprake is geweest van bedoelde discrepantie c.q. onderrapportage door klaagster, niet door feiten aannemelijk gemaakt.

5.7       Dat verweerster heeft nagelaten het MCV-onderzoek af te ronden weegt voor het College minder zwaar dan de wijze waarop het laboratoriumonderzoek dat wel is vermeld wordt betrokken in de conclusie. In de beschouwing wordt gesteld dat het gamma-GT en ALAT licht verhoogd zijn, maar dat deze bevinding van geringe betekenis is. Tegelijk wordt niet vermeld dat ASAT en CDT bij klaagster niet afwijkend waren, terwijl in de richtlijn (“Richtlijn diagnostiek van stoornissen in het gebruik van alcohol i.h.k.v. CBR keuringen” van de NVvPsychiatrie) met name aan het CDT een belangrijke betekenis wordt toegekend. Desondanks vermeldt de conclusie dat het lab aanwijzingen toonde voor alcoholmisbruik.

5.8       Voorts wordt in de beschouwing gesteld dat het feit dat klaagster zich bij het verhoogde promillage niet dronken voelde een aanwijzing vormt voor verhoogde tolerantie. De wetenschappelijke literatuur geeft evenwel aan dat gemiddeld gesproken een gevoel van dronkenschap pas wordt gerapporteerd vanaf een promillage van 1,5. Klaagster had een promillage ruim hieronder. Dit argument overtuigt derhalve niet.

5.9       Het mogelijk in de toekomst optreden (door intrekken van het rijbewijs) van problemen op het gebied van werk en sociale verplichtingen, ziet het C ollege niet als argument voor alcoholmisbruik. Volgens de DSM-IV criteria (en volgens de eerder genoemde richtlijn van de NVvPsychiatrie) is daarvan alleen sprake als het alcoholgebruik zelf geleid heeft tot dergelijke problemen.

5.10     Het College komt daarmee tot het oordeel dat in het rapport niet op inzichtelijke en consistente wijze wordt uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen. De gronden vinden onvoldoende steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen vermeld in het rapport en kunnen de conclusie alcoholmisbruik in ruime zin niet rechtvaardigen.

5.11     Voor zover de klachten zich er op richten dat verweerster meer lichamelijk onderzoek of nadere  bloedtesten had behoren te doen acht het College dit verwijt in het licht van het voorgaande ongegrond.

5.12     Het College heeft tot slot niet kunnen vaststellen dat de verzending van concepten en originelen van het rapport naar klaagster en het CBR onzorgvuldig is verlopen.

Het hierop betrekking hebbende verwijt wordt dan ook gepasseerd.

5.13     Gezien hetgeen is overwogen in de overwegingen 5.3 tot en met 5.10 is de conclusie dat verweerster met betrekking tot de klacht een verwijt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder b van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg moet worden gemaakt. Een maatregel is dan ook aangewezen. Aangezien het onderhavige onderzoek één van de eerste onderzoeken was die verweerster verrichtte, zal worden volstaan met de maatregel van waarschuwing ”. 

3.               Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.               Beoordeling van het beroep

4.1            De oorspronkelijk klacht bestond uit acht klachtonderdelen. Klaagster is in beroep gekomen tegen de ongegrondverklaring door het Regionaal Tuchtcollege van de klachtonderdelen betreffende inzage, afschrift en vernietiging van het medisch dossier, het verstrekken van onvoldoende en onjuiste informatie aan klaagster (klachtonderdelen1 i, ii, iii) en het gebruik maken van een niet bekwame en bevoegde psycholoog (klachtonderdeel 2). Het beroep strekt ertoe dat de klacht op deze onderdelen alsnog gegrond wordt verklaard.

4.2            De psychiater heeft verweer gevoerd met conclusie dit beroep te verwerpen.

4.3            De psychiater is in beroep gekomen tegen de gegrondverklaring door het Regionaal Tuchtcollege van de klachtonderdelen betreffende de zorgvuldigheid van de rapportage (klachtonderdelen 1 iv, 3, 4, 6 en 7). Het beroep strekt ertoe dat de klacht op deze onderdelen alsnog ongegrond wordt verklaard.

4.4            Klaagster heeft verweer gevoerd met conclusie dit beroep te verwerpen.

4.5            Voor wat betreft klachtonderdeel 1 i  heeft de psychiater zich op het standpunt gesteld dat alle onderliggende stukken, waarvan zij de inhoud in het gewraakte rapport stelt te hebben verwerkt, zijn aan te merken als werkaantekeningen, en derhalve niet ter inzage aan klaagster hoefden te worden gegeven en mochten worden vernietigd.

4.6            Het Centraal Tuchtcollege wijst erop dat in de Richtlijn Medisch-Specialistische Rapportage (van 31 januari 2008) die hier van toepassing is, onder 2.2.7 het volgende is bepaald: “indien de expert aanvullend hulponderzoek …laat verrichten en de uitkomsten daarvan in zijn conclusies, betrekt, dan dienen de verslagleggingen van deze onderzoeken bij het expertiserapport gevoegd te worden.” Dat brengt in ieder geval mee dat het verslag van de bevindingen van de door de psychiater ingeschakelde psycholoog dat – zoals de psychiater desgevraagd ter zitting heeft verklaard – een handgeschreven rapportage betrof, als onderliggend stuk had moeten worden bewaard en – nadat daar naar was gevraagd – aan klaagster ter inzage had moeten worden gegeven. Onvoldoende is aannemelijk geworden dat er overigens onderliggende stukken (vragenlijsten e.d.) door de psychiater zijn vernietigd die niet onder de definitie eigen werkaantekeningen vallen en die niet zijn verwerkt in het rapport.

4.7            Het klachtonderdeel 1 i is derhalve ten dele gegrond.

Het Regionaal Tuchtcollege heeft met betrekking tot klachtonderdeel 1 ii overwogen dat niet is gebleken dat klaagster onvoldoende of onjuiste informatie heeft verstrekt met betrekking tot de gang van zaken van het onderzoek. Duidelijk is dat sprake is van een kennelijke verschrijving, waar het Regionaal Tuchtcollege spreekt over klaagster. Bedoeld zal zijn verweerster. De betreffende overweging wordt dienovereenkomstig verbeterd.

4.8            Op basis van het dossier in eerste aanleg onderschrijft het Centraal Tuchtcollege de betreffende overweging van het Regionaal Tuchtcollege. Nu klaagster dit klachtonderdeel in hoger beroep niet inhoudelijk onderbouwt, treft de grief geen doel.

4.9            Klaagster verwijt de psychiater onder 1 iii dat zij gebruik heeft gemaakt van een psychologe van wie allerminst vaststaat dat deze over de deskundigheid beschikte die is vereist om het aan haar gedelegeerde deel van het onderzoek te verrichten. Daarbij heeft klaagster er op gewezen dat de betrokken psychologe niet BIG-geregistreerd was en ook geen NIP-registratie had.

4.10        De psychiater heeft aangegeven dat (i) de betrokken psychologe reeds geruime tijd onderzoekswerkzaamheden voor het CBR verrichtte, (ii) dat zij ook zelf al een aantal keren met deze psychologe had samengewerkt en (iii) dat zij daarbij de indruk heeft gekregen dat de psychologe voldoende bekwaam was de haar opgedragen onderzoeken naar behoren te verrichten. Nu er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die op het tegendeel wijzen, moet het er voor worden gehouden dat de ingeschakelde psychologe, die werkte onder supervisie van de psychiater, voldoende bekwaam was het haar opgedragen onderzoek uit te voeren.

4.11        De grief treft geen doel.

4.12        Het beroep van de psychiater richt zich tegen de wel door het Regionaal Tuchtcollege gegrond bevonden klachtonderdelen (1 iv, 3, 4, 6 en 7). Het beroep strekt ertoe dat de klacht op deze onderdelen alsnog ongegrond wordt verklaard. Daarbij heeft zij geen wezenlijk andere standpunten ingenomen of verweren gevoerd dan zij reeds in eerste aanleg had gedaan.

4.13        De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, althans met dien verstande dat de rapportage getoetst dient te worden aan de opnieuw geformuleerde criteria zoals o.a. geformuleerrd in de uitspraak van dit College van 30 januari 2014 met nummer C2012.100 [ECLI:NL:TGZCTG: 2014:17]. Ook het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat het rapport niet op inzichtelijke wijze uiteenzet waarop de daarin getrokken conclusies steunen, alsmede dat de conclusie dat sprake is van alcoholmisbruik onvoldoende steun vindt in de feiten, omstandigheden en bevindingen, zoals in het rapport vermeld. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft hetgeen het Regionaal Tuchtcollege ter zake heeft overwogen en neemt dat over. Het tekent daarbij nog het volgende aan.

4.14        Dat klaagster eerder (in 2010) is aangehouden met een (te) hoog alcoholpromillage en in 2011 en 2012 is onderzocht in het kader van een Vorderingsprocedure was wellicht mede aanleiding voor dit onderzoek, maar speelt verder, voor wat betreft de onderzoeksvraag (die slechts ziet op het alcoholgebruik in de twaalf maanden voorafgaand aan de aanhouding op

14 september 2014) geen rol. Zulks klemt temeer nu de psychiater de bevindingen van de eerdere onderzoeken onvermeld heeft gelaten, terwijl klaagster onweersproken heeft gesteld dat beide keren de conclusie “geen sprake van alcoholmisbruik” was getrokken.

4.15        Hetgeen de psychiater in de toelichting op haar vierde grief schrijft is een treffende onderstreping van een belangrijke inconsequentie in haar rapportage. Enerzijds onderkent zij dat het feit dat laboratoriumonderzoek een licht verhoogd gamma-gt en een licht verhoogde ALAT heeft laten zien, van geringe betekenis is “voor de diagnostiek van stoornissen in het gebruik van alcohol”; anderzijds gebruikt zij deze laboratoriumwaarden wel om in combinatie met haar andere bevindingen te komen tot haar eindconclusie (wel aanwijzingen voor alcoholmisbruik). Echter ook onder het kopje Laboratorium Onderzoek wordt deze conclusie al met zoveel woorden vermeld. Dat zij daarna in haar “beschouwing” de geringe verhoging van de gemeten waarden nogmaals benoemt, maakt die andere conclusies des te onbegrijpelijker.

4.16        Het beroep van de psychiater treft geen doel.

4.17        Het Regionaal Tuchtcollege heeft volstaan met een waarschuw ing. Wat er van de daarvoor gegeven motivering verder ook zij, het Centraal Tuchtcollege vindt in het enkele feit dat de klacht op nog een klein onderdeel ook gegrond is bevonden, mede in het licht van het bepaalde in artikel 74 lid 5 Wet BIG, geen aanleiding om tot oplegging van een andere sanctie te komen.

5.               Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verklaart het beroep van klaagster gegrond voor zover het klachtonderdeel 1 i betreft en verklaart dat klachtonderdeel alsnog gegrond;

verwerpt het beroep van klaagster voor het overige;

verwerpt het beroep van de psychiater;

bekrachtigt de door het Regionaal Tuchtcollege opgelegde waarschuwing;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. L.F. Gerretsen-Visser en

mr. M.W. Zandbergen, leden-juristen en drs. A.C.L. Allertz en drs. E.J. Stevelmans, leden-beroepsgenoten en mr. D. Brommer, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 16 januari 2018.

            Voorzitter   w.g.                                                        Secretaris  w.g.