ECLI:NL:TGDKG:2018:63 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/631267 / DW RK 17/643

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:63
Datum uitspraak: 05-06-2018
Datum publicatie: 28-12-2018
Zaaknummer(s): C/13/631267 / DW RK 17/643
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij door het gelegde beslag onvoldoende inkomen overhoudt. Daarnaast verwijt klager de gerechtsdeurwaarder dat hij een dwangbevel in behandeling neemt waarvan de vordering naar zijn mening niet klopt. De voorzitter heeft de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen. De kamer is het met de beslissing met de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM  

Beslissing van 5 juni 2018 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 23 juni 2017 met zaaknummer C/13/613686 DW RK 16/874 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/631267 / DW RK 17/643 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 15 augustus 2016, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij brief, ingekomen op 31 augustus 2016, heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. Bij beslissing van 23 juni 2017 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 23 juni 2017. Bij brief met bijlagen, ingekomen op 27 juni 2017, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Bij brief van 10 juli 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder een reactie gegeven op het door klager ingestelde verzet en medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. Bij brief, ingekomen op 6 maart 2018, heeft klager op de brief van de gerechtsdeurwaarder gereageerd en eveneens medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 10 april 2018 alwaar niemand is verschenen. De uitspraak is bepaald op 5 juni 2018.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

De Kamer verwijst voor de feiten naar hetgeen de voorzitter in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de voorzitter geen bezwaar gemaakt, zodat ook de Kamer van die feiten uitgaat.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder samengevat dat hij door het beslag te weinig inkomen overhoudt. De gerechtsdeurwaarder verwijst klager naar de Gemeente maar het is de gerechtsdeurwaarder die de beslagvrije voet toepast. Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder daarnaast dat hij een dwangbevel in behandeling neemt, waarvan de vordering naar zijn mening niet klopt. Klager is het niet eens met de mededeling van de gerechtsdeurwaarder dat hij het dwangbevel niet inhoudelijk mag toetsen. Klager verwijst naar de door de gerechtsdeurwaarder gehanteerde algemene voorwaarden. Klager is van mening dat de gerechtsdeurwaarder op grond daarvan na zijn bezwaar van 7 juli 2016 contact had moeten opnemen met zijn opdrachtgever. Verder klaagt klager over de kosten van het beslag.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft op de klacht overwogen dat de gerechtsdeurwaarder terecht aanvoert dat hij de beslagvrije voet heeft toegepast op grond van de wettelijke regels en hij geen invloed heeft op het door de Gemeente gevoerde beleid. Het door klager aangehaalde arrest van de Hoge Raad mist toepassing. Klager geeft de essentie van dat arrest wel juist weer maar omdat het vakantiegeld niet eenmalig in mei wordt uitgekeerd maar door het door de Gemeente gevoerde beleid maandelijks wordt uitgekeerd, is hetgeen de gerechtsdeurwaarder aanvoert juist. De uitkering inclusief het vakantiegeld is hoger dan de beslagvrije voet. Indien klager door het door de Gemeente gevoerde beleid minder ontvangt dan de beslagvrije voet en hij het daarmee niet eens is, dan dient klager zich te wenden tot de Gemeente. De gerechtsdeurwaarder valt tuchtrechtelijk niets te verwijten.

5.2 De voorzitter heeft verder overwogen dat het gaat om de tenuitvoerlegging van een dwangbevel. Een dwangbevel kan worden voorkomen door een opgelegde sanctie te betalen. Dat heeft klager niet gedaan. Wellicht waren daar gegronde redenen voor, echter klager kan de gerechtsdeurwaarder niet verwijten dat hij het tegen hem uitgevaardigde dwangbevel ten uitvoer legt. Indien een gerechtsdeurwaarder wordt verzocht een dwangbevel te betekenen en verder ten uitvoer te leggen is hij op grond van zijn zogeheten ministerieplicht verplicht aan die opdracht te voldoen. Als klager het niet met de vordering waarop het dwangbevel berust eens is dat dient hij zich te wenden tot degene die de vordering op hem meende te hebben. In dit geval zijn zorgverzekeraar. De gerechtsdeurwaarder mag afgaan op het dwangbevel. Nog daargelaten het antwoord op de vraag of op opdrachten van het CJIB de algemene voorwaarden van de gerechtsdeurwaarder van toepassing zijn, kan klager zich daarop niet beroepen omdat hij geen opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder is.

5.3 De voorzitter heeft als laatste overwogen dat de aan klager in rekening gebrachte kosten berusten op door de overheid vastgestelde en in het Besluit tarieven ambtshandeling gerechtsdeurwaarders neergelegde tarieven. Het in rekening brengen van deze kosten is niet tuchtrechtelijk laakbaar. 

6. De gronden van het verzet

6.1 In verzet heeft klager aangevoerd dat hij het niet met de beslissing van de voorzitter eens is. De gerechtsdeurwaarder heeft aangegeven dat klager niet bij hem moet zijn als het bedrag van de invordering volgens klager niet juist is, maar bij VGZ. Klager heeft zich ook gewend tot VGZ maar die heeft geen antwoord gegeven op de e-mails van klager. Klager heeft daarom opheldering gevraagd via de geschillencommissie SKGZ. Klager heeft de gerechtsdeurwaarder inderdaad verzocht of hij contact wilde opnemen met de opdrachtgever. Het feit dat klager over de maand februari niets hoeft te betalen, maar volgens de gerechtsdeurwaarder weer wel, is geen reden om de gerechtsdeurwaarder te betalen. De gerechtsdeurwaarder heeft niet de moeite genomen om informatie over de maand februari te vragen bij de VGZ of bij het Zorg Instituut Nederland (ZIN).

6.2. In zijn verweer voert de gerechtsdeurwaarder aan dat de kosten door klager hadden kunnen worden voorkomen door de betaling van het bedrag van € 159,03. Klager is van mening dat dit gezien de aankondiging van 30 mei 2016 niet juist is. In het exploot van 30 mei 2016 dient klager binnen twee dagen een bedrag van  € 281,76 te betalen. Klager zou er dus niet vanaf zijn gekomen met de betaling van € 159,03.

6.3 Klager heeft de gerechtsdeurwaarder inderdaad gewezen op zijn algemene voorwaarden, met daarin opgenomen de verplichting dat de opdrachtgever de gerechtsdeurwaarder onverwijld in kennis dient te stellen als hij in een lopende incassozaak betaling ontvangt, een creditnota verzendt of goederen retour ontvangt, dan wel van iedere andere omstandigheid die een verandering van het te incasseren bedrag teweegbrengt. Vandaar de vraag aan de gerechtsdeurwaarder, omdat geen bericht of informatie van de VGZ was ontvangen vóór het dwangbevel.

6.4 Als laatste is klager van mening dat de door de gerechtsdeurwaarder gegeven uitleg omtrent de uitkering na beslaglegging onjuist is. Volgens de gerechtsdeurwaarder wordt het vakantiegeld normaliter gereserveerd en wordt uitgekeerd in de maand mei van elk jaar. Dit verandert volgens de gerechtsdeurwaarder op het moment, dat er beslag wordt gelegd op de uitkering. Dan wordt het vakantiegeld niet meer jaarlijks uitgekeerd, maar wordt dit door de Gemeente maandelijks gedaan, zodat de uitkering zou uitkomen op € 1.395,93 per maand. Deze uitleg slaat volgens klager niet op zijn klacht. De uitleg die de gerechtsdeurwaarder heeft gegeven gaat over het beslag dat de Gemeente kan leggen op de uitkering, indien klager een schuld zou hebben bij de Gemeente, en is niet bedoeld voor een gerechtsdeurwaarder met vordering van een vreemde opdrachtgever.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Ten aanzien van de eerste grond van het verzet geldt dat de gerechtsdeurwaarder in zijn inleidende verweerschrift hiervoor een verklaring heeft gegeven. Samengevat komt die verklaring erop neer dat er een dwangbevel van ZIN lag dat de gerechtsdeurwaarder op basis van zijn ministerieplicht verplicht was ten uitvoer te leggen. Indien klager vragen had over de brief van VGZ van 20 februari 2016 had hij zich moeten wenden tot VGZ. De Kamer acht deze verklaring plausibel. Er was nu eenmaal een dwangbevel uitgevaardigd voor een vordering. Als er eenmaal een dwangbevel is uitgevaardigd moet de discussie over de vordering die aan het dwangbevel ten grondslag ligt, plaatsvinden langs de gebruikelijke weg. Namelijk door het instellen van een rechtsmiddel daartegen en niet via een discussie met de gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder heeft klager terecht medegedeeld dat hij het dwangbevel inhoudelijk niet mag toetsen.

7.2 Ten aanzien van het voorkomen van de kosten kan de Kamer de gerechtsdeurwaarder volgen in hetgeen hij in zijn reactie op het verzet van 10 juli 2017 heeft medegedeeld. Namelijk dat als klager de hoofdsom had betaald, er geen bijkomende kosten zouden zijn ontstaan.

7.3 De grond die is aangevoerd onder 6.4 stuit af op het feit dat de beslagvrije voet is vastgesteld door de gerechtsdeurwaarder. Hetgeen door de gerechtsdeurwaarder hiervoor verder aan toelichting is gegeven doet hieraan niet af.

7.4 Op grond hiervan kan het verzet naar het oordeel van de Kamer niet slagen. Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de Kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmee de Kamer zich verenigt. De Kamer acht de beslissing van de voorzitter daarom juist en de door klager aangevoerde gronden geven geen aanleiding de motivering van de beslissing aan te passen.

8. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, mr. A. Sissing en M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juni 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.