ECLI:NL:TAHVD:2018:196 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 180105

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2018:196
Datum uitspraak: 12-10-2018
Datum publicatie: 06-11-2018
Zaaknummer(s): 180105
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat. Verweerster mag een afgesproken fixed fee niet zonder instemming van haar cliënte (klaagster) opzij zetten. Dit geldt temeer nu de fixed fee op initiatief van verweerster tot stand is gekomen en het meerwerk vooral door de wederpartij werd veroorzaakt. Verweerster heeft klaagster voor het blok gezet door enkele dagen voor het verstrijken van een procedurele termijn klaagster te berichten dat zij per direct een andere advocaat moest zoeken als zij niet instemde met de wijziging van de financiële afspraken. Bekrachtiging beslissing Raad. Klacht gegrond. Waarschuwing en proceskostenveroordeling.

BESLISSING

van 12 oktober 2018

in de zaak 180105

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

tegen:

klaagster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 26 maart 2018, onder nummer 17-465, aan partijen toegezonden op 26 maart 2018. De raad heeft van de klacht van klaagster tegen verweerster de klachtonderdelen a) en b) gegrond verklaard en de overige klachtonderdeel ongegrond verklaard. Aan verweerster is de maatregel van waarschuwing opgelegd, met veroordeling van verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- en de reiskosten van € 25,- aan klaagster en de proceskosten van de Nederlandse Orde van Advocaten van € 1.000,-.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2018:65.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 19 april 2018 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van klaagster

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 24 augustus 2018, waar klaagster en verweerster zijn verschenen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door te handelen als hierna omschreven:

a)    terug te komen op de afgesproken fixed fee toen de zaak toch meer tijd bleek te kosten;

b)    een verweerschrift in te dienen terwijl klaagster had aangegeven dat daarin een fout stond;

c)    (…)

d)    (…)

Toelichting

3.2    In strijd met de eerder afgesproken fixed fee heeft verweerster de zaak later enkel nog op uurtarief willen doen. Uiteindelijk is het gebleven bij het door partijen overeengekomen (fixed fee)bedrag maar heeft verweerster de zaak niet afgemaakt. Klaagster heeft verweerster gevraagd concepten niet op het laatste moment toe te sturen. Dat gebeurde toch weer met het conceptberoepschrift. In het concept  stond een feitelijke onjuistheid en klaagster miste nog enkele argumenten. Terwijl verweerster had toegezegd hierover nog overleg te hebben heeft zij het verweerschrift zonder aanpassingen ingediend, kennelijk ook om de beroepstermijn te redden. Verweerster heeft later gemeld dat de argumenten van klaagster niet verantwoord waren en dat klaagster zelf nog wel stukken kon indienen. Daarna heeft verweerster zich voor klaagster onverwacht teruggetrokken. Verweerster heeft daarover niet met klaagster willen communiceren, ondanks verzoeken van klaagster daartoe. Pas toen klaagster weigerde om meer te betalen heeft verweerster gezegd dat zij de zaak niet heel kansrijk achtte.

4    FEITEN

4.1    Voor zover in hoger beroep van belang is het volgende komen vast te staan:

4.2    Verweerster heeft klaagster bijgestaan in een geschil tussen klaagster en haar werkgever, een onderwijsinstelling, betreffende de wens van de werkgever om klaagster over te plaatsen naar een andere school. Bij brief van 23 maart 2016 heeft verweerster de opdracht aan klaagster bevestigd.

4.3    Op voorstel van verweerster is klaagster in april 2016 akkoord gegaan met betaling van een fixed fee voor de werkzaamheden van verweerster ad € 3.000,-. Dit bedrag is op 25 april 2016 op voorstel van verweerster en met instemming van klaagster verhoogd tot € 3.500,- wegens uitbreiding van de werkzaamheden.

4.4    Op 20 juli 2016 heeft verweerster klaagster geschreven dat de fixed fee gebaseerd was op het sluiten van een vaststellingsovereenkomst en (na de verhoging daarvan) op het voeren van een procedure bij de Commissie van Beroep, maar dat de werkzaamheden meer zijn dan gepland. Verweerster schreef voorts: “Mocht de zaak zich langer voortslepen dan ben ik genoodzaakt u een tarief te berekenen van € 185,- per uur waarbij ook de telefoongesprekken, ongeacht of u een boodschap achterlaat of mij daadwerkelijk spreekt, e-mailberichten enzovoort worden doorberekend.”

4.5    Op 6 september 2016 heeft verweerster het overplaatsingsbesluit van de werkgever ontvangen. Klaagster heeft verweerster bij e-mail van 8 september 2016 onder meer verzocht niet op de uiterste datum te reageren, maar “het communiceren over het concept met mij, enkele dagen te vervroegen.” Verweerster heeft toegezegd hiermee rekening te houden.

4.6    Op donderdag 13 oktober 2016 heeft klaagster gevraagd wanneer zij het concept beroepschrift zou ontvangen, nu de indieningstermijn na enkele dagen zou verlopen, en klaagster tijd wilde hebben het concept te lezen en daarover, indien nodig, met verweerster te communiceren. Die avond heeft verweerster klaagster het concept beroepschrift toegezonden, waarop klaagster verweerster heeft meegedeeld daarmee niet akkoord te kunnen gaan vanwege een feitelijke onjuistheid en een onvolledigheid. Diezelfde avond heeft verweerster mede onder verwijzing naar haar e-mail van 20 juli 2016 aangekondigd klaagster een factuur te zullen sturen voor het werk dat zij na die datum had verricht tenzij klaagster “per direct een andere advocaat” zou  raadplegen die de zaak overnam: “Het bedrag dat ik u gerekend heb is allang niet meer toereikend hetgeen betekent dat ik op dit moment voor een schijntje behoorlijk veel stukken dien te lezen, in een beroepschrift dien te verwerken, moet kopiëren en moet indienen en vervolgens nog een traject inga mbt een vaststellingsovereenkomst. U begrijpt hopelijk dat dit ondoenlijk is.” Klaagster heeft hierop niet gereageerd.

4.7    Per e-mail van 14 oktober 2016 heeft verweerster haar excuses aangeboden omdat zij wat feller dan noodzakelijk was geweest, aangegeven dat en waarom zij de zaak niet heel kansrijk achtte en dat zij het verweer en de bijlagen nog eens goed zou bekijken. Zij stelde voor om maandag (17 oktober 2016) hier verder contact over te hebben per mail, waarna het beroepschrift moest worden ingediend.

4.8    Op 17 oktober 2016 om 18.28 uur heeft verweerster klaagster bericht dat zij had besloten het beroepschrift, zoals zij dat had opgesteld, in te dienen, waarmee in ieder geval de beroepstermijn was gered. Zij vermeldde voorts: “Aangezien wij van mening verschillen omtrent de inhoud van het beroepschrift, zal ik het door u opgestelde beroepschrift inclusief alle bijlagen onder uw eigen naam indienen, zodat duidelijk is dat deze stukken van u afkomstig zijn. Dit is vooralsnog de beste oplossing.” Klaagster heeft hierop gereageerd en onder meer geschreven: “Op vrijdag, 14 oktober, mailde u mij het te druk te hebben en dat u daar maandag, vandaag, met mij contact over zou hebben. Welnu ik heb de hele dag op een teken van leven van u zitten wachten en nu mailt u mij even dat u, zonder overleg, uw eigen versie heeft ingediend. Daar ben ik het helemaal niet mee eens.” Op 18 oktober 2016 heeft verweerster zich als advocaat teruggetrokken vanwege een groot verschil van inzicht in de behandeling van de zaak.

5    BEOORDELING

5.1    Met betrekking tot klachtonderdeel a) heeft de raad – kort weergegeven – overwogen dat verweerster zich niet heeft gedragen zoals het een behoorlijk advocaat betaamt door, toen haar duidelijk was dat klaagster niet akkoord was met het – naast de fixed fee – in rekening brengen van het uurtarief, in de correspondentie te dreigen zich te zullen onttrekken aan de zaak als klaagster daarmee niet alsnog akkoord zou gaan. Door klaagster op voornoemde wijze onder druk te zetten en zich (ook) om financiële redenen aan de zaak te onttrekken, heeft verweerster het (financiële) risico thans ten onrechte op klaagster afgewend.

5.2    In haar appelmemorie maakt verweerster ten eerste bezwaar tegen de formulering van de klacht door de raad, overeenkomstig de formulering door de deken. Nu verweerster evenwel ter zitting van de raad akkoord is gegaan met deze formulering, zoals vermeld in het proces-verbaal van die zitting, en zulks heeft erkend ter zitting van het hof, kan zij daar in appel niet meer op terugkomen.

5.3    Verweerster maakt voorts bezwaar tegen de door de raad gebruikte motivering van de gegrondverklaring van dit klachtonderdeel, in het bijzonder dat verweerster heeft gedreigd zich als advocaat te onttrekken en dat zij klaagster onder druk heeft gezet. Van enige (be)dreiging of onder druk zetten is volgens verweerster geen sprake en deze woorden komen ook in het hele (proces)dossier niet voor, ze zijn door klaagster ook niet gebruikt bij het formuleren van haar klacht.

5.4.    Anders dan verweerster meent, dient de door de raad gebruikte formulering niet in strafrechtelijke zin te worden uitgelegd. Waar het om gaat is dat verweerster klaagster op een ontijdig moment (enkele dagen voor het verlopen van een termijn) heeft laten weten dat zij per direct een andere advocaat moest zoeken als klaagster niet alsnog akkoord zou gaan met een aanpassing van de financiële afspraken. Daarmee heeft verweerster klaagster voor het blok gezet: klaagster had de afgesproken fixed fee betaald en als zij naar een andere advocaat moest, moest zij opnieuw beginnen en weer kosten maken. In die zin heeft klaagster, zoals zij ter zitting ook verklaard heeft, de e-mail van verweerster van 13 oktober 2016 wel degelijk als dwingend ervaren en voelde zij zich onder druk gezet.

5.5    Met de raad is het hof voorts van oordeel dat een afspraak over een fixed fee niet zonder meer, in ieder geval niet zonder instemming van de cliënt, opzij kan worden gezet, anders heeft een dergelijke afspraak geen enkele betekenis. Dat geldt in dit geval te meer, aangezien deze afspraak op initiatief van verweerster tot stand is gekomen en het “meerwerk” in deze zaak niet zozeer door klaagster, maar door de tegenpartij werd veroorzaakt, hetgeen voor risico van verweerster komt.

5.6    Met betrekking tot klachtonderdeel b) heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

5.7    De grieven van verweerster tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

5.8    Omdat een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerster op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de proceskosten in hoger beroep, bestaande uit € 1000 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten. Voor een vergoeding van de reiskosten van klaagster is geen grond nu de enkele reisafstand van klaagster geacht kan worden minder dan 10 km te bedragen. Klaagster is immers woonachtig in dezelfde plaats als waar de zitting voor dit hof is gehouden.

5.9    Verweerster moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, en artikel 48aa, tweede tot en met vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 1000 binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline” en het zaaknummer.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- bekrachtigt de uitspraak van de raad van 26 maart 2018 in de zaak 17-465;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. en N.H. van Everdingen en E.J. Numann, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2018.

griffier    voorzitter            

De beslissing is verzonden op 12 oktober 2018.