ECLI:NL:TAHVD:2018:108 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 180020

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2018:108
Datum uitspraak: 08-06-2018
Datum publicatie: 15-06-2018
Zaaknummer(s): 180020
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat. Verweerster heeft niet in strijd gehandeld met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt door een afdeling van de verzekeraar waarmee klagers in een letselschadeprocedure verwikkeld zijn te adviseren. Het advies betreft niet dezelfde zaak als die van klagers noch is een toekomstig verband aannemelijk. Wel  had het beter geweest als verweerster in overleg met de verzekeraar en klagers, klagers had geïnformeerd over haar besluit de verzekeraar te adviseren. Voorts is onvoldoende aannemelijk dat verweerster tekort is geschoten in de behartiging van de belangen van klagers.Klacht ongegrond. Bekrachtiging beslissing raad.

BESLISSING

van 8 juni 2018

in de zaak 180020

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager sub 1

klaagster sub 2

tezamen: klagers

tegen:

verweerster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 22 december 2017, gewezen onder nummer 17-633/A/A, aan partijen toegezonden op 22 december 2017, waarbij de klacht van klagers tegen verweerster ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2017:287. 

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klagers van deze beslissing in hoger beroep zijn gekomen, is op 18 januari 2018 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van de stukken van de eerste aanleg.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 9 april 2018, waar [klager sub 1], alsmede verweerster bijgestaan door mr. O. zijn verschenen. [Klager sub 1] is ter zitting tevens opgetreden als gemachtigde van zijn dochter (klaagster sub 2).

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij in strijd heeft gehandeld met Gedragsregel 7 lid 1 door zowel voor klagers als voor [verzekeraar] op te treden.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Op 12 mei 2006 heeft er een verkeersongeval plaatsgevonden waarbij de echtgenote van klager sub 1 is overleden en waarbij drie van de vier minderjarige kinderen van klager sub 1 en zijn echtgenote ernstig gewond zijn geraakt. De auto was WAM-verzekerd bij [verzekeraar]. Verweerster heeft vanaf 2008 klagers bijgestaan bij de afwikkeling van de door hen geleden schade. In april 2009 en in maart 2015  is een gedeeltelijke regeling getroffen. Daarna lag de zaak stil in afwachting van het uitgroeien van de drie jongste kinderen.

4.2    Op 25 mei 2016 heeft klager sub 1 namens klaagster sub 2, het oudste kind van klager sub 1 dat tijdens het ongeluk niet in de auto zat, verweerster verzocht voor haar een schadevergoeding te vorderen bij [verzekeraar]. Verweerster heeft een gesprek aangevraagd bij [verzekeraar] en medische informatie over klaagster sub 2 opgevraagd. Deze informatie is met toestemming van klaagster sub 2 op 14 september 2016 aan de verzekeraar gezonden.

4.3    Op 24 november 2016 heeft klager sub 1 per e-mail bij verweerster erop aangedrongen dat er binnen een week een regeling zou komen. Verweerster heeft contact opgenomen met [verzekeraar] en klager sub 1 naar aanleiding daarvan bericht dat de afhandeling vertraagd was doordat de behandelaar bij de verzekeringsmaatschappij de periode ervoor niet op kantoor was. Verder heeft zij meegedeeld dat de verzekeraar bereid was aan klaagster sub 2 een bedrag van € 5.000,- te betalen, hetgeen verweerster vanuit juridisch perspectief een redelijk aanbod vond, zodat zij adviseerde akkoord te gaan.

4.4    Klaagster sub 2 is met dit voorstel niet akkoord gegaan. Verweerster heeft daarna bij e-mail van 28 november 2016 uitgelegd waarom zij het aanbod wel redelijk vond. Klager sub 1 heeft verweerster die dag in een telefoongesprek gezegd dat hij vond dat verweerster te veel begrip voor [verzekeraar] had. Verweerster heeft klager sub 1 toen in overweging gegeven over te gaan naar een andere letselschadeadvocaat.

4.5    In reactie op een e-mail van klager sub 1 van 7 december 2016 heeft verweerster bij e-mail van 8 december 2016 desgevraagd bevestigd dat zij in letselschadezaken niet alleen optreedt voor slachtoffers, maar ook voor verzekeraars. Verweerster heeft ter zitting verklaard dat zij [verzekeraar] tweemaal heeft geadviseerd over het toepasselijke recht in internationale aansprakelijkheidskwesties. Aan klager sub 1 heeft verweerster gemeld dat [verzekeraar] er voorafgaand aan die advisering geen bezwaar tegen had dat zij in de zaak van klager en zijn kinderen tegen [verzekeraar] optrad en dat het feit dat zij optreedt voor verzekeraars los staat van haar visie op de zaak van klager en zijn familie. Tevens heeft verweerster aan klager sub 1 toen meegedeeld dat zij haar werkzaamheden in de zaak neerlegt gezien het verschil van inzicht over de aanpak van de zaak en het feit dat de indruk van belangenverstrengeling kan ontstaan. Bij e-mail van 13 december 2016 heeft verweerster aan klager sub 1 haar excuses aangeboden dat zij klager niet direct op de hoogte heeft gesteld van haar optreden voor [verzekeraar].

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft overwogen dat verweerster niet in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 7 lid 1 door hangende het geschil dat klagers hadden met [verzekeraar] ook op te treden voor [verzekeraar] omdat de adviezen bestemd waren voor een andere afdeling en om volstrekt andere kwesties gingen dan de zaak van klagers. Voorts heeft de raad overwogen dat aan klagers kan worden toegegeven dat het, zeker in een emotioneel en financieel zwaarbeladen zaak als deze, wellicht beter was geweest als verweerster klagers had geïnformeerd over haar optreden voor [verzekeraar] en aan hen vooraf had uitgelegd waarom haar werkzaamheden voor [verzekeraar] de belangen van klagers niet zouden schaden.

5.2    In hoger beroep voeren klagers aan dat de raad aan de kern van gedragsregel 7 voorbij is gegaan. De principiële partijdigheid van de advocaat verdraagt zich niet met de behartiging van belangen die met die van zijn cliënt strijdig zijn. Klager sub 1 stelt dat hij bij de inschakeling van het kantoor waar verweerster destijds werkte bewust heeft gekozen voor een kantoor dat in letselschadezaken alleen voor slachtoffers optreedt en dat verweerster, toen zij dat kantoor verliet en de zaak van klagers meenam, heeft aangegeven dat er niets zou veranderen in haar optreden. Voorts stelt klager sub 1 dat zaken aangaande internationale aansprakelijkheid binnen [verzekeraar] door dezelfde afdeling worden behandeld als de zaak van klagers, te weten het Letselschade Service Centrum (LSC). Door verweerster opdrachten te verlenen heeft [verzekeraar] directe invloed op verweerster gekregen. Verweerster had hierdoor teveel begrip voor het feit dat [verzekeraar] de behandeling van de zaak steeds vertraagde, een zwaar emotioneel belastende brief stuurde, steeds weer poogde niet te hoeven uitkeren en zeer lage uitkeringen voorstelde. Verweerster adviseerde om deze lage uitkeringen te accepteren; uiteindelijk is door de opvolgend advocaat een hogere uitkering bedongen.

5.3    Verweerster stelt dat zij wel partijdig was. Zij heeft geadviseerd akkoord te gaan met het voor klaagster sub 2 aangeboden bedrag. Het aangeboden bedrag betrof  shockschade. Op grond van de bestaande rechtspraak had klaagster sub 2 daarop geen aanspraak, vandaar haar advies met het aangeboden bedrag akkoord te gaan. Verweerster heeft benadrukt dat de adviezen die zij aan [verzekeraar] in twee internationale aansprakelijkheidskwesties heeft gegeven van totaal andere orde waren dan de zaak die zij voor klagers in behandeling had, dat [verzekeraar] een grote organisatie is en dat zij in de advieszaken geen contact heeft gehad met de behandelaars van de zaak van klagers.

5.4    Hoewel het hof begrip heeft voor het standpunt van klagers komt het hof, alles overwegende tot dezelfde conclusie als de raad, namelijk dat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van het feit dat zij in de periode waarin zij de advocaat was van klagers, twee adviezen over het toepasselijke recht in internationale aansprakelijkheidskwesties heeft gegeven aan [verzekeraar], omdat verweerster daarmee niet in strijd heeft gehandeld met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt.  De kwesties waarin advies is gegeven, betreffen niet dezelfde zaak ten aanzien waarvan klagers werden bijgestaan, houden daar ook geen verband mee, terwijl een toekomstig verband evenmin aannemelijk is. Hetgeen klagers hebben aangevoerd is onvoldoende concreet om aan te nemen dat verweerster tekort is geschoten in de belangenbehartiging van klagers. Het mag zo zijn dat de opvolgend advocaat met [verzekeraar] een hoger bedrag aan schadevergoeding voor klaagster sub 2 is overeengekomen dan het eerder aangeboden bedrag, dat neemt niet weg dat verweerster het standpunt dat het door [verzekeraar] aangeboden bedrag voor klaagster sub 2 redelijk was gelet op de stand van de jurisprudentie, tuchtrechtelijk gezien kon innemen. De suggestie van klagers dat [verzekeraar] bewust verweerster heeft ingeschakeld om invloed op verweerster te krijgen en daarmee in hun zaak met lagere schadevergoedingen weg te komen, is onvoldoende onderbouwd om van de juistheid van die suggestie uit te kunnen gaan.

5.5    Het hof is overigens met de raad wel van mening dat beter was geweest indien verweerster, nadat zij had besloten [verzekeraar] te adviseren, aan [verzekeraar] toestemming had gevraagd dat aan klagers te mogen melden en vervolgens klagers had geïnformeerd over haar optreden voor [verzekeraar] en aan hen had uitgelegd waarom haar werkzaamheden voor [verzekeraar] de belangen van klagers niet zouden schaden. Voorafgaande toestemming van [verzekeraar] was daarvoor wel nodig, omdat het verweerster niet vrij staat om aan derden mededelingen te doen over zaken die zij voor een cliënt in behandeling heeft. Het feit dat zij dat niet heeft gedaan acht het hof, evenals de raad, onvoldoende om verweerster hiervoor een tuchtrechtelijk verwijt te maken.

5.6    De conclusie van het voorgaande is dat de beslissing van de raad zal worden bekrachtigd.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 22 december 2017 genomen onder nummer 17-633/A/A. 

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. A.J.M.E. Arpeau, I.P.A. van Heijst, J.M. Rowel-Van der Linde, B. Stapert, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2018.

griffier       voorzitter    

De beslissing is verzonden op 8 juni 2018.