ECLI:NL:TADRSHE:2018:139 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 18-512/DB/ZWB/D 18-513/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2018:139
Datum uitspraak: 22-10-2018
Datum publicatie: 24-10-2018
Zaaknummer(s):
  • 18-512/DB/ZWB/D
  • 18-513/DB/ZWB
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
Beslissingen: Voorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Verweerder stond zichzelf bij in echtscheidingszaak en heeft daarbij onvoldoende professionele distantie in acht genomen. Inhoud en toonzetting van verweerders correspondentie aan de rechtbank, de deken, klaagsters advocaat en klaagster passen een behoorlijk handelend advocaat niet en zijn onnodig grievend. Voorwaardelijke schorsing van vier weken. Proceskostenveroordeling. Verkorting termijn ex art. 8a lid 3 tot twee jaar.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch

van 22 oktober 2018

in de zaken 18-512/DB/ZWB/D en 18-513/DB/ZWB

naar aanleiding van het bezwaar (18-512/DB/ZWB/d) van:

deken

en de klacht (18-513/DB/ZWB) van:

            klaagster

tegen:

verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 4 juli 2018 met kenmerk K18-053 , door de raad ontvangen op 4 juli 2018 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant zijn bezwaar ter kennis van de raad gebracht.

1.2      Op 18 april 2018 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend tegen verweerder. Bij e-mail aan de raad van 4 juli 2018 met kenmerk nr. K18-049 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      Het bezwaar en de klacht zijn gezamenlijk behandeld ter zitting van de raad van 27 augustus 2018 in aanwezigheid van de deken en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-       de brief van de deken van 4 juli 2018, met bijlagen;

-       de nagekomen brief met bijlagen van klaagster d.d. 10 augustus 2018.

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1     Verweerder is advocaat, gespecialiseerd in pensioenrecht.

2.2     Verweerder heeft ruim dertig jaar samengeleefd met klaagster. Medio 2017 is de relatie tussen verweerder en klaagster beëindigd. Tussen verweerder en klaagster zijn geschillen ontstaan over de omgangsregeling en het hoofdverblijf van de kinderen, de alimentatie en in een later stadium tevens de afwikkeling van het convenant. Tussen verweerder en klaagster zijn diverse (kort geding) procedures aanhangig (geweest). Klaagster werd van meet af aan bijgestaan door advocaat mr. H. Verweerder heeft steeds zijn eigen belangen behartigd, zowel in als buiten rechte, zulks met uitzondering van de periode juli en augustus 2017. In die maanden is verweerder bijgestaan door advocaat mr. S.

2.3     Op 24 juni 2017 heeft verweerder de toenmalige deken, mevrouw mr. E,  verzocht om te bemiddelen tussen hem en mr. H. De toenmalige deken heeft aan mr. H voorgesteld om in dit verband een bespreking in te plannen, waarop mr. H haar heeft laten weten hiertegen geen bezwaar te hebben en tevens dat verweerder zijn eigen belangen behartigde. Bij e-mailbericht d.d. 30 juni 2017 heeft de toenmalige deken verweerder als volgt bericht:

          “Allereerst ben ik niet blij met het feit dat jij je persoonlijk hebt gesteld in de relatie-afwikkelingszaak. Met name daardoor bemoeilijk je op niet geringe wijze een poging van de deken om de relatie weer te normaliseren. Wat mijn opvolger vindt van je persoonlijke opvatting dat de dit wel zou kunnen doen weet ik niet, maar laat zich raden. (…)

            Verweerder heeft het verzoek tot bemiddeling vervolgens bij e-mailbericht d.d. 30 juni 2017 ingetrokken.

2.4       Bij brief d.d. 5 juli 2017 heeft verweerder bij de deken een klacht ingediend tegen mr. H. Nadat mr. H op de klacht had gereageerd heeft verweerder de klacht bij e-mailbericht d.d. 24 augustus 2017 aan de deken ingetrokken.

2.5       Bij brief d.d. 15 november 2017 heeft verweerder opnieuw bij de deken een klacht tegen mr. H ingediend. De stafjurist van het Bureau van de Orde van Advocaten heeft verweerder vervolgens verzocht om de klacht nader te onderbouwen en te concretiseren. Bij e-mailbericht d.d. 27 november 2017 heeft verweerder de stafjurist als volgt bericht:

            “Gezien de zaak en de bekendheid van de deken hiermee, vind ik het volstrekt belachelijk dat hij geen actie onderneemt! Ingevoegd een viertal documenten, naast mijn eerdere reactie ter onderbouwing. Als de deken nu nog steeds geen aanleiding ziet om [mr. H] op te roepen, dan laat ik het lekker zitten ‘en red me er zelf wel mee’. Hiermee wordt dan – wederom – bevestigd dat blijkbaar ‘niemand’ de confrontatie met [mr. H] aandurft. Dat geeft te denken. Ik hoor graag weer.”

2.6       Bij e-mailbericht d.d. 29 november 2017 heeft de stafjurist verweerder als volgt bericht:

            “(…) De deken acht het niet ondenkbaar dat uw beeld van hetgeen u overkomt gekleurd is omdat u zelf partij bent bij het geschil. In dat geval is het lastig om uw persoonlijke emotionele betrokkenheid los te koppelen van uw professionele houding als advocaat. De deken heeft u al eerder voorgehouden dat het wellicht verstandiger is om niet uw eigen belangen in deze procedure te behartigen, juist om meer afstand tot de zaak te kunnen nemen. De deken herhaalt zijn advies. Dat is niet omdat hij twijfelt aan uw professionele kennis van zaken, maar wel vraagt hij zich af of u voldoende in staat bent om uw professionele afstand te bewaren.(…)

            De deken adviseert u om de klacht te laten rusten omdat hij deze – zo zich dat op dit moment laat aanzien – ongegrond acht. (…)

            Tenslotte wil de deken nog wel opmerken dat hij de wijze waarop u meent zijn handelen in deze kwestie te moeten kwalificeren volstrekt onjuist, en een advocaat niet waardig, acht. Hij dringt er met klem bij u op aan dat u in het vervolg uw toon matigt. Volhardt u bij deze wijze van communiceren, dan kunt u ervan op aan dat hiertegen zal worden opgetreden.”

2.7       Bij e-mailbericht van 29 november 2017 heeft verweerder op het e-mailbericht van de stafjurist gereageerd, als volgt:

                            “(…) Ik ben nu werkelijk echt stomverbaasd over de inhoud!

            Ik ben niet gediend van welk advies dan ook in deze zaak omtrent het feit dat ik mijzelf vertegenwoordig, dus ook niet van de deken. Dat is een gepasseerd station. Het lijkt mij toch duidelijk dat ik dat in het gesprek in juli ook al duidelijk heb gemaakt? Bij deze dan nogmaals!

            Ik wens de klacht dan ook niet te laten rusten. En verzoek de deken nogmaals om [mr. H] en mij per omgaande op te roepen voor een gesprek!

                            Daarnaast wens ik per omgaande een afspraak met de deken.(…)”

2.8       Op 7 en 13 december 2017 heeft klager stukken toegevoegd aan het klachtdossier en op 29 december 2017 heeft mr. H op de klacht gereageerd. Bij brief d.d. 10 januari 2018 heeft de deken zijn standpunt ten aanzien van de door verweerder tegen mr. H ingediende klacht geformuleerd. De deken heeft verweerder bericht dat de klacht naar zijn mening ongegrond is. De deken heeft voorts zijn advies, om afstand te nemen en een advocaat in te schakelen, herhaald.

2.9       Bij e-mailbericht d.d. 3 december 2017 heeft verweerder klaagster vanuit zijn privé e-mailaccount als volgt bericht:

            “(…) Denk tot slot maar niet dat jij – of dat achterlijke advocaatje van je – het van mij gaat winnen.”

2.10     Bij e-mailbericht d.d. 22 december 2017 heeft verweerder klaagster vanuit zijn privé e-mailaccount als volgt bericht:

            “Jouw advocaat gaat lekker door met zijn gedrag. Blijkbaar op jouw verzoek. Ik zal gas e.d. laten afsluiten nu jij de nota’s niet betaalt en hij aangeeft dat je dat niet doet. Je merkt het wel als het koud wordt.”

2.11     Op 6 maart 2018 heeft de rechtbank een nadere beschikking afgegeven. De rechtbank heeft onder meer bepaald dat eerst na onderzoek en advies van de Raad voor de Kinderbescherming een oordeel over de omgangsregeling kan worden gedaan. Bij brief d.d. 22 maart 2018 heeft verweerder de rechtbank naar aanleiding van die beschikking het volgende medegedeeld:

            “Afgezien van het feit dat het een bijzonder vreemde, ergo, ronduit belachelijke – en onjuiste – beschikking is, daarover hieronder meer, allereerst het volgende. (…)

            Zoals tijdens de comparitie op 1 februari al aangegeven, ben ik ook niet bereid medewerking te verlenen aan een onderzoek door de raad. Waarom u dan toch nog weer in de beschikking mij in overweging geeft hierop terug te komen verbaast mij. Ik ben daar dan ook niet van gediend!

            Ik verzoek u zich dan ook in het vervolg van dit soort “adviezen” te onthouden. Ik ben heel wel goed in staat mijn eigen keuzes te maken. Daarvoor heb ik u niet nodig!

            Waarom u de Raad überhaupt hebt laten adviseren én dit advies over hebt genomen is mij  - en de kinderen – dan ook een volstrekt raadsel.

            Ik verzoek u vervolgens dan ook de zaak per omgaande opnieuw in te plannen voor vervolg. Hetzij doordat u een definitieve beschikking geeft conform het gevraagde, en op basis van hetgeen is verzocht, én in het convenant is afgesproken. (…)

            U bent niet bevoegd om van het convenant af te wijken naar eigen believen. En wordt dus geacht te oordelen op basis van het convenant.

            Dáárom is uw nadere beschikking ook belachelijk, waarvan akte! En maakt u zich er met een ‘jantje van leiden vanaf’. Uw taak is echter een andere. Ik gebied u dan ook die in te vullen!

            En als u dat niet kunt, trekt u zich dan terug als rechter en geeft u de zaak aan een collega.

            Doordat u niet definitief beschikt én de vrouw niet dwingt om invulling te geven aan hetgeen is overeengekomen blijven de kinderen, zoals het er nu uitziet, tot ruim 1,5 jaar door een – nota bene ook belachelijk – kort geding vonnis, gebaseerd op evidente leugens van de vrouw, zoals reeds in eerdere brieven aangegeven, in onzekerheid.(…)”

2.12   Op 9 april 2018 heeft verweerder aan mr. H een e-mailbericht gestuurd met de volgende inhoud:

                 “(…) Met hoe en wat ik mijn kinderen aanbied en opvoed hebt u zich niet te bemoeien. Doet u dat weer dan zal ik wederom een klacht tegen u indienen. U hebt nog nooit met mij om tafel gezeten – ook dat is en blijft belachelijk – en denkt u een mening te moeten hebben over mijn rol als vader? Gebaseerd op alle (waan)onzin en leugens van uw cliënte??

                 Wat bent u toch voor advocaat. Hoor en wederhoor, kent u dat?

                 En denkt u nu werkelijk dat ik onder de indruk ben van uw dreigementen? Van een mogelijk beslag, kosten etc? Zoals eerder aangegeven, ik hou het toch langer vol. Dus laat uw cliënte de strijd opgeven. Laat ze verantwoordelijkheid jegens de kinderen maar eens nemen in plaats van ‘huilie huilie’ naar haar ádvocaatje’ te lopen na ieder mailtje. Blijft ze dat nog jaren doen? Uw bericht aan de rechtbank neem ik verder maar voor zinloze kennisgeving aan. Maar wat denken u en uw cliënte, dat de rechtbank/rechter niet zelf haar mening kan opmaken? En welke fundamentele regels en fatsoensnormen overtreed ik dan? En bent u dat om te beoordelen? Laat me niet lachen.

                 Wat is dan zo grievend? Het feit is toch dát de nadere beschikking belachelijk is? En dát het kort geding-vonnis gebaseerd is op leugens van uw cliënte? Die ú heeft laten passeren? Dat gold toch ook voor de foto’s? En dát de rechter buiten haar bevoegdheid is gegaan gezien het getekende convenant?

                 Wat u en uw cliënte daar van vinden interesseert mij toch niets?

                 U en uw cliënte wisten niet wat voortgezet ouderschap inhoudt? En u bent een gespecialiseerd familierechtadvocaat? Hoe triest kun je zijn.(…)

                 Verder. Denkt u nu werkelijk dat ik (of überhaupt iemand) onder de indruk ben (is) van uw vocabulaire? Blijkbaar hebt u inhoudelijk niets te melden en probeert u dat met ‘dure woorden’ te verbergen. Lachwekkend. Nogmaals, u bent gezien uw rol in deze zaak een schande voor de advocatuur.

                 Tot slot, als u nu nog één keer dreigt met de deken, dan dien ík (wederom) een klacht tegen u in wegens loze dreigementen. U leeft als advocaat onder een steen, dat blijkt. Al heel lang blijkbaar. U hebt zich vergaloppeert in deze zaak. Dat weet u zelf ok wel. Ook hier heeft te gelden. Geef de strijd op. Ik hou het toch langer vol.”

2.13     Bij e-mailbericht d.d. 10 april 2018 heeft verweerder mr. H als volgt bericht:

                 “(…) Hoe haalt zij en u het in uw hoofd?! Denkt u werkelijk dat ik daarover weer gezeik wil? (…) Tot slot zal ik haar zelf ook berichten, u bent blijkbaar niet in staat om zaken ‘normaal’ af te laten wikkelen. Wat een dramatische advocaat bent u toch, volstrekt belachelijk. Ik zal haar zelf ook direct zo informeren overigens. Tevens zal ik mij weer tot de deken wenden indien ik de getekende akkoordverklaring morgen niet heb en een hernieuwde klacht tegen u indienen. “

2.14     Op 10 april 2018 heeft verweerder, vanuit zijn privé e-mailaccount, een tweetal e-mailberichten aan klaagster gestuurd met – onder meer – de volgende inhoud:

            “Ik heb het jouw advocaat ook al verteld, maar hij moet zich niet bemoeien met hoe ik mijn kinderen opvoed! Als hij dat nog een keer doet, dien ik wederom een klacht tegen hem in. (…) Als ik voor zaterdag geen reactie krijg zal ik [zoon] vertellen dat jij niets wilt betalen. Ook zal ik [zoon] vertellen dat jij zijn gitaarles niet wilde betalen en dat ik dat dus maar doe. En ook zijn beugelkosten niet. Verder zal ik ze ook vertellen dat de spaargelden die ze nog krijgen als ze 16 en 18 zijn, van mij komen en dat jij de alimentatie blijkbaar voor iets anders gebruikt. (..)

            (…) Ik hoor van jouw advocaat dat je nu weer zit te zeiken dat je niet wilt tekenen? (…) Ik ben nu echt klaar met én jouw gedrag en vooral dat van hem. Maar vooral lekker doorgaan zo. Ik win toch.(…)”

2.15     Bij e-mailbericht d.d. 12 april 218 heeft verweerder mr. H als volgt bericht:

            “(…) Dus of u diskwalificeert zichzelf, of u hebt uw (voormalig?) cliënte een convenant laten tekenen dat ze niet heeft begrepen, misschien eigenlijk niet wilde tekenen en hebt u haar daartoe ‘gedwongen’, daar lijkt het overigens op, of bent u ook niet meer in staat haar enig normaal gedrag bij te brengen. (…)

            En ik diskwalificeer haar niet als moeder…dat doet ze toch echt zelf met haar gedrag. Kortom, mr. H, u en uw (voormalig?) cliënte maken er een zooitje van. Ik heb de indruk dat u dat zelf inmiddels ook wel inziet. (…) Wellicht dat een nieuwe advocaat haar enig fatsoen en (norm) besef kan bijbrengen. (…)”

2.16     Bij brief d.d. 18 april 2018 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend tegen verweerder.

2.17     Bij brief d.d. 20 april 2018 heeft verweerder de rechtbank als volgt bericht:

            “U hebt op 12 april besloten om de zaak toch aan te houden tot 11 september a.s., in afwachting op het adviesrapport van de Raad voor de Kinderbescherming. Dit begrijp ik niet, absoluut niet zelfs! (…) Ik verzoek, nee eigenlijk gebied ik u zelfs, uw beslissing ter herzien en invulling te geven aan mijn verzoek van 22 maart jl. (..)”

2.18     Bij e-mail van 7 mei 2018 heeft verweerder de kinderen benaderd en een omgangsregeling aan hen voorgesteld.

3             bEzwaar en klacht

3.1         Het bezwaar van de deken houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

in strijd handelt met de kernwaarden van de advocatuur. Verweerder behartigt zijn eigen belangen in de procedure tegen zijn ex-partner en dit tegen het uitdrukkelijke advies van de deken in.

3.2       De klacht van klaagster houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

          zich in de procedure niet professioneel opstelt. Klaagster ervaart het optreden van verweerder als grievend en beledigend. Verweerder maakt geen onderscheid in zijn rol van ex-partner en die van advocaat.

4             VERWEER

4.1         De klacht van klaagster en het bezwaar van de deken zijn ongegrond. Er is geen rechtsregel die voorschrijft dat het een advocaat niet is toegestaan om zijn eigen belangen te behartigen. Verweerder heeft de gedragsregels niet overtreden. De deken heeft verweerder weliswaar geadviseerd om niet langer zijn eigen belangen te behartigen, maar verweerder heeft dit advies naast zich neergelegd en dit stond hem vrij.

4.2         Verweerder bezigt wellicht stevige bewoordingen, maar enkel in de correspondentie met mr. H en de grenzen van het betamelijke zijn daarbij niet overschreden. 

4.3         Als verweerder het niet eens is met een beslissing van de rechtbank, mag hij dat aan de rechtbank mededelen. De rechtbank en mr. H hebben niet over verweerder geklaagd.

4.4         Verweerder betwist dat hij zijn rol van ex-partner en zijn rol van advocaat door elkaar haalt. Verweerder gebruikt aparte mailaccounts voor de communicatie met klaagster en de communicatie met mr. H.

4.5         Verweerder is gespecialiseerd in pensioenrecht, maar dat betekent niet dat zich niet met andere rechtsgebieden zou mogen bezighouden.

5             BEOORDELING

5.1         De raad overweegt als volgt. Een advocaat die zich gedraagt zoals een behoorlijk advocaat betaamt, dient zich te houden aan de kernwaarden voor de advocatuur, die sinds 1 januari 2015 zijn vastgelegd in art. 10a Advocatenwet. In dit geval zijn met name de kernwaarden onafhankelijkheid en partijdigheid, en integriteit in het geding. Die brengen onder meer mee dat een advocaat onafhankelijk, ook van zijn cliënt, en alleen in diens belang zonder dat hij een persoonlijk belang heeft, dient op te treden. De kernwaarde integriteit houdt onder andere in dat de advocaat zich gedraagt in overeenstemming met de professionele normen voor de advocatuur, zoals die zijn samengevat in art. 46 Advocatenwet. Het gaat er dus niet alleen om, zoals verweerder aanvoert, of een rechtsregel iets ge- of verbiedt, maar of de advocaat handelt volgens die professionele normen. Dat laatste heeft verweerder naar het oordeel van de raad niet gedaan. Het optreden door een advocaat  voor een naast familielid of voor zichzelf houdt altijd het risico in dat de advocaat niet voldoende afstand tot de cliënt en/of tot de zaak heeft. De raad is van oordeel dat uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat verweerder onvoldoende professionele distantie in acht heeft genomen.

5.2         De raad overweegt voorts dat volgens vaste tuchtrechtspraak de advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden en dat van hem een bepaalde mate van terughoudendheid mag worden verwacht, juist omdat ook andere belangen dan de belangen van partijen in de procedures een grote rol kunnen spelen, met name belangen van de kinderen. Dit uitgangspunt en de uitdrukkelijke adviezen van de deken om een advocaat in de arm te nemen in aanmerking genomen, had verweerder prudent moeten omgaan met zijn dubbelrol, hetgeen verweerder niet heeft gedaan, gezien de door hem gebezigde bewoordingen en het bij voortduring verwisselen van de rol van advocaat en ex-partner. De raad constateert op basis van de overgelegde stukken en het optreden van verweerder ter zitting van de raad dat een wijziging in zijn optreden niet is te verwachten. Ter zitting van de raad heeft verweerder immers wederom uitdrukkelijk te kennen gegeven het advies van de deken naast zich neer te leggen en de behartiging van zijn eigen belangen te zullen voortzetten, terwijl hij eveneens heeft kenbaar gemaakt dat de inhoud en toonzetting van zijn correspondentie naar zijn mening toelaatbaar zijn.

5.3       De raad is van oordeel dat de inhoud en toonzetting van verweerders correspondentie aan de rechtbank, de deken, mr H en klaagster een behoorlijk handelend advocaat niet passen. De uitlatingen van verweerder aan het adres van klaagster en mr. H zijn onnodig grievend. De raad ziet geen enkele rechtvaardiging voor verweerder om zijn ongenoegen over de beslissing van de rechtbank te uiten in de beschimping van die rechtbank met gebruikmaking van uitdrukkingen als “Dáárom is uw nadere beschikking ook belachelijk, waarvan akte!” en “En maakt u zich er met een ‘jantje van leiden vanaf’.” en “Ik gebied u (…)”. De raad stelt vast dat er voor verweerder geen noodzaak valt aan te nemen om zich op een dergelijke wijze uit te laten, dat die uitlatingen onnodig grievend zijn en een advocaat onwaardig, en dat verweerder door die uitlatingen heeft blijkgegeven van een laakbaar en voor een advocaat zeer ongepast gebrek aan eerbied voor de rechterlijke autoriteiten.

5.4       De raad komt tot de slotsom dat de klacht van klaagster en het bezwaar van de deken gegrond zijn.

6          MAATREGEL

6.1     Verweerder handelt in strijd met kernwaarden van de advocatuur. Het handelen van verweerder moet naar het oordeel van de raad als ernstig worden aangemerkt. Verweerder werd reeds eerder tuchtrechtelijk veroordeeld. Naar het oordeel van de raad kan gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden niet worden volstaan met een lichtere dan de hierna op te leggen maatregel.

7          GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

          18-512/DB/ZWB/d

7.1     Nu de raad aan verweerder een maatregel oplegt, zal   de raad verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)  € 750  kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b)  € 500 kosten van de Staat. 

7.2     Verweerder moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

7.3     Verweerder moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

          18-513/DB/ZWB

                 7.4     Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

                            7.5     Nu de raad aan verweerder een maatregel oplegt, zal  de raad verweerder daarnaast eveneens in de zaak 18-513/DB/ZWB op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)    € 50 reiskosten van klaagster;

b)    € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten; 

c)    € 500 kosten van de Staat. 

                          7.6     Verweerder moet het bedrag van € 50 reiskosten binnen vier weken  nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klaagster. Klaagster geeft tijdig haar rekeningnummer schriftelijk door aan verweerder.

                          7.7     Verweerder moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

                          7.8     Verweerder moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

                               -     verklaart het bezwaar van de deken (18-512/DB/ZWB/d) gegrond;

                               -      verklaart de klacht van klaagster (18-513/DB/ZWB) gegrond;

-      legt aan verweerder op de maatregel van schorsing voor de duur van vier weken;

-      bepaalt dat deze schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op grond dat      verweerder zich binnen de hierna vermelde proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in art. 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

-      stelt de proeftijd vast op twee jaren, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

-      veroordeelt verweerder in de zaak 18-512/DB/ZWB/d tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2 ;

-      veroordeelt verweerder in de zaak 18-512/DB/ZWB/d tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3 ;

-       veroordeelt verweerder in de zaak 18-513/DB/ZWB tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klaagster;

-      veroordeelt verweerder in de zaak 18-513/DB/ZWB tot betaling van de reiskosten van € 50 aan klaagster op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.6  bepaald;

-      veroordeelt verweerder in de zaak 18-513/DB/ZWB tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.7;

-      veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.8;

-        bepaalt dat de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde

  termijn wordt verkort tot twee jaar.

Aldus beslist door mr. G.J.E. Poerink, voorzitter, mrs. W.H.N.C. van Beek en S.A.R. Lely, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2018.  

Griffier                                                                Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 22 oktober 2018

verzonden aan:

-     verweerder

-     de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

-     de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-     de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

-     het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-     verweerder

-     de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

-     de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.   Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.   Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c.   Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl