ECLI:NL:TADRSGR:2018:48 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-805/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2018:48
Datum uitspraak: 12-03-2018
Datum publicatie: 15-03-2018
Zaaknummer(s): 17-805/DH/DH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Beroepsfout door tijdig betekende appeldagvaarding niet aan te brengen. Verweerder heeft de fout gemeld bij klaagster. Nadien heeft verweerder niets meer ondernomen naar aanleiding van de beroepsfout en was hij voor klaagster onbereikbaar. De zaak hangt samen met 17-972/DH/DH en 18-139/DH/DH/TUL

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 12 maart 2018

in de zaak 17-805/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 12 juni 2017 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 28 september 2017 met kenmerk K131 2017 dk/ksl, door de raad ontvangen op 29 september 2017, heeft de deken de raad verzocht het onderzoek naar de klacht over te nemen nu verweerder ondanks herhaalde verzoeken niet op zijn brieven reageert en hij het onderzoek derhalve niet heeft kunnen uitvoeren.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 15 januari 2018. Klaagster heeft de raad op voorhand laten weten vanwege ziekte niet in staat te zijn te verschijnen. Verweerder heeft zich, kort vóór de zitting, per e-mail afgemeld ‘om persoonlijke redenen’.

1.4    De raad heeft kennis genomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49 lid 2 Advocatenwet.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klaagster heeft zich in 2016 tot verweerder gewend met het verzoek haar belangen te behartigen door namens haar hoger beroep in te stellen van een vonnis van de rechtbank Gelderland d.d. 13 juli 2016.

2.2    Verweerder heeft de hoger beroep dagvaarding tijdig laten uitbrengen en daarbij opgeroepen te verschijnen ter zitting van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 februari 2017.

2.3    Verweerder heeft verzuimd de zaak op 28 februari 2017 aan te brengen bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

2.4    Verweerder heeft klaagster van zijn verzuim per e-mail van 28 maart 2017 op de hoogte gebracht. Daarbij heeft hij aangegeven de kwestie te zullen melden bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar en het bij wijze van voorschot aan klaagster in rekening gebrachte griffierecht te zullen terugbetalen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij verzuimd heeft een zaak bij het gerechtshof aan te brengen, hij na 4 mei 2017 niet meer heeft gereageerd op diverse berichten en verzoeken van klaagster om haar te informeren over de stand van zaken en hij klaagster dus ook niet op de hoogte heeft gehouden van de afhandeling door zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft zich niet tegen de klacht verweerd. Wel heeft hij in zijn hierboven onder 1.3 vermelde mail erkend een beroepsfout te hebben gemaakt ter zake van het feit dat klaagster hem had gevraagd hoger beroep in te stellen. Tevens meldt hij in die mail dat hij zijn beroepsaansprakelijkheids-verzekeraar heeft verzocht de ontvangst van zijn melding te bevestigen, zodat hij de deken, de raad en verweerster kan laten weten wat de stand van zaken is.

5    BEOORDELING

5.1    Uit het dossier blijkt dat verweerder op verzoek van klaagster wel een appèldagvaarding heeft opgesteld en deze tijdig heeft laten uitbrengen. Hij heeft evenwel verzuimd deze aan te brengen bij het gerechtshof. Toen hem bekend werd dat hij deze fout had gemaakt, heeft hij dat gemeld bij klaagster en heeft hij haar tevens bericht de zaak te zullen melden bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Sindsdien heeft hij blijkens de zich in het dossier bevindende stukken evenwel niets meer ondernomen en evenmin op diverse berichten en verzoeken van klaagster om haar te informeren over de stand van zaken, gereageerd. In het dossier bevinden zich geen stukken waaruit blijkt dat de zaak daadwerkelijk is aangemeld bij zijn verzekeraar.

5.2    Nu verweerder in correspondentie met klaagster en de raad zijn fout heeft toegeven staat deze als zodanig vast. Niet kan worden vastgesteld dat verweerder de kwestie vervolgens adequaat heeft opgepakt door deze te melden bij zijn verzekeraar en klaagster op de hoogte te houden. De hierboven onder 4.1 vermelde inhoud van verweerders mail is in dit kader onvoldoende, reeds nu de gestelde melding bij de verzekeraar niet met bescheiden is gestaafd.  Naar het oordeel van de raad is de klacht – waartegen door verweerder in feite geen verweer is gevoerd – dan ook gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Alles overziend en mede in aanmerking nemend de ernst en onomkeerbaarheid van de gemaakte fout, het tuchtrechtelijk verleden van verweerder alsmede het feit dat hij zonder opgave van een gegronde reden niet ter zitting is verschenen, acht de raad de maatregel van schorsing voor de duur van twee weken passend en geboden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Aangezien de klacht gegrond wordt verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2    De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder b Advocatenwet te veroordelen in de kosten die de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000,00. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Nederlandse Orde van Advocaten. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN: NL85 INGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van twee     weken op;

-    bepaalt dat deze schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:

-     de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,

-     verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat

-     de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50,00 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de wijze en binnen de termijn als onder 7.2 bepaald.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. R. de Haan, R.A.M. Oranje-Jorna, P. Rijpstra en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2018.

Griffier    Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 13 maart 2018 verzonden.