ECLI:NL:TADRSGR:2018:176 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-663/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2018:176
Datum uitspraak: 30-07-2018
Datum publicatie: 21-08-2018
Zaaknummer(s): 17-663/DH/RO
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
  • Waarschuwing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Verzet gedeeltelijk gegrond. Klachten deels ongegrond en deels gegrond. Verweerder heeft zijn werkzaamheden voor klager gestaakt zonder klager daarvan op deugdelijke wijze in kennis te stellen. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 30 juli 2018

in de zaak 17-663/DH/RO

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 24 november 2017 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij e-mail van 31 december 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 21 augustus 2017 met kenmerk R 2017/65, door de raad ontvangen op 21 augustus 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 24 november 2017 heeft de voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht ten aanzien van de klachtonderdelen a en b met toepassing van artikel 46g eerste lid onder a Advocatenwet niet-ontvankelijk verklaard en ten aanzien van de overige klachtonderdelen met toepassing van artikel 46j Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 24 november 2017 is verzonden aan klager.

1.4    Bij brief gedateerd 22 december 2017, door de raad per e-mail ontvangen op 24 december 2017, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 25 juni 2018 in aanwezigheid van klager en verweerder.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 22 december 2017 en de door klager nog nagezonden stukken d.d. 24 december 2017 en 10 januari 2018.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1    Klager is verwikkeld (geweest) in geschillen met diverse partijen en in daarmee samenhangende juridische procedures. Klager is in die geschillen onder meer bijgestaan door verweerder.

2.2    In geschillen rondom de beëindiging van de relatie van klager (onder meer verdeling woning en omgangsregeling) is klager eerst bijgestaan door mr. P. In december 2012 heeft een kort geding plaatsgevonden in verband met de verdeling van de woning. De voorzieningenrechter heeft een verstekvonnis gewezen.

2.3    Klager heeft mr. H vervolgens gevraagd om verzet in te stellen tegen het verstekvonnis en om hem in de andere kwesties rondom de beëindiging van de samenwoning bij te staan. Mr. H heeft voor klager drie toevoegingen aangevraagd.

2.4    Verweerder heeft in februari 2013 drie dossiers van klager, inclusief de reeds verleende toevoegingen, overgenomen van mr. H. Een van de drie overgenomen toevoegingen was verleend voor een kwestie die de beëindiging van de samenwoning van klager betrof, een andere voor een alimentatiekwestie.

2.5    Bij factuur van 26 maart 2013 met nummer 177 heeft verweerder bij klager een bedrag van € 129,- in rekening gebracht. Klager heeft deze factuur op 27 maart 2013 voldaan.

2.6    Verweerder heeft klager ook bijgestaan in een arbeidsrechtelijke kwestie. Op 11 juli 2013 heeft klager een bedrag van € 322,50 aan verweerder voldaan. Dit betrof onder meer de eigen bijdrage in verband met de voor de arbeidskwestie verleende toevoeging.

2.7    Op enig moment, uit het dossier blijkt niet wanneer, is onder klager loonbeslag gelegd.

2.8    Verweerder heeft klager bijgestaan in een kort geding, een deurwaardersrenvooi, in 2013. Voor deze zaak is een toevoeging verleend.

2.9    Verweerder heeft klager in 2014 bijgestaan in een geschil tussen klager en een energieleverancier. Enige maanden later heeft verweerder zijn werkzaamheden in deze zaak neergelegd. 

2.10    In de tweede helft van 2014 is door of namens verweerder een overzicht van alle aan klager gefactureerde eigen bijdragen aan klager verzonden. Hierover is tot medio 2016 tussen partijen gecorrespondeerd. Bij brief van 3 oktober 2016 is klager tot betaling aangespoord namens verweerder.

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft voor de kwestie betreffende de beëindiging van de samenwoning een nieuwe toevoeging aangevraagd. Verweerder had de reeds verleende toevoeging moeten declareren. Verweerder heeft geen procedure ingesteld in de kwestie waarvoor hij een nieuwe toevoeging heeft aangevraagd.

b)    Verweerder heeft opnieuw een eigen bijdrage in rekening gebracht voor de arbeidsrechtelijke kwestie. Volgens klager was dat op grond het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand van 1 oktober 2013 niet toegestaan.

c)    Verweerder heeft de energieleverancier niet gedagvaard, hoewel klager daar bij herhaling om heeft verzocht. Verweerder is daarmee tekortgeschoten in zijn dienstverlening jegens klager.

d)    Klager heeft verweerder verzocht om opheffing van het loonbeslag te bewerkstelligen. Verweerder heeft zich onvoldoende ingespannen in deze kwestie en is aldus jegens klager tekortgeschoten. Verweerder weigerde klager telefonisch te woord te staan en liet klager voor ieder kort overleg naar kantoor komen.

e)    In het geschil betreffende woning is verweerder zijn beloftes jegens klager niet nagekomen.

f)        Verweerder heeft klager een opmerkelijk verhaal verteld over de partner van     de ex-vriendin van verweerder. Klager begrijpt niet waarom verweerder hem     dit verhaal heeft verteld.

3.2    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter voor de beoordeling van de ontvankelijkheid ten aanzien van de klachtonderdelen a) en b) er ten onrechte van uit is gegaan dat de termijn van drie jaren als bedoeld in artikel 46g eerste lid onder a Advocatenwet is gaan lopen op het moment dat klager de eigen bijdragen heeft voldaan. Er is volgens klager echter een geschil over de eindnota die in 2014 is opgesteld en waarover vervolgens tot eind 2016 is gecorrespondeerd. De verjaringstermijn is volgens klager derhalve pas gaan lopen toen hem de eindnota verstrekt is.

3.3    Ten aanzien van klachtonderdeel c) voert klager als grond voor het verzet aan dat er geen verschil van inzicht bestond over de te voeren procedure maar dat sprake is van nalatigheid aan de zijde van verweerder nu deze in strijd met de gemaakte afspraken niet tot dagvaarding is overgegaan.

3.4    Ten aanzien van de voorzittersbeslissing inzake de onderdelen d) tot en met f) heeft klager geen gronden voor het verzet aangevoerd.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    Het verzet ten aanzien van de klachtonderdelen a) en b) slaagt. Weliswaar zijn tussen de verweten gedragingen en het indienen van de klacht meer dan drie jaren verstreken, maar klager stelt terecht dat hij niet eerder dan met de ontvangst van het overzicht van aan hem gefactureerde eigen bijdragen in de tweede helft van 2014 heeft kennisgenomen althans heeft kunnen kennisnemen van de onder a) en b) aan verweerder verweten handelwijzen. Dat betekent dat eerst op dat moment de termijn van drie jaren is gaan lopen. Deze termijn was op het moment van indiening van de klacht op 31 december 2016 nog niet verstreken en klager is derhalve (ook) ontvankelijk in de klachtonderdelen a) en b). Het verzet is in zoverre dus gegrond.

5.2    Ook het verzet ten aanzien van klachtonderdeel c) is naar het oordeel van de raad gegrond. Klager stelt blijkens de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter zitting terecht, dat er geen sprake was van een verschil van inzicht over de in het geschil met de energieleverancier te voeren strategie. De voorzitter is in zoverre derhalve van een onjuiste veronderstelling uitgegaan.

5.3    Het voorgaande betekent dat de raad toekomt aan de beoordeling van de klachtonderdelen a), b) en c).

5.4    Klager heeft bij de klachtonderdelen a) en b) tot uitgangspunt genomen dat alle in rekening gebrachte eigen bijdragen door hem zijn betaald en er dus een verplichting tot terugbetaling bestaat. Verweerder heeft dat gemotiveerd betwist. Tegenover deze betwisting heeft klager zijn stellingen onvoldoende feitelijk onderbouwd, zodat de raad de juistheid daarvan niet kan vaststellen. Deze klachtonderdelen worden dan ook ongegrond verklaard.

5.5    Ten aanzien van klachtonderdeel c) overweegt de raad als volgt. Ter zitting heeft verweerder gesteld zijn werkzaamheden op enig moment te hebben neergelegd vanwege de persoon van klager. Hij wenste niet langer voor klager op te treden. Daarvan stelt hij klager schriftelijk op de hoogte te hebben gebracht. Klager betwist dat. Volgens hem zijn door verweerder eenvoudig geen werkzaamheden meer verricht zonder dat daarover enige communicatie heeft plaatsgevonden. Nu een schriftelijke vastlegging van de neerlegging van de werkzaamheden ontbreekt, gaat de raad aan het verweer op dat punt voorbij. Door op enig moment in het geheel geen werkzaamheden in de desbetreffende zaak meer voor klager te verrichten en hem daarvan niet op de hoogte te brengen, is verweerder naar het oordeel van de raad tekort is geschoten in zijn dienstverlening aan klager. Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.

5.6    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling van de klachtonderdelen d) tot en met f) de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Tegen de beoordeling van deze klachtonderdelen heeft klager ook geen gronden van verzet aangevoerd.

5.7    Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten ten aanzien van de klachtonderdelen d) tot en met f) oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet in zoverre ongegrond worden verklaard.

6    MAATREGEL

6.1    Ten aanzien van het gegrond bevonden klachtonderdeel c) acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht (alsnog) gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50 aan hem vergoeden.

7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 25,- reiskosten van klager;

b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

7.3     Verweerder moet het bedrag van € 25,- reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk door aan verweerder.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.000,- binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het verzet ten aanzien van de beslissing van de voorzitter op de     klachtonderdelen a), b) en c) gegrond en voor het overige ongegrond;

-    verklaart de klachtonderdelen a) en b) ongegrond;

-    verklaart klachtonderdeel c) gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. T. Hordijk, M.P. de Klerk, R.A.M. Oranje en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 juli 2018.