ECLI:NL:TADRARL:2018:95 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-350

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:95
Datum uitspraak: 16-04-2018
Datum publicatie: 23-04-2018
Zaaknummer(s): 17-350
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Advocaat wederpartij in echtscheidingsgeschil. De juistheid van het verwijt dat verweerder de suggestie heeft gewekt dat hij de alimentatieberekening op basis van de aangeleverde stukken van klager zou baseren, kan de raad niet vaststellen. Het voorstel van verweerder om voor de echtelieden gezamenlijk de belangen te behartigen is door klager niet aanvaard. Verweerder kon daarna op verzoek van zijn cliënte een procedure tegen klager starten en mocht  op basis van nieuw feitenmateriaal van zijn cliënte de eerdere aan klager toegezonden alimentatieberekening daaraan aanpassen. Dat verweerder wist of had moeten weten dat sprake was van onjuistheden in die berekening en hij aldus gehouden was geweest om de juistheid daarvan te verifiëren, is onvoldoende concreet met feiten onderbouwd en de raad ook overigens niet gebleken. Voor zover in de andere alimentatieberekening volgens klager nog steeds onjuistheden stonden, heeft klager daartegen in de procedure verweer gevoerd en heeft de rechtbank op basis daarvan ook uitspraak gedaan. Dat daarnaast sprake was van een verplichting tot overlegging van de door verweerder van klager ontvangen (financiële) stukken in de procedure, is de raad, bij gebreke van feiten of omstandigheden die dat verwijt onderbouwen, niet gebleken. klachten ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 16 april 2018

in de zaak 17-350

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 25 oktober 2016 heeft (de gemachtigde van) klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 4 mei 2017 met kenmerk 51/16/071, door de raad ontvangen op 8 mei 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 23 februari 2018 in aanwezigheid van klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    De ex-partner van klager heeft zich, op verzoek van de gemeente in verband met de hoogte van haar bijstandsuitkering, tot verweerder gewend met het verzoek om namens haar een verzoekschrift tot vaststelling van kinderalimentatie in te dienen bij de rechtbank.

2.2    Bij brief van 20 februari 2016 heeft verweerder namens zijn cliënte bij klager zijn financiële gegevens opgevraagd.

2.3    Bij brief van 2 maart 2016 heeft verweerder aan klager laten weten dat hij op basis van de toegezonden documenten een alimentatieberekening heeft gemaakt en dat uit de meegezonden berekening een alimentatiebedrag van in totaal € 235,- per maand voor de twee kinderen van partijen is gekomen. Tevens vermeldt hij dat indien klager daarmee akkoord gaat, dat hij dan een gezamenlijk verzoek bij de rechtbank zal indienen, de rechtbank zonder zitting de kinderalimentatie op een totaalbedrag van € 235,- per maand zal vaststellen en heeft hij de kosten voor zijn werkzaamheden voor klager toegelicht. Tot slot heeft verweerder aan klager laten weten dat voor zover hij niet tijdig met de voorgestelde kinderalimentatie instemt, dat verweerder een eenzijdig verzoek namens zijn cliënte bij de rechtbank zal indienen en klager in dat geval een eigen advocaat zal moeten inschakelen.  

2.4    Klager heeft kort daarna telefonisch aan verweerder laten weten niet met het voorstel in te stemmen.

2.5    Op 1 april 2016 heeft verweerder namens zijn cliënte een verzoekschrift tot vaststelling van kinderalimentatie ingediend en verzocht ten laste van klager een bijdrage van in totaal € 322,- per maand vast te stellen.

2.6    De gemachtigde van klager heeft op 21 april 2016 een verweerschrift ingediend en verzocht om in totaal aan kinderalimentatie maximaal € 242,- per maand vast te stellen en verzocht om de cliënte van verweerder in (een deel van) de proceskosten te veroordelen, nu verweerder ondanks de medewerking van klager, klager toch in rechte heeft betrokken waardoor klager kosten heeft moeten maken die hij anders niet had gemaakt.

2.7    Bij beschikking van 4 juli 2016 heeft de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, de kinderalimentatie ten laste van klager vastgesteld op een totaalbedrag van € 224,- per maand en het verzoek tot proceskostenveroordeling van de cliënte van verweerder afgewezen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en ter zitting namens klager gewijzigd, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    een tegenstrijdige ontwikkeling te creëren en daarbij zijn eigen belang voorop te stellen door de alimentatieberekening niet te baseren op de door klager aangeleverde (financiële) stukken terwijl hij wel die suggestie heeft gewekt, waardoor hij onzorgvuldig jegens klager heeft gehandeld en verweerder ook het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad (vide o.a. gedragsregels 1, 4 en 5-1992);

b)    op basis van onjuiste, althans onvolledige gegevens een alimentatieberekening te maken, terwijl hij wist, althans behoorde te weten, dat die berekening voor klager niet juist was, waarmee hij in strijd met gedragsregel 30-1992 heeft gehandeld;

c)    indien klager met het voorstel van verweerder had ingestemd, een onjuist beeld richting de rechter te schetsen dat partijen in afwijking van de juiste berekening een bepaalde afwijkende bijdrage waren overeengekomen, hetgeen klager financieel benadeeld zou hebben;

d)    bij het verzoekschrift tot vaststelling van kinderalimentatie namens zijn cliënte niet tevens de financiële stukken van klager over te leggen, terwijl verweerder die stukken had opgevraagd bij klager, waardoor klager - die anders niet ter zitting had hoeven verschijnen - door verweerder op kosten is gejaagd;

e)    klager financieel te straffen doordat klager niet is ingegaan op het voorstel van verweerder, als gevolg waarvan klager is geconfronteerd met veel hogere kosten van rechtsbijstand en een hogere alimentatie. Aldus zou verweerder financieel zijn beloond als klager het voorstel had aanvaard, waarmee mogelijk het provisieverbod, gedragsregel 2 lid 1-1992, is geschonden.

4    VERWEER

Ad klachtonderdelen a) en b)

4.1    Verweerder betwist dat hij bij klager de suggestie heeft gewekt over het overleggen van de stukken bij een eventuele procedure zoals hem nu wordt verweten. Klager heeft het redelijke voorstel van verweerder om voor partijen gezamenlijk in de procedure op te treden niet aanvaard, waarna verweerder alleen de belangen van zijn cliënte is blijven behartigen. Hij ontkent ten stelligste dat hij op enig moment zijn eigen belang voorop heeft gesteld. Verweerder ontkent dat hij bij de alimentatieberekening is uitgegaan van onjuiste of onvoldoende gegevens. Dat de berekening die ten grondslag lag aan het verzoekschrift een andere was dan die van 2 maart 2016 die hij aan klager had gestuurd, hield verband met nadere informatie die hij van zijn cliënte had ontvangen. Indien klager het daar niet mee eens was, kon hij zich daartegen verweren in de procedure, daarin bijgestaan door een deskundig advocaat.

Ad klachtonderdeel c)

4.2    Verweerder betwist dat, indien partijen onderling tot overeenstemming waren gekomen en hij namens hen een gezamenlijk verzoekschrift had ingediend, hij daarmee richting de rechter een onjuist beeld zou hebben gegeven. Partijen zouden daarmee dan immers hebben ingestemd. Tuchtrechtelijk kan hem hiervan geen enkel verwijt worden gemaakt.

Ad klachtonderdeel d)

4.3    Het overleggen van financiële stukken van de andere partij is niet verplicht. Ook als verweerder wel de door hem ontvangen stukken van klager in de procedure had overgelegd, dan had klager toch verweer willen voeren en griffierecht en kosten voor rechtsbijstand moeten maken. Daarbij merkt verweerder op dat het verzoek van klager om de cliënte van verweerder geheel in de proceskosten te veroordelen door de rechtbank is afgewezen, omdat daar geen aanleiding toe bestond.

Ad klachtonderdeel e)

4.4    Als klager het voorstel wel had geaccepteerd, dan zou een gesprek met partijen zijn gevolgd, een gezamenlijk verzoekschrift bij de rechtbank zijn ingediend en zouden de kosten van rechtsbijstand zijn gedeeld. Verweerder zou dan immers de helft van de toevoegingsgelden van zijn cliënte en tevens de financiële bijdrage van klager hebben ontvangen, zonder daardoor financieel voordeel te hebben gehad.

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt voorop dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De raad zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

5.2    De raad merkt vooraf op dat (de gemachtigde van) klager de in de aanbiedingsbrief van de deken als klachtonderdeel 1 genummerde klacht ter zitting niet langer heeft gehandhaafd, zodat de raad daarover niet behoeft te oordelen. Wat betreft de overige klachtonderdelen overweegt de raad als volgt.

Ad klachtonderdelen a) en b)

5.3    Volgens klager heeft verweerder in het kader van het betalingsvoorstel van 2 maart 2016 bij hem de suggestie gewekt dat verweerder de alimentatieberekening zou maken aan de hand van de door klager over te leggen (financiële) stukken en dat hij daarop kon vertrouwen. Achteraf heeft zijn gemachtigde geconstateerd dat die alimentatieberekening op een aantal posten onjuist was, zoals met betrekking tot de hoogte van zijn salaris van klager, dan wel dat de huuropbrengsten uit verhuur van het winkelpand niet op juiste wijze in die berekening zijn betrokken. Volgens klager is hij zodoende niet in staat gesteld om goed geïnformeerd te beslissen of hij het voorstel van verweerder zou accepteren zodat verweerder daarmee onzorgvuldig jegens hem heeft gehandeld en het vertrouwen in de advocatuur geschaad. Verweerder heeft daartegen gemotiveerd verweer gevoerd.

5.4    De juistheid van het verwijt van klager dat verweerder de suggestie heeft gewekt dat hij de alimentatieberekening op basis van de aangeleverde stukken van klager zou baseren, kan de raad, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet vaststellen. De raad stelt vast dat verweerder in het kader van het voorstel aan klager de kinderalimentatie wel heeft berekend op grond van de door klager toegezonden stukken. Dat daarin een onjuist salaris van klager was opgenomen of de huuropbrengsten niet op juiste wijze bij de berekening zijn betrokken, is mogelijk een vergissing of een weloverwogen keuze van verweerder geweest. Dat klager verweerder daarna om opheldering heeft gevraagd, is de raad niet gebleken. Evenmin is de raad gebleken dat verweerder door zijn handelwijze een tegenstrijdige ontwikkeling heeft gecreëerd dan wel dat uit de berekening van verweerder kan worden afgeleid dat verweerder daarmee zijn financiële eigen belang, en dus niet het belang van zijn cliënte of klager, voorop heeft gesteld. Daartoe zijn door klager onvoldoende concrete feiten gesteld.

5.5    Vaststaat dat klager niet heeft ingestemd met het voorstel van verweerder van 2 maart 2016 met betrekking tot de hoogte van de door klager te betalen kinderalimentatie aan zijn cliënte. Daarop heeft verweerder namens zijn cliënte op 1 april 2016  het verzoekschrift tot vaststelling van kinderalimentatie ingediend, met daarbij een andere alimentatieberekening dan die op 2 maart 2016 aan klager was gezonden. Volgens verweerder had hij in de tussentijd nieuwe gegevens van zijn cliënte gekregen die hij daarin heeft verwerkt. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder daarmee niet de grenzen van de hem, als advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid overschreden. Verweerder mocht èn moest immers, als partijdig advocaat, aan de hand van dit nieuwe feitenmateriaal  de alimentatieberekening aanpassen juist ter behartiging van de belangen van zijn cliënte. Dat verweerder wist of had moeten weten dat sprake was van onjuistheden in die berekening en hij aldus gehouden was geweest om de juistheid daarvan te verifiëren, is onvoldoende concreet met feiten onderbouwd en de raad ook overigens niet gebleken. Voor zover in de andere alimentatieberekening volgens klager nog steeds onjuistheden stonden, heeft klager daartegen in de procedure verweer gevoerd en heeft de rechtbank op basis daarvan ook uitspraak gedaan. Van enige benadeling van klager is dan ook geen sprake geweest.

5.6    Op grond van het vorenstaande is de raad van oordeel dat van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder geen sprake is geweest, zodat de klachtonderdelen a) en b) ongegrond zullen worden verklaard.

Ad klachtonderdeel c)

5.7    Nu vaststaat dat klager niet heeft ingestemd met het voorstel van verweerder, heeft de verweten gedraging van verweerder zich feitelijk niet voorgedaan. Daarmee ontbreekt een feitelijke grondslag voor een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder. Op grond daarvan zal de raad klachtonderdeel c) ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel d)

5.8    De raad is van oordeel dat dit verwijt van klager faalt. Verweerder diende immers als partijdige belangenbehartiger van zijn cliënte het verzoekschrift tot vaststelling van kinderalimentatie in te dienen, met daarbij de voor zijn cliënte relevante (financiële) stukken. Dat daarnaast sprake was van een verplichting tot overlegging van de door verweerder van klager ontvangen (financiële) stukken, is de raad, bij gebreke van feiten of omstandigheden die dat verwijt onderbouwen, niet gebleken. Dat klager daardoor op kosten is gejaagd, kan verweerder niet tuchtrechtelijk worden verweten, nu hij in dat stadium alleen de belangen van zijn cliënte diende te behartigen; niet tevens die van klager. Mitsdien ontbreekt ook voor dit verwijt een feitelijke grondslag, zodat ook klachtonderdeel d) ongegrond zal worden verklaard.

Ad klachtonderdeel e)

5.9    Klager heeft ervoor gekozen om niet op het voorstel van verweerder in te gaan. Het verwijt dat verweerder financieel zou zijn beloond wanneer klager het aanbod had geaccepteerd, is door verweerder gemotiveerd weerlegd en bovendien feitelijk niet aan de orde geweest. Naar het oordeel van de raad valt dan ook niet in te zien in welke zin verweerder in dezen een tuchtrechtelijk verwijt treft.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, voorzitter, mrs. J.A. Holsbrink, M.A. Pasma, E.A.C. van de Wiel, P.S. van Zandbergen, leden en bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 april 2018.

Griffier                                                               Voorzitter

Verzonden d.d. 16 april 2018.