ECLI:NL:TADRARL:2018:258 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-078

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:258
Datum uitspraak: 17-12-2018
Datum publicatie: 28-01-2019
Zaaknummer(s): 18-078
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen optreden deken ongegrond. Uit het klachtdossier blijkt van vele en ernstige bezwaren van leden van de rechterlijke macht tegen het optreden van klager tijdens en buiten de zitting. Uit het klachtdossier blijkt ook van de vele inspanningen die de deken zich heeft getroost om daarover in gesprek met klager te komen en om hem voor te houden dat het belangrijk is een werkbare verstandhouding met de rechterlijke macht te behouden. Het behoort tot de taak van de deken om te trachten klachten in der minne te schikken en om toezicht uit te oefenen onder meer ter voorkoming van nieuwe klachten. Hoewel het gedrag van klager in de onderhavige tuchtzaak niet ter beoordeling van de raad staat, kan wel worden geconcludeerd dat klager door zich te storen aan een door verweerder gebezigde uitdrukking als “aanvliegen” en zich te storen aan een verschrijving voor wat betreft een datum en foutieve kwalificatie van een bijeenkomst, er blijk van geeft weinig oog te hebben voor de hierboven omschreven taken van de deken. Uitzonderingen daargelaten, die zijn gesteld noch gebleken, bestond er voor verweerder geen verplichting om de informatie die hij in zijn hoedanigheid van deken heeft verkregen ten behoeve van het door hem uit te oefenen toezicht met klager te delen. Dit is ter beoordeling van de deken. Verweerder heeft geprobeerd om klager uit te leggen dat hij in zijn contacten met de president van het gerechtshof een toon heeft aangeslagen die een advocaat niet past. Verweerder heeft klager tevens willen wijzen op de onnodigheid hiervan. De door verweerder  gebruikte woorden getuigen, in deze context, geenszins van een verkeerde opvatting over het vak, nog daargelaten dat opvattingen of gedachten zich in een domein bevinden dat buiten het bereik ligt van het tuchtrecht.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 17 december 2018

in de zaak 18-078

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 31 oktober 2016 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Omdat het een klacht tegen de deken van genoemde orde betreft heeft het Hof van Discipline bij beslissing van 21 november 2016 de klacht voor onderzoek naar de deken van de orde van advocaten in het Arrondissement Midden-Nederland verwezen.

1.3    Bij brief aan de raad van 30 januari 2018 met kenmerk 16-0330/FH/sd, door de raad ontvangen op 30 januari 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.4    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 27 augustus 2018 in aanwezigheid van verweerder. Klager zelf was niet aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier;

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Op 17 juni 2013 heeft een hoorzitting plaatsgevonden naar aanleiding van een klacht van klager tegen een lid van het gerechtshof Amsterdam. Van de hoorzitting zou een verslag worden opgemaakt, waarna partijen zich zouden beraden. Toen klager na drie maanden een dergelijk verslag nog niet had ontvangen heeft hij zelf een verslag opgesteld en met een begeleidende brief naar de president van het gerechtshof Amsterdam gestuurd en deze op de hoogte gesteld van het resultaat van zijn beraad. Hierop is nog enige correspondentie tussen klager en de president gevolgd.

2.3    Eind augustus/begin september 2014 heeft de president contact opgenomen met verweerder over de handelwijze van klager. Klager had de president bij brief van 27 augustus 2014 aangeschreven over een uitspraak die het gerechtshof, waarvan hij (de president) toen deel uitmaakte, ter zitting van 26 augustus 2014 had gedaan in een zaak van een cliënt van klager. In bedoelde brief had klager de president gevraagd om zich uit te laten over de door klager gestelde incongruentie tussen de door het hof daags ervoor besliste (rechts-) vraag en eerder door klager aan de president toegeschreven uitlatingen. Klager heeft ook zelf bij ongedateerde brief van eind augustus/begin september 2014 verweerder over genoemde kwestie aangeschreven.

2.4    Bij gelegenheid van een kantoorbezoek in september 2014 heeft verweerder met klager van gedachten gewisseld over de wijze van communiceren met derden in het kader van de praktijkuitoefening. In dit verband zijn ook de inlichtingen van de president aan de orde gekomen. Daarnaast is ingegaan op een artikeltje dat klager op zijn website had geplaatst met als kop: het nieuwe Paleis van Justitie in Amsterdam is een gedrocht dat zou moeten worden afgebroken, lees hier waarom.

2.5    Bij brieven van april en mei 2015 heeft klager bij verweerder geïnformeerd naar zijn contacten met de president. Bij brief van 15 juni 2015 heeft verweerder geantwoord dat hij, als hij zich goed herinnerde, tijdens het kantoorbezoek had meegedeeld dat hij over strafrechtelijke aangelegenheden inhoudelijk overleg met één of beide portefeuillehouders strafrecht in de Amsterdamse raad te moeten hebben en dat dit overleg nog niet tot verdere besluitvorming had geleid, waarvoor verweerder zijn verontschuldigingen aanbood.

2.6    Bij brief van 12 augustus 2015 heeft verweerder onder meer aan klager meegedeeld dat tijdens het kantoorbezoek van september 2014 uitgebreid van gedachten was gewisseld over de wijze van communiceren en vergelijkbare gesprekken al met de voorganger van verweerder waren gevoerd, dat er na het kantoorbezoek goede hoop was dat de situatie op dit punt zou verbeteren maar dat de werkelijkheid zoals die zich na 25 september 2014 door signalen en klachten aan de Amsterdamse raad hadden geopenbaard, daarmee niet in overeenstemming was.

2.7    Bij e-mail van 29 januari 2016 heeft de deken verweerder geconfronteerd met nieuwe bezwaren van de rechtbank Amsterdam in verband met zijn optreden tijdens een zitting van de rechtbank van 19 januari 2016 waarover verweerder door de rechtbank was geïnformeerd.

2.8    Vervolgens hebben nog twee gesprekken plaatsgevonden tussen leden van de Amsterdamse orde respectievelijk verweerder en klager. Na het laatste gesprek heeft klager met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) inzage in de dossiers van de Amsterdamse orde gevraagd.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    in correspondentie met klager de waarheid geweld aan te doen en onvoldoende op zijn taalgebruik te letten,

b)    te weigeren openheid van zaken te geven over contacten tussen verweerder en de president van het gerechtshof Amsterdam,

c)    toezeggingen niet na te komen,

d)    een onjuiste attitude ten opzichte van het vak te hebben.

3.2   Klager heeft de klacht als volgt toegelicht:

Ad klachtonderdeel a)

3.3    Verweerder heeft in zijn reactie op de brief van klager van 23 augustus 2014  aangegeven dat hij de indruk had dat klager de door klager in zijn brief omschreven kwestie van de verkeerde kant af aanvliegt. Klager vliegt niets en niemand aan en hij is geen postduif.

3.4    Voorts wordt in deze reactie geschreven dat klager op 7 juni 2013 een bespreking met de president van het gerechtshof heeft gehad. Dit was geen bespreking maar een hoorzitting en die heeft niet op 7, maar op 17 juli 2013 plaatsgevonden.

Ad klachtonderdeel b) en c)

3.5    Verweerder heeft geen openheid van zaken gegeven over contacten die hij met de president van het gerechtshof heeft gehad en die tijdens het kantoorbezoek, waarbij verweerder zelf aanwezig was, zijn aangestipt. Dat ook na het kantoorbezoek nog tussen verweerder en de president is gecommuniceerd, is klager gebleken uit het op het kantoor van verweerder geraadpleegde dossier. Er zijn stukken die verweerder klager niet had mogen onthouden. Nadat daar diverse malen door klager om is verzocht, heeft verweerder toegezegd inzage te zullen verlenen in de contacten met de president maar verweerder is deze toezegging niet nagekomen.

Ad klachtonderdeel d)

3.6    Tijdens het kantoorbezoek is klager gebleken dat verweerder een verkeerde attitude tegenover  “het vak “ heeft. Naar aanleiding van een door verweerder opgesteld verslag van een gesprek met de president van het gerechtshof en de reactie daarop van de president, heeft verweerder het gehad over “perceptiemanagement” en over het feit dat de president “nu eenmaal nogal een positie “ heeft.

4    VERWEER

4.1    Naar aanleiding van de klachten heeft verweerder het volgende naar voren gebracht:

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Verweerder kan klager niet volgen in het bezwaar dat verweerder de waarheid geweld zou aandoen. De president signaleerde problemen met klager en bracht verweerder – in diens hoedanigheid van toezichthouder – daarvan op de hoogte. Verweerder deelde de zienswijze van klager niet en heeft klager zowel mondeling als schriftelijk over het hoe en waarom ingelicht. Verweerder heeft die toelichting in een wat breder kader geplaatst (tegen de achtergrond van de frequent voorkomende incidenten) en enkele aanbevelingen gedaan. Verweerder streeft ernaar zich zorgvuldig uit te drukken. De door klager bekritiseerde passages zijn mogelijk verwarrend, maar zeker niet klachtwaardig.

Ad klachtonderdelen b) en c)

4.3    Verweerder is tegenover klager open geweest als het ging om bezwaren die hem over het optreden van klager ter kennis werden gebracht. Ook is verweerder er duidelijk over geweest dat hij die bezwaren – die pasten in het beeld dat naar voren komt uit de diverse dossiers waarin de Amsterdamse orde is opgetreden ter zake de praktijkuitoefening van klager – onderschreef. Klager op zijn beurt had bezwaren tegen het optreden van de president en wilde de rollen omdraaien. Daarin had verweerder echter geen taak.

4.4    Verweerder heeft niet toegezegd om a) contact op te nemen met de president over de bezwaren die klager tegen diens optreden had of b) de resultaten daarvan met klager te delen.

4.5    Klager heeft met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur inzage gevraagd en verkregen in zijn dossier. Slechts een zeer beperkt aantal stukken is niet met klager gedeeld. Mogelijk heeft klager zo kennis kunnen nemen van stukken die hem niet eerder bekend waren. Klager is geen informatie onthouden.

Ad klachtonderdeel d)

4.6    Verweerder beoogde klager duidelijk te maken welke eisen aan het optreden van een advocaat gesteld mogen worden, ook in zijn contacten met leden van de rechterlijke macht. Tijdens het kantoorbezoek is ook een artikeltje op de website van klager aan de orde gekomen waarin bepaald geen sprake is van een welwillende of constructieve opstelling van klager. Verweerder heeft met betrekking tot dat artikeltje een aanbeveling gedaan en het aan klager overgelaten daar al dan niet iets mee te doen.

4.7    Verweerder heeft zich er voor ingespannen om de telkens optredende conflicten tussen klager en anderen op te lossen en heeft geprobeerd klager te bewegen zijn professionele houding aan te passen, zodat in de toekomst vergelijkbare incidenten vermeden zouden kunnen worden.

5    BEOORDELING

5.1    Verweerder is deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, heeft voor hem het advocatentuchtrecht (ten volle) te gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van die functie op de punten die in deze klacht aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

Ad klachtonderdeel a)

5.2    Uit het klachtdossier blijkt van vele en ernstige bezwaren van leden van de rechterlijke macht tegen het optreden van klager tijdens en buiten de zitting. Uit het klachtdossier blijkt ook van de vele inspanningen die de deken zich heeft getroost om daarover in gesprek met klager te komen en om hem voor te houden dat het belangrijk is een werkbare verstandhouding met de rechterlijke macht te behouden.

5.3    Het behoort tot de taak van de deken om te trachten klachten in der minne te schikken en om toezicht uit te oefenen onder meer ter voorkoming van nieuwe klachten. Hoewel het gedrag van klager in de onderhavige tuchtzaak niet ter beoordeling van de raad staat, kan wel worden geconcludeerd dat klager door zich te storen aan een door verweerder gebezigde uitdrukking als “aanvliegen” en zich te storen aan een verschrijving voor wat betreft een datum en foutieve kwalificatie van een bijeenkomst, er blijk van geeft weinig oog te hebben voor de hierboven omschreven taken van de deken.

5.4    De raad is van oordeel dat verweerder bij de uitoefening van bedoelde taken het woordgebruik heeft mogen hanteren zoals hij heeft gedaan. Daarbij heeft verweerder gehandeld binnen de marges van de aan hem toekomende vrijheid.

5.5    Voorts is niet gebleken dat de deken in zijn correspondentie de waarheid geweld heeft aangedaan. Daartoe is door klager volstrekt onvoldoende gesteld.

5.6    Klachtonderdeel a) is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdelen b) en c)

5.7    Nu deze direct met elkaar samenhangen zal de raad de klachtonderdelen b) en c) gezamenlijk beoordelen.

5.8    Verweerder heeft gemotiveerd weersproken dat hij aan klager de toezegging heeft gedaan om over de bezwaren van klager met de president van het gerechtshof Amsterdam overleg te plegen. Derhalve is dit niet komen vast te staan.

5.9    Uitzonderingen daargelaten, die zijn gesteld noch gebleken, bestond er voor verweerder geen verplichting om de informatie die hij in zijn hoedanigheid van deken heeft verkregen ten behoeve van het door hem uit te oefenen toezicht met klager te delen. Dit is ter beoordeling van de deken.

5.10    De klachtonderdelen b) en c) zijn derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.11    Verweerder heeft geprobeerd om klager uit te leggen dat hij in zijn contacten met de president van het gerechtshof een toon heeft aangeslagen die een advocaat niet past. Verweerder heeft klager tevens willen wijzen op de onnodigheid hiervan. De door verweerder  gebruikte woorden getuigen, in deze context, geenszins van een verkeerde opvatting over het vak, nog daargelaten dat opvattingen of gedachten zich in een domein bevinden dat buiten het bereik ligt van het tuchtrecht. Klachtonderdeel d) is ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart alle klachtonderdelen ongegrond;

Aldus gewezen door mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. A.T. Bolt, P.J.F.M. de Kerf, R.P.F. van der Mark, M.W. Veldhuijsen leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 december 2018.

Griffier                                                                           Voorzitter

Verzonden d.d. 17 december 2018.