ECLI:NL:TADRARL:2018:200 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-961

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:200
Datum uitspraak: 30-07-2018
Datum publicatie: 10-09-2018
Zaaknummer(s): 17-961
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat. Klacht ten dele gegrond en ongegrond. Op grond van gedragsregel 8 (Oud) dient de advocaat zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. Een advocaat dient zijn cliënt genoegzaam en tijdig te informeren, te waarschuwen, en duidelijkheid te scheppen omtrent de kansen en risico’s en de kosten van zijn optreden. De raad constateert dat een op schrift gestelde scenario- en risicoplanning met een afweging van goede en kwade kansen in het dossier ontbreekt. De raad is van oordeel dat verweerster hiermee tuchtrechtelijk verwijtbaar tekort is geschoten. Partijen twisten er voorts over of bij de oorspronkelijke declaraties van verweerster urenspecificaties waren gevoegd. Wat tussen partijen wel vast staat is dat klaagster desgevraagd van verweerster uren specificaties heeft ontvangen. Daarmee heeft verweerster gedaan wat van haar verwacht mocht worden. Op grond van de gedragsregels 25 lid 4 en 27 lid 5 (Oud) ging de verplichting van verweerster niet verder dan het desgevraagd aanleveren en is het onmiddellijk toezenden van urenspecificatie geen vereiste waarop (toen) in tuchtrechtelijk zin een sanctie staat. 

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 30 juli 2018

in de zaak 17-961

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

in haar hoedanigheid van (ex) bestuurder van BV1 en BV2

tegen

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 26 februari 2017 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 7 november 2017 met kenmerk 51/17/014, door de raad ontvangen op 8 november 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 14 mei 2018 in aanwezigheid van klaagster, bijgestaan door haar moeder en verweerster, bijgestaan door haar raadsman. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    de brief van klaagster d.d. 28 februari 2018 met bijlagen,

-    de brief van de raadsman van verweerster van 5 maart 2018 met bijlagen

-    de brief van klaagster d.d. 28 april 2018 met bijlagen,

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klaagster was bestuurder en aandeelhoudster van BV1, die op haar beurt de aandelen hield in (onder meer) BV2.

2.3    Omdat BV2 in financiële problemen was komen te verkeren heeft klaagster de bijstand van verweerster ingeroepen. De mogelijkheid is besproken om het voortbestaan van de onderneming te bewerkstelligen door financiële steun via het ROZ in de vorm van een Bbz- lening, gecombineerd met een (onderhands) crediteurenakkoord. Wegens het grote aantal betwiste crediteuren kwam voorts het vermoeden omtrent frauduleus handelen van één of meer werknemers van BV2 aan de orde.

2.4    Via verweerster is door klaagster een recherchebureau te Amsterdam ingeschakeld, hierna: recherchebureau, dat een onderzoek naar de handel en wandel van de genoemde werknemers heeft ingesteld. Dit heeft genoemde vermoedens bevestigd. Er bleek sprake van een omvangrijke fraude en verweerster is daarop gestart met het nemen van rechtsmaatregelen tegen deze werknemers, waaronder verhaals- en bewijsbeslagen, een bodemprocedure en een kort geding in verband met schadevergoeding. Voorts heeft verweerster werkzaamheden verricht om een crediteurenakkoord te bereiken.

2.5    De vordering in kort geding ter verkrijging van een voorschot op de schadevergoeding is afgewezen. 

2.6    Bij brief van verweerster aan het functioneel parket van 30 november 2015 waarin wordt gerefereerd aan een telefoongesprek van die datum en waarin verslag wordt gedaan van de recherches van het recherchebureau naar het onrechtmatig handelen van de genoemde werknemers heeft verweerster verzocht haar te berichten omtrent de strafrechtelijke kant van de zaak. Bij e-mail van 2 december 2015 heeft het functioneel parket verweerster geantwoord dat de diverse mails waren ontvangen en dat werd bekeken door welke opsporingsinstantie de zaak eventueel opgepakt zou kunnen worden.

2.7    Naar aanleiding van een verzoek van de financiële administratie van het kantoor van verweerster om een bedrag van € 4.394,94 te mogen verrekenen heeft klaagster bij e-mail van 7 juni 2016 laten weten dat dit akkoord is en dat zij nog graag een creditnota wilde ontvangen.

2.8    Bij e-mail van 25 oktober 2016 heeft de financiële administratie van het kantoor van verweerster aan klaagster gevraagd om een bedrag van € 1.888,95 dat op de derdengeldrekening was ontvangen met een nog openstaande declaratie te mogen verrekenen. Bij e-mail van 25 oktober 2016 heeft klaagster laten weten dat dit prima was en dat zij dit ook intern zou verrekenen. 

2.9    Ter zitting van de kantonrechter te [...] van 8 november 2016 heeft klaagster namens BV2 een schikking met een advocatenkantoor getroffen over onbetaald gebleven nota’s. In deze procedure is verweerster als advocaat van BV2 opgetreden.

2.10    Verweerster heeft haar werkzaamheden half december 2016 neergelegd.

2.11    Klaagster betwist de nodige declaraties van verweerster. Daarover loopt op dit moment een procedure bij de kantonrechter te [...], waarin op 12 december 2017 een tussenvonnis is gewezen. Op de datum waarop de behandeling plaatsvond was er nog geen eindvonnis.

3    KLACHT

3.1    De klacht en de toelichting daarop luiden als volgt.

3.2    De klacht valt in een aantal categoriën uiteen en houdt, zakelijk weergeven, in dat verweerster op de volgende punten tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet:

Procedureel: vastlegging en uitvoering van gemaakte afspraken:

a)    er zijn door verweerster geen opdrachtbevestigingen verzonden,

b)    uurtarief en declaratiefrequentie zijn niet vastgelegd. Verweerster heeft geen redelijk salaris in rekening gebracht, rekening houdend met de financiële toestand van klaagster en de betrokken vennootschappen. In de lening van het ROZ is een bedrag voor kosten van derden opgenomen van € 75.000. Verweerster was bij de gesprekken met ROZ aanwezig. Als verweerster meer dan genoemd bedrag had willen declareren had zij dat schriftelijk moeten vastleggen.

c)    de algemene voorwaarden van verweerster zijn niet ter inzage gegeven,

d)    pas na veel aandringen heeft klaagster uren specificaties bij de declaraties ontvangen,

e)    verweerster heeft zonder toestemming derdengelden (proceskostenveroordelingen) met declaraties verrekend,

f)    de administratie van het kantoor van verweerster is niet zorgvuldig en nauwgezet. Er is sprake van een wirwar van declaraties waardoor een volstrekt onoverzichtelijke situatie is ontstaan,

Inhoudelijk:

g)    verweerster heeft niet (tijdig) gewaarschuwd welke risico’s en kosten haar plan van aanpak met zich meebracht,

h)    verweerster heeft niet tijdig gewaarschuwd voor overschrijding van de aanvankelijke inschatting van kosten nadat ze haar beleid (eenzijdig) had gewijzigd. Klaagster had er veel energie in gestoken om de schade in kaart te brengen. Nadat de stukken bij verweerster waren ingeleverd kwam verweerster er plotseling mee dat er een andere weg ingeslagen moest worden. Eerst zou de aansprakelijkheid vastgesteld worden, dat zou binnen zes maanden bekeken zijn, vervolgens zou er een kort geding worden aangespannen en zou klaagster haar geld terug krijgen,

i)    verweerster had uit overwegingen van efficiëntie moeten kiezen voor de strafrechtelijke weg in plaats van de civiele en in dat kader aangifte moeten doen. Klaagster was het ermee eens dat er beslag gelegd zou worden en begrijpt ook dat er dan een bodemprocedure moest volgen. Maar het vele uitzoekwerk had voorkomen kunnen worden en daarmee hadden kosten bespaard kunnen worden. Als er een strafrechtelijke aangifte was gedaan had het uitzoekwerk in het strafrechtelijk circuit kunnen plaatsvinden,

j)    verweerster heeft klaagster in contact gebracht met een recherchebureau dat geen geregistreerd recherchebureau was,

k)    klaagster is door verweerster onvoldoende op de hoogte gehouden, met name van cruciale correspondentie met het Openbaar Ministerie. Klaagster is op een gegeven moment zelf gaan bellen met het Openbaar Ministerie. De dame die klaagster aan de lijn kreeg heeft haar uitgelegd waar zij voor het doen van aangifte moest zijn. Zij heeft ook gezegd dat klaagster een klacht tegen verweerster moest indienen,

l)    verweerster is tekortgeschoten in de belangenbehartiging en had klaagster moeten adviseren elders onafhankelijk advies te vragen,

Algemeen:

m)    verweerster had zich niet aan haar verantwoordelijkheden mogen onttrekken door haar werkzaamheden neer te leggen om de door haar opgevoerde redenen,

n)    verweerster heeft zich in geschrift dreigend uitgelaten,

o)    verweerster heeft klaagster onvoldoende tijd gegund om de financiële verhouding tussen partijen uit te zoeken en te evalueren alvorens incasso maatregelen te treffen,

p)    uren zijn ten onrechte aan een ander bedrijf gedeclareerd,

q)    verweerster had klaagster moeten informeren dat een geschil over één of meer declaraties aan de deken moet worden voorgelegd.

4    VERWEER

4.1    Tot haar verweer heeft verweerster het volgende naar voren gebracht.

Ad klachtonderdeel a) tot en met f)

4.2    Verweerster heeft opdrachtbevestigingen gezonden. Algemene voorwaarden speelden daarbij niet, omdat het kantoor van verweerster daarmee eerst in september 2016 is gaan werken. Verweerster heeft haar uurtarief gematigd en lang niet alle bestede uren in rekening te hebben gebracht. In het kader van betaling ineens van de openstaande declaraties middels een lump sum heeft verweerster nog een verdere korting aangeboden, maar betaling heeft, ondanks toezeggingen, niet plaatsgevonden.

4.3    Verweerster zendt bij haar declaraties standaard een urenspecificatie mee, alsmede afschriften van door haar betaalde rekeningen van derden. In ieder geval zijn op 3 januari 2017 (wederom) alle urenspecificaties toegezonden. Verweerster betwist dat de administratie van haar kantoor niet op orde zou zijn. Pas nadat verweerster op betaling van openstaande declaraties had aangedrongen is klaagster daarover inhoudelijk gaan klagen. Overigens is dat geschil onder de rechter, zodat verweerster daarop in het kader van de onderhavige klachtprocedure niet inhoudelijk ingaat.

4.4    Verrekening van derdengelden met openstaande declaraties heeft plaatsgevonden, maar steeds na toestemming van klaagster. Het verwijt dat verweerster terzake creditfacturen had moeten verzenden berust op een onjuist boekhoudkundige uitgangspunt van klaagster. Het vragen om een dergelijke creditnota is overigens wel bewijs van het feit dat klaagster op de hoogte was van de verrekening en daarmee instemde.

Ad klachtonderdeel g) tot en met l)

4.5    Toen uit het externe onderzoek was gebleken dat sprake was van frauduleus handelen van de werknemers heeft verweerster in overleg met klaagster een plan van aanpak gemaakt. Gezien de op dat moment bestaande onzekerheid heeft verweerster vooraf geen uren- en/of kostenopgave kunnen doen. Dat plan van aanpak was om eerst de aansprakelijkheid vast te stellen. En vervolgens in kort geding een voorschot op de schadevergoeding te vragen. Dit om hoge griffierechten te vermijden en omdat er toch een deskundige benoemd zou worden. Dat er met deze procedures risico’s verbonden waren was klaagster volledig bekend.

4.6    Het ROZ wilde alleen geld beschikbaar stellen om na een crediteurenakkoord door te gaan. Verweerster heeft aangegeven dat daarvoor procedures nodig waren. Toen heeft ROZ aangegeven dat er een bepaald bedrag voor kosten van derden gebruikt mocht worden. Dat is iets anders dan dat verweerster haar kosten tot dit bedrag zou beperken. Een dergelijke toezegging is door verweerster niet gedaan. Bovendien zijn er nadien nog veel andere procedures gevolgd die toen nog niet bekend waren. Klaagster is meerdere malen als gedaagde partij gedagvaard. Dan was er geen keuze wel of niet procederen maar moest er verweer worden gevoerd.

4.7    Bij haar betoog dat sprake is van onverwacht hoge kosten betrekt klaagster ook kosten, die door derden aan BV2 en BV1 in rekening zijn gebracht met betrekking tot procedures inzake […], […] en het advocatenkantoor. Die staan echter geheel los van het geschil met de frauderende werknemers. Juist in die andere procedures heeft de inzet van klaagster tot aanzienlijke kostenreductie geleid.

4.8    Het verliezen van het kort geding ter verkrijging van een voorschot op de schadevergoeding was een tegenvaller, maar dat risico was van tevoren besproken. Dat de kosten opliepen werd mede veroorzaakt doordat het recherchebureau, ingeschakelde deurwaarders en de forensisch deskundige kosten in rekening brachten, waarop verweerster geen invloed had.

4.9    Het volgen van (alleen) de strafrechtelijke weg was geen alternatief geweest gezien het feit dat de regie in dat geval geheel bij het Openbaar Ministerie (hierna: OM) had gelegen en te voorzien was dat het een lange tijd zou duren voordat het OM in actie zou komen, als dat al zou gebeuren. Verweerster heeft wel degelijk contact gehad met het OM en de correspondentie met klaagster gedeeld. Het OM pakte de melding echter niet (voortvarend) op en het was van belang snel en omzichtig te handelen om te voorkomen dat verhaal op de betrokken werknemers onmogelijk, althans bemoeilijkt, zou worden doordat ook de belastingdienst een claim bij de werknemers zou indienen. Slechts één werknemer is strafrechtelijk vervolgd. Met de andere is een schikking getroffen

4.10    Verweerster heeft in overleg met klaagster contact opgenomen met het recherchebureau en gevraagd of dat behulpzaam kon zijn. Vervolgens is klaagster zelfstandig naar Amsterdam gereisd en met het recherchebureau een overeenkomst aangegaan. Het recherchebureau heeft de nodige activa van de frauduleuze oud werknemers weten te achterhalen.

4.11    Verweerster bestrijdt dat zij ondeskundig zou hebben gehandeld en de belangen van klaagster en de besloten vennootschappen onvoldoende zou hebben behartigd. De (bodem) procedure bij de rechtbank tegen de ex werknemers is met succes afgesloten, evenals de ontslagprocedures tegen de beide betrokkenen.

Ad klachtonderdelen m) tot en met q)

4.12    Vanaf juli 2016 heeft verweerster tevergeefs op betaling van openstaande declaraties aangedrongen. Uiteindelijk heeft verweerster pas half december 2016 haar werkzaamheden om die reden neergelegd en dat uitdrukkelijk aan klaagster laten weten. Van dreigende taal is geen sprake, hoogstens van cynisme.

4.13    Half december 2016 heeft verweerster al het onderhanden werk gedeclareerd en begin januari 2017 (wederom) uren specificaties toegezonden. De datum die vermeld staat op de urenspecificaties die later aan klaagster zijn verzonden is niet de oorspronkelijke datum van de opmaak maar de datum van de latere uitdraai. Daaruit kan dus niet worden afgeleid dat deze urenspecificaties niet al eerder waren verzonden, hetgeen wel het geval is. Op 24 januari 2017 heeft de opvolgend advocaat van klaagster aan verweerster laten weten dat als verweerster niet bereid was verder af te wachten de dagvaarding in de incassoprocedure aan zijn kantoor betekend kon worden. Aldus is geschied.

4.14    Gelet op de slechte financiële positie van BV2 heeft verweerster aangegeven aan BV1 te willen declareren. De opdrachtbevestigingen zijn dan ook aan BV1 als holdingmaatschappij geadresseerd. Deze kwestie maakt ook deel uit van de lopende rechtbankprocedure. Er bestaat geen verplichting (meer) op geschillen over declaraties aan de deken en/of de Raad van de Orde (voorheen Raad van Toezicht) voor te leggen.

5    BEOORDELING

Procedureel

Ad klachtonderdeel a)

5.1    Anders dan klaagster stelt heeft verweerster wel degelijk opdrachtbevestigingen gezonden. In het klachtdossier bevinden zich opdrachtbevestigingen van 13 november 2015 voor werkzaamheden in verband met de liquiditeitskrapte van BV2, van 3 december 2015 voor rechtsmaatregelen tegen een aantal werknemers van BV2 en van 12 juli 2016 voor een procedure van BV2 tegen het advocatenkantoor. Al deze opdrachtbevestigingen zijn aan BV1 gezonden.

5.2    Dit klachtonderdeel mist feitelijke grondslag en is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.3    Uit de correspondentie tussen klaagster en verweerster blijkt het uurtarief. In de in de vorige alinea genoemde opdrachtbevestigingen heeft verweerster telkens aangegeven dat zij haar gebruikelijke uurtarief van € 280 per uur zal matigen en € 240 per uur exclusief btw in rekening zal brengen.

5.4    De frequentie van declareren blijkt uit de praktijk van maandelijkse declaraties.

5.5    Dit klachtonderdeel mist feitelijke grondslag en is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.6    Verweerster stelt dat op het moment waarop de opdrachten werden gegeven door (het kantoor van) verweerster nog geen algemene voorwaarden werden gehanteerd. Het tegendeel is niet gebleken.

5.7    Dit klachtonderdeel mist feitelijke grondslag en is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.8    Partijen twisten er over of bij de oorspronkelijke declaraties van verweerster urenspecificaties waren gevoegd. Wat tussen partijen wel vast staat is dat klaagster desgevraagd in ieder geval op 3 januari 2017 van verweerster uren specificaties heeft ontvangen. Daarmee heeft verweerster gedaan wat van haar verwacht mocht worden. Op grond van de gedragsregels 25 lid 4 en 27 lid 5 (Oud) ging de verplichting van verweerster niet verder dan het desgevraagd aanleveren en is het onmiddellijk toezenden van urenspecificatie geen vereiste waarop (toen) in tuchtrechtelijk zin een sanctie staat.

5.9    Klachtonderdeel d) is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel e) en f)

5.10    Nu beide klachtonderdelen met elkaar samenhangen zal de raad deze gezamenlijk beoordelen.

5.11    De raad kan zich niet uitlaten over de vraag of het civielrechtelijk was toegestaan te verrekenen en of deze verrekeningen feitelijk hebben plaatsgevonden. Dit is ter beoordeling van de civiele rechter. De taak van de tuchtrechter is beperkt tot de vraag of er in tuchtrechtelijke zin verwijtbaar is gehandeld met betrekking tot de verrekening. Dat is door klaagster onvoldoende komen vast te staan.

5.12    Het ging om een complexe zaak met vele zijsporen. Er waren een groot aantal dossiers waarin tijd is geschreven. Uit het procesdossier blijkt van een uitgebreide correspondentie over declaraties en van diverse misverstanden daarover die achteraf bezien wellicht voorkomen hadden kunnen worden door tussentijds meer inzicht te geven, zeker nu er op zeker moment gesproken is over een lump sum waarvoor een groot aantal openstaande declaraties zouden worden afgedaan. Wat daarvan echter ook zij, de raad oordeelt dit mogelijke nalaten niet zodanig ernstig dat verweerster daarvan in tuchtrechtelijke zin een verwijt kan worden gemaakt. Dit temeer daar ook klaagster telkens met eigen visies kwam over welke bedragen op welke dossiers in mindering kwamen, hetgeen ook niet bevorderlijk was voor het overzicht.

5.13    Dat klaagster wel degelijk toestemming heeft verleend voor verrekening blijkt onder meer uit de in de alinea’s 2.7 en 2.8 van deze beslissing genoemde emails van klaagster d.d. 7 juni 2016 en 25 oktober 2016.

5.14    De klachtonderdelen e) en f) zijn derhalve ongegrond.

Inhoudelijk

Ad klachtonderdelen g) en h)

5.15    Nu beide klachtonderdelen met elkaar samenhangen zal de raad deze gezamenlijk beoordelen.

5.16    Op grond van gedragsregel 8 (Oud) dient de advocaat zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen.

5.17    Een advocaat dient zijn cliënt genoegzaam en tijdig te informeren, te waarschuwen, en duidelijkheid te scheppen omtrent de kansen en risico’s en de kosten van zijn optreden. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheid en misverstanden over wat er tussen advocaat en cliënt is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen.

5.18    De raad constateert dat een op schrift gestelde scenario- en risicoplanning met een afweging van goede en kwade kansen in het dossier ontbreekt. De raad is van oordeel dat verweerster hiermee tuchtrechtelijk verwijtbaar tekort is geschoten temeer daar het hier ging om grote financiële belangen en hoge advocaatkosten.

5.19    De klachtonderdelen g) en h) zijn derhalve gegrond.

Ad klachtonderdeel i)

5.20    Er moest in de zaak een beslissing worden genomen of voor de civielrechtelijke weg ofwel voor de strafrechtelijke weg gekozen zou worden. Verweerster heeft bij e-mail van 30 november 2015 contact gelegd met het functioneel parket. Onweersproken is door verweerster gesteld dat op deze e-mail geen (voortvarende) actie is gevolgd.

5.21    Op goede gronden kon verweerster vervolgens kiezen voor het civielrechtelijk traject. Niet was te overzien of het strafrechtelijk traject doorgezet zou worden en op dat moment was ook ongewis tot welk resultaat dat zou leiden. Niet aannemelijk is gemaakt dat verweerster in dat opzicht in de belangenbehartiging tekort is geschoten. Wel had in het kader van hetgeen onder 5.18 is overwogen, vastlegging in de rede gelegen, zodat verweerster in zoverre is tekortgeschoten in de zorg die haar als advocaat betaamt.

5.22    Klachtonderdeel i)is derhalve alleen gegrond voor dat laatste en voor het overige ongegrond.

Ad klachtonderdeel j)

5.23    Als al zou komen vast te staan dat het op advies van verzoekster door klaagster in de arm genomen registratiebureau niet als zodanig officieel geregistreerd stond is niet gebleken dat klaagster daarvan nadeel heeft ondervonden.

5.24    Klachtonderdeel j) is derhalve ongegrond bij gebrek aan belang.

Ad klachtonderdeel k)

5.25    UIt het klachtdossier en het verhandelde ter zitting is het beeld ontstaan dat klaagster genoegzaam op de hoogte is gehouden van de pogingen van verweerster om het OM bij de zaak te betrekken. Verweerster stelt dat de melding aan het OM in samenspraak met klaagster is gedaan, hetgeen ook voor de hand ligt nu klaagster zelf ook aangifte wilde doen. Voorts heeft klaagster onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij geen kopieën van de correspondentie van verweerster met het OM heeft ontvangen. Verweerster stelt dat zij deze correspondentie aan klaagster heeft toegezonden en dat deze ook als productie bij diverse processtukken was gevoegd. Dat eerste blijkt ook uit een zich in het procesdossier bevindende e-mail van verweerster aan het functioneel parket van 10 februari 2016 dat aan klaagster is doorgestuurd. Dat verweerster volgens het OM ondeskundig zou hebben gehandeld, wat daarvan overigens ook zij en wat daarvan de betekenis is in een tuchtrechtelijke procedure als de onderhavige, daarvan is onvoldoende gebleken.

5.26    Klachtonderdeel k) is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel l)

5.27    Noch in de stukken noch ter zitting is door klaagster aannemelijk gemaakt dat verweerster tekort geschoten is in de belangenbehartiging. Het stond klaagster op ieder moment vrij elders onafhankelijk advies in te winnen.

5.28    Klachtonderdeel l) is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel l)

5.29    Noch in de stukken noch ter zitting is door klaagster aannemelijk gemaakt dat verweerster tekort geschoten is in de belangenbehartiging.

Algemeen

Ad klachtonderdelen m)

5.30    Bij e-mail van 16 december 2016 heeft verweerster aan klaagster laten weten dat zij haar werkzaamheden neerlegde, heeft zij per zaak de stand van zaken van dat moment uiteengezet en een overzicht gegeven van de termijnen die speelden en de acties die in verband daarmee geboden waren. Het ging daarbij met name om proceshandelingen die op termijn van ongeveer vier weken verricht moesten worden. Bij e-mail van 27 december 2016 heeft verweerster naar aanleiding van een verzoek van klaagster om nadere informatie inzake de lopende procedures nog een uitgebreid overzicht gegeven van de stand van de diverse procedures.

5.31    Genoemde termijn bood in het geval van klaagster, die ervaring had met advocaten, voldoende gelegenheid om een andere advocaat vinden.

5.32    De raad is van oordeel dat verweerster zich niet ontijdig en/of onzorgvuldig aan de zaak heeft onttrokken, zodat klachtonderdeel m) ongegrond is.

Ad klachtonderdelen n)

5.33    In de in alinea 5.31 van de beslissing genoemde e-mail van verweerster aan klaagster van 27 december 2016 heeft verweerster onder meer melding gemaakt van het feit dat één van de (oud) werknemers van klaagster had aangekondigd hoger beroep te zullen instellen maar dat nog niet had gedaan waarbij zij ook nog eens de termijn van hoger beroep had genoemd. Een antwoord op deze e-mail heeft klaagster vervolgens per abuis mede aan de advocaat van de wederpartij gezonden die daarmee ook kennis nam van bedoelde tekst. In een e-mail aan klaagster van 30 december 2016 heeft verweerster klaagster daarop gewezen met de uitroep: lekker!

5.34    De raad is niet gebleken van dreigende uitlatingen van verweerster. Een dergelijke klacht kan niet gebaseerd worden op een mededeling in de trant van: lekker! Klaagster heeft deze humor of dat cynisme misschien niet gewaardeerd en wellicht had deze uit professioneel oogpunt ook beter achterwege kunnen blijven, maar daarmee is deze uitlating nog niet dreigend te noemen.

5.35    Klachtonderdeel n) is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdelen o)

5.36    In de incassoprocedure werd klaagster bijgestaan door een advocaat die verweerster de keus liet om ofwel hem de gelegenheid te geven de financiële verhouding tussen partijen uit te zoeken ofwel aan zijn kantooradres de dagvaarding uit te brengen. Verweerster heeft voor het laatste gekozen en van deze keuze kan verweerster dan ook geen tuchtrechtelijk verwijtbaar worden gemaakt.

5.37    Klachtonderdeel o) is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdelen p)

5.38    In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij ten onrechte door haar gewerkte uren aan een ander bedrijf heeft gedeclareerd.

5.39    Niet is gebleken dat er door verweerster uren in rekening zijn gebracht die niet gewerkt zijn. De zaak ligt in volle omvang ter beoordeling aan de kantonrechter voor zodat de raad hier geen verdere taak heeft.

5.40    Klachtonderdeel p) is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdelen q)

5.41    De begrotingprocedure waarop klaagster doelt is reeds geruime tijd geleden afgeschaft. Er bestond derhalve voor verweerster geen verplichting om de declaraties ter beoordeling aan de deken voor te leggen.

5.42    Klachtonderdeel q) is derhalve ongegrond.

6    MAATREGEL

6.1    De klachtonderdelen g), h) en I) (de laatste deels) zijn gegrond. De overige klachtonderdelen zijn ongegrond.

6.2    Er is sprake van een gering tuchtrechtelijk verleden.

6.3    Gelet op dit alles is de raad van oordeel dat aan verweerster de maatregel van een waarschuwing moet worden opgelegd.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient verweerster op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,00 aan haar te vergoeden.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)     € 50,- in verband met de forfaitaire reiskosten van klaagster,

b)    € 1000,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

7.3    Verweerster dient het bedrag van € 50,- reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden te betalen aan klaagster. Klaagster geeft tijdig haar rekeningnummer schriftelijk door aan verweerster.

7.4    Verweerster dient het bedrag van € 1000,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 17-961.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klachtonderdelen g), h) en I) (deels) gegrond;

-    verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,00 aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.4;

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. P.J.F.M. de Kerf en M.W. Veldhuijsen, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2018.

Griffier                                                                   Voorzitter

Verzonden d.d. 30 juli 2018.