ECLI:NL:TADRARL:2018:170 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-121

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:170
Datum uitspraak: 23-07-2018
Datum publicatie: 23-07-2018
Zaaknummer(s): 18-121
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Gedragingen in strafzaken
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar naar aanleiding van een melding van het OM over mobiel      telefonisch contact tussen behandelend advocaat en een gedetineerde cliënt, die op grond van huisregels van de penetentiaire inrichting geen telefoon op cel mocht hebben. Klacht gegrond. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 23 juli 2018

in de zaak 18-121

naar aanleiding van het dekenbezwaar van:

deken

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 20 oktober 2017 heeft de hoofdofficier van justitie van het Landelijk Parket zijn bevindingen ten aanzien van verweerder aan de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland doen toekomen. Het Landelijk Parket stelt zich op het standpunt dat het in de brief beschreven handelen van verweerder aangemerkt kan worden als handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt en heeft de deken verzocht zich hierover een mening te vormen.

1.2    Bij brief aan de raad van 14 februari 2018 door de raad ontvangen op 14 februari 2018, heeft de deken een dekenbezwaar betreffende het in de brief van het Landelijk Parket aan de orde gestelde handelen onder de aandacht van de raad gebracht.

1.3    Dit dekenbezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 9 april 2018 in aanwezigheid van de deken en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de dekenbezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Het dekenbezwaar betreft het optreden van verweerder als advocaat van de heer X in een strafzaak van de heer X in de periode dat de heer X gedetineerd was in een penitentiaire inrichting. De heer X was verdachte in een opsporingszaak van het Landelijk Parket. Gebruik van een mobiele telefoon was de heer X niet toegestaan. Hij had heimelijk een telefoon in zijn bezit. De huisregels van de penitentiaire inrichting verbieden het onder de berusting houden van een mobiele telefoon door een gedetineerde.

2.3    Tot de stukken van het klachtdossier behoort een proces-verbaal van bevindingen van de Landelijke Eenheid Dienst Landelijke Recherche van 18 juli 2017. Daarin wordt verklaard dat vanaf 15 juni 2017 en 18 juli 2017, zijnde een periode waarin de heer X gedetineerd was, er 196 contacten zijn geweest tussen de mobiele telefoon van verweerder en de mobiele telefoon van heer X waarvan vijf uitgaande telefoongesprekken van de zijde van de heer X en 191 sms berichten, waaronder uitgaande berichten van verweerder.

3    DEKENBEZWAAR

3.1    Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder in de periode dat zijn cliënt gedetineerd zat talloze malen gedurende langere tijd via mobiele telefoons contact heeft gehad met zijn cliënt, terwijl hij wist dat het gebruik van een mobiele telefoon door een gedetineerde in een penitentiaire inrichting niet is toegestaan.

3.2    Ter zitting heeft de deken verklaard dat klager onmiddellijk volledige medewerking heeft verleend, eerlijk is geweest, zijn excuses heeft aangeboden en heeft gezegd dat hij de bezwaren begrijpt.

4    VERWEER

4.1    Verweerder erkent fout te hebben gehandeld. Hij wist dat het gebruik van een mobiele telefoon door de heer X verboden was. Verweerder is nadien ook nog wel eens op ongebruikelijke wijze benaderd maar heeft toen altijd onmiddellijk aangegeven daaraan geen medewerking te verlenen. Verweerder zegt geschrokken te zijn en ervan te hebben geleerd.

5    BEOORDELING

5.1    Een advocaat behoort zich niet te lenen voor handelingen van zijn cliënt waarvan hij weet dat die in strijd zijn met de geldende huisregels van de penitentiaire inrichting waar zijn cliënt verblijft, ongeacht of dat schadelijk zou kunnen zijn voor een strafrechtelijk onderzoek.

5.2    De feiten zijn komen vast te staan en zijn tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het dekenbezwaar is derhalve gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Verweerder heeft direct medewerking verleend aan het onderzoek van zijn handelen en heeft het tuchtrechtelijk verwijtbare van zijn handelen onmiddellijk erkend. Dit laatste heeft hij op zitting nog eens herhaald. In de houding van verweerder ten opzichte van het hem gemaakte verwijt ziet de raad aanleiding te volstaan met het opleggen van een waarschuwing.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)    € 750,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b)    € 500,00 in verband met de kosten van de Staat.

7.2    Verweerder dient het bedrag van € 750,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 18-121.

7.3    Verweerder dient het bedrag van € 500,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer 18-121.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het dekenbezwaar gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van een waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.2;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500,00 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3.

Aldus gewezen door mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. E. Bige, P.J.F.M. de Kerf, C.W.J. Okkerse, L.A.M.J. Pütz, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2018.

Griffier                                                                   Voorzitter

Verzonden d.d. 23 juli 2018.