ECLI:NL:TADRARL:2018:136 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-687

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:136
Datum uitspraak: 11-06-2018
Datum publicatie: 18-06-2018
Zaaknummer(s): 17-687
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen: Voorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft in strijd met de mededeling in zijn dagvaarding, dat op de eerst dienende dag bij akte de producties door hem zullen worden overgelegd, die producties niet gelijktijdig aan klaagsters gestuurd en daarmee in strijd gehandeld met gedragsregel 15 lid 1 (oud). De raad oordeelt voorts dat de directe gevolgen van deze niet tijdige toezending voor de voorbereiding en de behandeling van de kantonzaak door klaagster sub 2 en voor de beoordeling van klaagsters of wellicht beter een regeling in der minne diende te worden getroffen na kennisname van die producties, geen zelfstandige schending van andere gedragsregels opleveren. Voorwaardelijke schorsing voor drie maanden, mede vanwege bekendheid van de raad met acht gelijktijdig lopende klachtzaken jegens deze verweerder met hetzelfde patroon, waarvan 7 eveneens op 11 juni 2018 (grotendeels) gegrond zijn geoordeeld. 

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 11 juni 2018

in de zaak 17-687

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster sub 1,

klaagster sub 2, advocaat

tezamen ook te noemen: klaagsters

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 13 februari 2017 hebben klagers bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 9 augustus 2017 met kenmerk 2017 KNN033, door de raad ontvangen op 10 augustus 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 5 maart 2017 in aanwezigheid van de gemachtigde van klaagsters en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Daaraan zijn de pleitaantekeningen van de gemachtigde van klaagsters gehecht.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Op 2 december 2016 heeft verweerder namens zijn cliënten, familie V, klaagster sub 1 gedagvaard ter zitting van de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, in verband met een geschil over een de koopovereenkomst van een paard. Onder punt 34 van deze dagvaarding staat, voor zover relevant, vermeld:

“De hiervoor besproken producties zullen op de eerst dienende dag bij akte worden overgelegd.”

2.3    Per e-mail van 19 december 2016 heeft klaagster sub 2 aan verweerder laten weten dat zij de belangen van klaagster sub 1 zal behartigen in het geschil tussen partijen en dat zij zich die dag in de kantonprocedure heeft gesteld, met het verzoek aan verweerder om de producties behorende bij de dagvaarding aan haar toe te sturen.

2.4    Op 19 december 2016 heeft de rechtbank van verweerder voor de rolzitting van 21 december 2016 de producties behorend bij de dagvaarding ontvangen.

2.5    Per e-mail van 27 december 2016 heeft klaagster sub 2 namens klaagster sub 1 onder meer aan verweerder laten weten dat hij de producties behorend bij de dagvaarding niet op de eerst dienende dag van 21 december 2016 in het geding heeft gebracht, althans dat hij die stukken niet aan haar heeft toegezonden, met het uitdrukkelijke verzoek om dat alsnog te doen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    in strijd met artikel 85 lid 1 van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv) producties waarnaar in de dagvaarding uitdrukkelijk wordt verwezen niet bij te voegen bij de dagvaarding;

b)    de betreffende producties in strijd met de mededeling in de dagvaarding niet ten eerst-dienende dag bij akte aan de rechtbank te overleggen en gelijktijdig aan klaagster sub 2 te sturen;

c)    ondanks herhaaldelijk verzoek van klaagster sub 2 die producties niet alsnog aan haar toe te zenden.

4    VERWEER

4.1    Verweerder betwist dat hij klachtwaardig heeft gehandeld jegens klaagsters en voert daartoe het volgende verweer.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Verweerder betwist dat hij wettelijk verplicht is om producties bij een dagvaarding mee te laten betekenen. Die stukken kunnen voor de eerst dienende dag in het geding worden gebracht, zoals verweerder ook heeft gedaan.

Ad klachtonderdelen b) en c)

4.3    Verweerder stelt dat hij de producties in tweevoud op 19 december 2016 en daarmee voor de eerst dienende dag in het geding heeft gebracht, zoals ook door hem aangekondigd in de dagvaarding.

4.4    Volgens verweerder heeft klaagster sub 2 zich eerst op 19 december 2016 gesteld terwijl de dagvaarding reeds op 2 december 2016 aan klaagster sub 1 was betekend. Op verzoek van klaagster sub 2 heeft verweerder op 19 december 2016 een medewerkster van zijn kantoor de producties bij de dagvaarding aan haar laten mailen. Ter onderbouwing daarvan legt verweerder een e-mail over van 19 december 2016 om

15:47 uur aan klaagster sub 2. Verder zijn de producties in tweevoud die dag aan de rechtbank gezonden omdat gebruikelijk is dat de griffie in kantonzaken altijd een exemplaar daarvan naar de wederpartij stuurt. Daaruit concludeert verweerder dan ook dat klaagster sub 2 de bewuste producties tijdig en zelfs tweemaal moet hebben  ontvangen en zelfs, naar aanleiding van de klacht, driemaal want ook nog per fax.

5    BEOORDELING

5.1    Allereerst stelt de raad vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De raad zal het optreden van verweerder, voor zover relevant, aan de hand van deze maatstaf beoordelen

Ad klachtonderdeel a)

5.2    Naar het oordeel van de raad valt niet in te zien in welke zin verweerder in dezen een tuchtrechtelijk verwijt treft. Verweerder heeft immers  - zo het handelen in strijd met een procesrechtelijke regel als hierna bedoeld al tuchtrechtelijk verwijtbaar zou zijn - niet in strijd gehandeld met artikel 85 Rv nu producties, anders dan klaagsters betogen, niet gelijktijdig behoeven te worden bijgevoegd bij een dagvaarding. Aan dit subonderdeel van de klacht ontbreekt dan ook een feitelijke grondslag voor een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder jegens klaagsters, zodat klachtonderdeel a) ongegrond zal worden verklaard.

Ad klachtonderdeel b)

5.3    Gedragsregel 15 lid 1 (oud) luidt: “Het is de advocaat niet geoorloofd zich in een aanhangig geding anders dan tezamen met de advocaat der wederpartij tot de rechter aan wiens oordeel of de instantie aan wier oordeel de zaak is onderworpen te wenden, tenzij schriftelijk en met gelijktijdige toezending van een afschrift der mededeling aan de advocaat van de wederpartij en voorts zo tijdig dat die advocaat voldoende gelegenheid heeft om op de mededelingen te reageren”. Handelen in strijd met deze gedragsregel is in beginsel handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet.

5.4    Ter toelichting op de klacht betwist klaagster sub 2 dat zij of klaagster sub 1 vóór of op de eerst dienende dag op 21 december 2016 de producties behorend bij de dagvaarding van verweerder in kopie hebben ontvangen. Voorts betwist zij op 19 december 2016 een e mail van een medewerkster van verweerder te hebben ontvangen met daarbij de bewuste producties. Volgens klaagsters is die e-mail mogelijk later opgemaakt, althans blijkt in elk geval uit de lay-out daarvan dat er helemaal geen bijlagen waren bijgevoegd. Aldus heeft verweerder in strijd gehandeld met gedragsregel 15 lid. Volgens klaagster heeft verweerder daardoor ook in strijd gehandeld met gedragsregel 3 (oud) doordat hij met zijn handelwijze het bereiken van een eventuele gunstigere minnelijke regeling heeft voorkomen, met  gedragsregel 14 (oud) doordat hij klaagsters heeft benadeeld bij de voorbereiding van de kantonprocedure, klaagster sub 1 daarbij bovendien onnodig op kosten heeft gejaagd doordat zij een artikel 843a Rv procedure heeft moeten starten (gedragsregel 23 lid 2 oud) en zich tot slot niet welwillend heeft opgesteld jegens zijn collega, klaagster sub 2, zodat hij ook in strijd met gedragsregel 17 (oud) heeft gehandeld.

5.5    Naar het oordeel van de raad heeft verweerder in strijd met zijn mededeling onder punt  34 van de dagvaarding, dat op de eerst dienende dag bij akte de producties zullen worden overgelegd, niet gelijktijdig die producties aan de rechtbank en aan klaagsters gestuurd. Ter zitting heeft verweerder erkend dat hij de gelijktijdige verzending daarvan niet kan bewijzen. Hierdoor heeft verweerder de belangen van klaagsters onevenredig geschaad, zodat dat daarmee een redelijk doel werd gediend. Op grond van het vorenstaande is de raad van oordeel dat verweerder in zoverre tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en tevens de grenzen heeft overschreden van de vrijheid die hij als advocaat van de wederpartij van klaagsters had. In zoverre oordeelt de raad klachtonderdeel b) gegrond.

5.6    Dit niet tijdig toezenden van de producties aan klaagsters heeft diverse gevolgen gehad voor de voorbereiding en de behandeling van de kantonzaak door klaagster sub 2 en voor de beoordeling van klaagsters of wellicht beter een regeling in der minne dient te worden getroffen na kennisname van die producties. Naar het oordeel is dat geen zelfstandige schending van de hiervoor onder 5.4 genoemde gedragsregels omdat dat een direct gevolg is van het niet toezenden van de afschriften van de producties door verweerder aan klaagster sub 2. In zoverre oordeelt de raad klachtonderdeel b) dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.7    De raad kan de juistheid van dit verwijt dat verweerder niet alsnog op verzoek van klaagster sub 2 de producties aan haar heeft toegezonden, tegenover de stelling van verweerder dat hij dat - weliswaar te laat naar het oordeel van de raad - wel heeft gedaan, niet vaststellen en daarmee evenmin de gegrondheid van dit klachtonderdeel. De raad zal dan ook klachtonderdeel c) ongegrond verklaren.

6    MAATREGEL

6.1    Uit het voorgaande volgt dat de klacht deels gegrond is. De raad stelt vast dat  deze klacht niet op zichzelf staat. De raad is ermee bekend dat gelijktijdig ook klachten van klagers in de zaken 17-248, 17-594, 17-682, 17-683, 17-684, 17-685, 17-686 en 17 688 tegen verweerder bij deze raad aanhangig zijn. Op al deze klachten wordt ook heden beslist. Met uitzondering van klachtzaak 17-684 heeft de raad de andere acht klachten (grotendeels) gegrond verklaard.

6.2    Uit alle acht gegronde klachtzaken rijst onder meer het beeld op dat verweerder in elk geval vanaf 2015 structureel niet of niet tijdig (proces)stukken aan de wederpartij stuurt, hij zich daarbij verschuilt achter een vergissing van een medewerker, dat hij zich soms in processtukken of tijdens zittingen in strijd met de waarheid uitlaat en zich niet erg welwillend opstelt ten opzichte van collega-advocaten.

6.3    Het is de raad ook opgevallen dat verweerder gemaakte fouten soms wel erkent, maar dat hij zich niet daarbij bewust toont van zijn eigen verantwoordelijkheid daarin door daarvoor een externe rechtvaardiging te zoeken. Gelet op deze houding van verweerder in de acht gegronde klachtzaken, is de raad bezorgd of verweerder zijn laakbare handelwijze jegens advocaten en jegens wederpartijen in de toekomst zodanig zal veranderen dat hij de zich zal gedragen zoals van een behoorlijk advocaat verwacht mag worden. Voor zover de kantoororganisatie (mede) debet zou zijn geweest aan een aantal problemen, dient  verweerder zijn kantoororganisatie daarop zodanig aan te passen, dat problemen van deze aard zich in de toekomst niet meer zullen voordoen.

6.4    Gelet op het voorgaande heeft de raad besloten om in deze klachtzaak, alsmede in de zeven hiervoor genoemde gegrond verklaarde klachtzaken, aan verweerder een voorwaardelijke schorsing in de praktijkuitoefening voor de duur van drie maanden op te leggen met een proeftijd van twee jaar. In die proeftijd kan verweerder laten zien dat hij zich aan de ook voor hem geldende (gedrags)regels houdt.

6.5    Mocht verweerder zich in de proeftijd schuldig maken aan schending van artikel 46 van de Advocatenwet, dan kan door de raad tot tenuitvoerlegging van de aan verweerder opgelegde maatregel worden besloten. Deze raad heeft op dit moment voor ogen dat bij een eventuele tenuitvoerlegging slechts eenmaal de voorwaardelijke schorsing van drie maanden in dat geval jegens verweerder ten uitvoer wordt gelegd en niet (maximaal) achtmaal achter elkaar, bijzondere omstandigheden daargelaten.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagsters betaalde griffierecht van € 50,00 aan hen te vergoeden.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)     € 50,00 in verband met de forfaitaire reiskosten van klaagster sub 2,

b)    € 1.000,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

7.3    Verweerder dient het bedrag van € 50,00 aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden te betalen aan klaagster sub 2. Zij geeft tijdig haar rekeningnummer schriftelijk door aan verweerder.

7.4    Verweerder dient het bedrag van € 1.000,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 17-687.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel b), voor zover gedragsregel 15 lid 1 (oud) is geschonden, gegrond;

-    verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;

-    legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van drie maanden, een en ander zoals hiervoor onder 6. is overwogen;

-    bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder de navolgende algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;

-     stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

-     stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagsters;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,00 aan klaagster sub 2, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.4;

-    bepaalt dat de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot twee jaar.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. A.D.G. Bakker, B.E.J.M. Tomlow, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2018.

Griffier                                                                   Voorzitter

Verzonden d.d. 11 juni 2018.