ECLI:NL:TADRAMS:2018:24 Raad van Discipline Amsterdam 17-1010/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2018:24
Datum uitspraak: 23-01-2018
Datum publicatie: 30-01-2018
Zaaknummer(s): 17-1010/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Verweerster heeft met de gewraakte passage in haar pleitnota de grenzen van de haar toekomende vrijheid niet overschreden. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van  23 januari 2018

in de zaak 17-1010/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 7 december 2017 met kenmerk 4017-0317, door de raad ontvangen op 8 december 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager en zijn ex-partner zijn sinds 2005 verwikkeld in tal van  procedures over (onder meer) de omgangsregeling van klager met hun minderjarige dochter. Verweerster staat de ex-partner van klager in die procedures bij.

1.2 Op 24 april 2017 heeft verweerster klager namens haar cliënte in kort geding gedagvaard en schorsing gevorderd van de tenuitvoerlegging van een beschikking van de rechtbank van 16 november 2016, waarin een omgangsregeling is bepaald.

1.3 Op 9 mei 2017 heeft de zitting plaatsgevonden bij de voorzieningenrechter. Verweerster heeft tijdens de zitting het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota. In die pleitnota staat, voor zover relevant:

“III.6. Weigert [de dochter van klager] enerzijds sedert medio maart 2017 naar vader te gaan, anderzijds is [de dochter van klager] sedertdien steeds opener geworden over wat haar ervan weerhoudt om nog naar haar vader te gaan, en daar is de vrouw maar ook de hulpverlening behoorlijk van geschrokken. Daar waar [de dochter van klager] een jaar geleden zich alleen nog uitsprak over de onvoorspelbare boosheid van haar vader welke boosheid verschillende verschijningsvormen kent, van verbaal tot non-verbaal tot volledig genegeerd te worden tot aan fysieke agressie aan toe waarbij er door vader met allerlei voorwerpen wordt gegooid, spreekt [de dochter van klager] nu tevens over schendingen van haar lichamelijke integriteit. In januari 2017 heeft de vrouw – mede op verzoek van [de dochter van klager] -– de man per e-mail al erop aangesproken dat [de dochter van klager] nog steeds bij hem in bed slaapt (prod. 17 zijdens de vrouw) Onlangs heeft [de dochter van klager] haar moeder verteld het onaangename gevoel te hebben in haar slaap door haar vader te zijn betast. Ook heeft [de dochter van klager] haar moeder verteld dat de deur van de badkamer van vader niet op slot mag en dat vader, terwijl zij staat te douchen, gewoon binnenkomt waarbij zij in een hoekje wegkruipt om vooral niet naakt gezien te worden door vader. Maar ook gebeurtenissen zoals het moeten zwemmen zonder bovenstukje of T-shirt aan waarbij door vader opnames zijn gemaakt welke opnames door vader met zijn vriendenkring worden gedeeld, zijn gebeurtenissen die maken dat [de dochter van klager] zich absoluut niet veilig voelt bij haar vader en dus ook niet meer naar hem toe wenst te gaan. Naar aanleiding van deze gebeurtenissen heeft mevrouw drs. (…) moeder kort geleden aangegeven dat hiermee de basale veiligheid van [...] is geschonden.”

1.4 Bij brief van 15 mei 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

1.5 Bij vonnis van 16 mei 2017 heeft de voorzieningenrechter de vordering van de ex-partner van klager toegewezen. In het vonnis staat, voor zover hier relevant:

“Hoewel voorshands niet aannemelijk is – gelet op de betwisting door [klager] en de overgelegde Whatsapp-conversaties alsmede eerdere gesprekken met [de dochter van klager] – dat er sprake is van grensoverschrijdend gedrag van [klager] richting [de dochter van klager] met betrekking tot haar persoonlijke integriteit en er niet getwijfeld wordt aan de goede bedoelingen van [klager] en de liefde die hij voor zijn dochter voelt, is een schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking van 16 november 2016 aangewezen.

(…)

[De dochter van klager] heeft in het gesprek met de voorzieningenrechter haar wensen duidelijk naar voren gebracht en deze komen er op neer dat zij in deze levensfase niet gedwongen wil worden om omgang met haar vader te hebben. Niet uitgesloten kan worden dat zij daarin al dan niet onbewust, wordt beïnvloed door haar moeder, maar dat doet niet af aan de omstandigheid dat [de dochter van klager] zich niet comfortabel voelt bij de (mogelijk kinderachtige) manier waarop haar vader met haar omgaat (…)”

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij feiten heeft geponeerd waarvan zij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten en niet de-escalerend heeft gewerkt.

3 VERWEER

3.1 Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht ziet op het handelen van verweerster als advocaat van een wederpartij. Uitgangspunt is dat die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of evenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.2 In familierechtelijke kwesties zal een advocaat er bovendien voor moeten waken dat – zeker als er belangen van een minderjarig kind in het spel zijn – de verhoudingen tussen partijen escaleren. Dan mag van een advocaat een zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, alsmede in het entameren van procedures.

4.3 Klager verwijt verweerster dat zij zowel schriftelijk als mondeling leugenachtige informatie heeft verstrekt aan de rechtbank, in het bijzonder aan de voorzieningenrechter in kort geding, en daarbij de insinuatie heeft gemaakt dat haar uitlatingen werden ondersteund door derden, zogenaamd deskundigen, hetgeen niet het geval was en daarbij haar eigen onderzoeksplicht heeft genegeerd en niet de-escalerend heeft gewerkt. Verweerster heeft de verdenking betreffende de minderjarige dochter van klager als feit gepresenteerd aan de rechter, zonder enige afstand te bewaren en de feiten en omstandigheden onnodig scherp aangezet, door het gebruik van haar bewoordingen, en door onjuiste suggesties te doen zonder dat enig bewijs in de vorm van een strafrechtelijk onderzoek dan wel enige deskundige verklaring daaraan te grondslag ligt, aldus nog steeds klager.

4.4 De voorzitter overweegt als volgt. De klacht van klager ziet op de hiervoor in 1.3 weergegeven passage in de pleitnota van verweerster. Anders dan klager is de voorzitter van oordeel dat verweerster met de gewraakte passage in haar pleitnota de grenzen van de aan haar toekomende vrijheid niet heeft overschreden. Zoals hiervoor in 4.1 is overwogen mag een advocaat afgaan op het feitenmateriaal dat een cliënt hem verschaft en is hij slechts in uitzonderingsgevallen gehouden de juistheid daarvan te verifiëren. In dit verband was er een e-mail 11 januari 2017 van de cliënte van verweerder aan klager waar verweerster op af mocht gaan. Daarbij mocht verweerster ook af gaan op de inlichtingen die haar cliënte over de ervaringen van haar dochter gaf. Derhalve is niet vast komen te staan dat verweerster feiten heeft geponeerd waarvan zij de onwaarheid kende of redelijkerwijs had kunnen kennen. De gewraakte passage is voorts niet onnodig grievend, zeker niet in de context en de bewoordingen die verweerster heeft gebruikt. Verweerster heeft het niet als feit gepresenteerd maar als een stelling van haar cliënte en de passage was bovendien functioneel voor de zaak die verweerster bepleitte, namelijk dat de omgangsregeling geschorst diende te worden.  Verweerster heeft de uitlatingen dan ook gedaan in het belang van haar cliënte. Dat verweerster niet de-escalerend heeft gewerkt heeft klager  onvoldoende onderbouwd.

4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. P.J. Verdam als griffier op 23 januari 2018.

Griffier  Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 25 januari 2018 verzonden.