ECLI:NL:TADRAMS:2018:129 Raad van Discipline Amsterdam 18-132/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2018:129
Datum uitspraak: 15-06-2018
Datum publicatie: 22-06-2018
Zaaknummer(s): 18-132/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat. Klacht in alle onderdelen ongegrond

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 15 juni 2018

in de zaak 18-132/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 19 september 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Bij brief aan de raad van 15 februari 2018 met kenmerk 4017-0630/327226, door de raad ontvangen op 19 februari 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 20 april 2018 in aanwezigheid van klager en verweerster vergezeld door haar kantoorgenoot (tevens klachtenfunctionaris) drs. R. Van den Hoven van Genderen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

- de onder 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 14 van de bij die brief gevoegde inventarislijst;

- de ter zitting van de raad van 20 april 2018 door klager en verweerster overgelegde stukken.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Op 23 juni 2000 is klager in staat van faillissement verklaard. Bij beschikking van 30 juli 2002 is het faillissement van klager opgeheven wegens gebrek aan baten. Vanaf 2010 heeft verweerster klager bijgestaan in een geschil met de curator. Daarnaast heeft verweerster klager bijgestaan in een bezwaarprocedure tegen een beslissing van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB).

2.2 Op 7 juli 2015 heeft de maatschappelijk werker van klager, mevrouw G, een e-mail gestuurd aan verweerster, met onder meer de volgende inhoud:

“Sinds enige tijd ben ik als maatschappelijk werker betrokken bij [klager] (…). Zoals u wellicht weet verkeerd dhr. in een medische situatie waarin de nabije toekomst ingrijpende beslissingen genomen moeten worden. Hierbij voelt dhr. zeer beperkt door de onwetendheid omtrent zijn lopende zaak bij uw kantoor. Dhr. is in de veronderstelling dat wanneer hij kan beschikken over gelden die uit deze zaak naar voren zouden moeten komen hij een beter afgewogen beslissing zou kunnen nemen. Bij deze mijn vraag om hem te informeren over de voortgang van zijn zaak.”

2.3 Op 7 juli 2015, later op de dag, heeft verweerster een e-mail gestuurd aan mevrouw G, met onder meer de volgende inhoud:

“Fijn dat u betrokken bent bij de zaken van cliënt. (…) We hebben voor cliënt diverse zaken lopen, waaronder een zaak tegen de voormalig bewindvoerder waarin de schadevergoeding vragen. (…) De curator heeft in antwoord op ons schrijven op 6 november 2014 een financieel overzicht van de afwikkeling van het faillissement gestuurd. Dit hebben wij doorgestuurd aan cliënt met het verzoek ons te laten weten wat er in dit financiële overzicht niet klopt. Ik heb daarop nog geen reactie van hem ontvangen.

Wellicht is het een idee als we een keer met z’n drieën op kantoor afspreken zodat we door alle zaken kunnen lopen om na te gaan hoe we zo snel mogelijk voor cliënt kunnen winnen?”

2.4 Op 8 juli 2015 heeft mevrouw G een e-mail gestuurd aan verweerster, met onder meer de volgende inhoud:

“Ik sta zeker open voor een gesprek met u beiden om zaken duidelijk te krijgen en een plan van aanpak te maken maar kan pas vanaf de tweede week in augustus i.v.m. vakantie. Ik verneem graag of dan een gesprek met, het liefst bij [klager] mogelijk is.”

2.5 Op 21 juli 2015 heeft verweerster een e-mail gestuurd aan mevrouw G, met onder meer de volgende inhoud:

“Het is mij een genoegen om met u beiden af te spreken om een goede strategie voor [klager]  te ontwikkelen. Echter de hieronder voorgestelde tweede week van augustus lukt niet ivm vakantie. Wel zou ik vanaf 25 augustus a.s. kunnen.

Ik verzoek u vriendelijk om mij te laten weten welke dag en tijdstip u uitkomt.”

2.6 Op 7 augustus 2015 heeft verweerster een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Ik heb met SVB overleg gehad over bovenvermelde zaak.

SVB stelt dat u schuldig nalatig bent verklaard over de jaren 2006-2010 en over 2012 omdat u geen/te weinig AOW-premie zou hebben betaald waardoor u nu minder AOW ontvangt.

SVB stelt dat aan u ambtshalve aanslagen zijn opgelegd omdat u geen aangifte zou hebben gedaan over de jaren 2000, 2001, 2005 en 2012.

Eventueel zouden we alsnog aangifte over deze jaren kunnen doen als de aanslag dan lager zou uitvallen dan de ambtshalve aanslag. Eventueel zouden we daarmee om herziening van de besluiten kunnen verzoeken.

Ik verzoek vriendelijk om mij kopieën te sturen van de aangiften voor zover die zijn gedaan over de jaren 2000-heden en om mij te laten weten of u alsnog aangifte wenst te doen over de ontbrekende jaren.”

2.7 Op 13 oktober 2015 heeft verweerster een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Ik heb zojuist contact gehad met SVB om een hoorzitting in te plannen in onze bezwaarzaak tegen schuldignalatigverklaring.

SVB is bereid om de procedure uit te stellen totdat er een resultaat is in verweer tegen ambtshalve aanslagen door de belastingdienst.

Kunt u mij informeren of u bezig bent om alsnog juiste aangiften in te dienen over de jaren waarin u schuldig nalatig bent verklaard vanwege ambtshalve aanslagen? Ik raad u dringend aan om deze aangiften alsnog te doen zodat we de schuldig nalatigheid kunnen elimineren.”

2.8 Op 27 oktober 2015 heeft verweerster een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Ik heb vandaag mevrouw (…) van SVB gesproken.

De aanslag 2012 is ambtshalve opgelegd. U kunt dus alsnog de juiste aangifte doen over 2012 waardoor de schuldige nalatigheid verdwijnt.”

2.9 Op 16 december 2015 heeft verweerster een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Gelieve bijgevoegd aan te treffen de beslissingen op bezwaar van SVB. Ik verzoek u vriendelijk om aan mij te laten weten of u beroep wenst in te stellen.”

2.10 Op 10 mei 2017 heeft mevrouw G een e-mail gestuurd aan verweerster, met onder meer de volgende inhoud:

“Ik heb een aantal keren geprobeerd telefonisch contact op te nemen / verzoeken gedaan om te worden teruggebeld. Helaas is dit niet gelukt. Graag zou [klager] duidelijkheid willen hebben over voortgang in de ‘zaak (…).

Bij deze het voorstel om vrijdag 26 Mei 14:00 een telefonische afspraak in te plannen (met cliënt en ik) om een en ander door te nemen. Alvast dank voor uw antwoord.”

2.11 Op 9 juni 2017 heeft mevrouw G een e-mail gestuurd aan verweerster, met onder meer de volgende inhoud:

“Afgelopen donderdag 1 Juni hadden we 12:30 een telefonische afspraak om te overleggen over zaken zoals benoemd in onderstaande mail. U was op het moment van bellen op de fiets en parkeerde voor uw kantoor om vervolgens terug te bellen. Ik kon zelf niet langer bij [klager] blijven en ben vertrokken naar mijn volgende afspraak. Ik begrijp dat er in het geheel geen telefonisch contact meer tussen u beide is geweest en ik verbaas mij daar in grote mate over.

Ik vertrouw erop dat u uw cliënt zo spoedig mogelijk belt om de zaken zoals benoemd (…) te bespreken.”

2.12 Op 24 juli 2017 heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerster, met onder meer de volgende inhoud:

“(…) verzoek ik U mij mede te delen of de zoekgeraakte brief van de Gemeente Amsterdam aan [de curator] al boven water is.”

2.13 Op 26 juli 2017 heeft verweerster een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Zou u me kunnen doorgeven van welke datum de brief was en zo veel mogelijk details van de afzender kunnen verstrekken zodat we zo gericht mogelijk kunnen zoeken?

Zou u me eveneens kunnen doorgeven omstreeks welke datum de gemeente een kopie van dit schrijven aan u had gestuurd en met wie bij de gemeente u daarover contact heeft gehad?

En wat de strekking van de brief was?”

2.14 Op 24 augustus 2017 heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerster, met onder meer de volgende inhoud:

“(…) steeds werd er beloofd dat U zal terug bellen. Tot heden heb ik niets van U mogen vernemen. Volgens de SVB is het te wijten aan Uw nalatigheid dat ik op mijn AOW wordt gekort.”

2.15 Op 24 augustus 2017, later op de dag, heeft verweerster een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Mijn excuses dat het niet goed is gegaan met de terugbelberichten. (…) Wat is uw vraag? Wellicht kan ik hem via dit medium beantwoorden?

Dat er op de aow wordt gekort is te wijten aan de ambtshalve aanslagen die er jaren geleden zijn opgelegd. De Belastingdienst stelt geen belastingaangiften van u ontvangen te hebben over een aantal jaar waarover we hebben geprocedeerd tegen de SVB. De belastingdienst heeft daarom zelf een inschatting gemaakt van uw inkomen over deze jaren en ambtshalve aanslagen opgelegd. Ik heb u tijdens de SVB procedure geadviseerd om voor zover mogelijk alsnog aangifte te doen over de jaren waarover ambtshalve aanslagen zijn opgelegd zodat de aanslagen over die jaren wellicht lager kunnen uitvallen waardoor met terugwerkende kracht zou kunnen komen vast te staan dat u alsnog voldoende belasting en premie over die jaren hebt betaald, althans dat het u niet te verwijten valt dat er geen premie/belastingen zijn betaald omdat u onvermogend bent.

Wellicht dat u alsnog deze aangiften kunt verzorgen zodat we alsnog de discussie over dit onderwerp kunnen heropenen.”

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) een brief van de Gemeente Amsterdam aan de curator uit 2002 is kwijtgeraakt, en zich niet heeft ingespannen om alsnog een kopie van de betreffende brief bij de Gemeente Amsterdam op te vragen;

b) ondanks instructie daartoe geen beroep heeft ingesteld tegen de beslissingen op bezwaar van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB);

c) op verzoeken van klager en zijn sociaal werker om contact op te nemen niet heeft gereageerd, en niet aanwezig was op het moment dat een telefonisch overleg was gepland.

4 VERWEER

4.1 Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

5 BEOORDELING

Preliminair verweren

5.1 Voor alle andere weren voert verweerster aan dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht, aangezien klager eerst de klachtenregeling van kantoor had moeten doorlopen (zoals in de opdrachtbevestiging is opgenomen) en voorts omdat klager de driejaarstermijn heeft overschreden (artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet) nu de brief van de Gemeente Amsterdam al langer dan drie jaar geleden door klager zou zijn overhandigd.

5.2 De raad overweegt als volgt. Ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 sub a van de Advocatenwet wordt een klager niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Nu klager onweersproken heeft gesteld dat hij er in 2016 achter kwam dat verweerster de brief van de Gemeente Amsterdam was kwijtgeraakt, en klager zijn klacht op 19 september 2017 heeft ingediend, is van overschrijding van voornoemde termijn geen sprake.

5.3 Voorts is de raad is van oordeel dat de omstandigheid dat in de opdrachtbevestiging is opgenomen dat eerst de kantoorklachtenregeling moet worden doorlopen, los van de vraag of klager daar aan gebonden zou zijn, niet meebrengt dat klager niet in zijn klacht kan worden ontvangen. Hoewel het aanbeveling verdient om, alvorens een klacht aan de tuchtrechter voor te leggen, eerst de kantoorklachtenregeling te doorlopen, betekent het hanteren van een kantoorklachtenregeling niet dat voor een cliënt de weg naar de tuchtrechter wordt afgesloten. Klager is dan ook ontvankelijk in zijn klacht.

Ad klachtonderdeel a)

5.4 Klager verwijt verweerster dat zij een brief van de Gemeente Amsterdam aan de curator uit 2002 is kwijtgeraakt, en zich niet heeft ingespannen om alsnog een kopie van de betreffende brief bij de Gemeente Amsterdam op te vragen. Verweerster betwist dit. Verweerster stelt dat zij de betreffende brief nooit heeft gehad. Voorts stelt verweerster bereid te zijn geweest de brief bij de Gemeente Amsterdam op te vragen, maar dat zij daarvoor over te weinig gegevens beschikte. Voorts heeft verweerster nooit een reactie van klager gekregen op haar e-mail van 26 juli 2017 (zie hiervoor onder paragraaf 2.13), waarin zij klager vragen stelt over de betreffende brief, aldus verweerster.

5.5 De raad overweegt als volgt. Gelet op het verweer van verweerster kan de raad niet vaststellen dat verweerster een brief van de Gemeente Amsterdam aan de curator uit 2002 is kwijtgeraakt. Verweerster heeft onweersproken gesteld dat zij over onvoldoende gegevens beschikte om de brief bij de Gemeente Amsterdam op te vragen en nooit enige reactie van klager heeft ontvangen op haar e-mail van 26 juli 2017, waarin zij klager vragen stelt over de betreffende brief. In het licht van het voorgaande kan niet worden gezegd dat verweerster zich niet heeft ingespannen om alsnog een kopie van de betreffende brief bij de Gemeente Amsterdam op te vragen, althans kan verweerster niet tuchtrechtelijk worden verweten dat zij de betreffende brief niet bij de Gemeente Amsterdam heeft opgevraagd. Klachtonderdeel a) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.6 Klager verwijt verweerster dat zij ondanks instructie daartoe geen beroep heeft ingesteld tegen de beslissingen op bezwaar van de SVB. Verweerster betwist dit. Verweerster stelt dat zij klager bij e-mail van 16 december 2015 (zie hiervoor onder paragraaf 2.9) heeft gevraagd of hij beroep wilde instellen, maar daar nimmer een reactie op heeft ontvangen van klager. Van een instructie tot het instellen van beroep is geen sprake geweest, aldus verweerster.

5.7 De raad overweegt als volgt. Tegenover het verweer van verweerster heeft klager dit klachtonderdeel onvoldoende onderbouwd. De raad kan dan ook niet vaststellen dat verweerster ondanks instructie daartoe geen beroep heeft ingesteld tegen de beslissingen op bezwaar. Klachtonderdeel b) is dan ook ongegrond. Ten overvloede overweegt de raad dat het beter was geweest als verweerster klager in haar e-mail van 16 december 2015 niet alleen had gevraagd of klager beroep wilde instellen, maar ook een advies zou hebben gegeven met betrekking tot de kansen van een eventueel beroep en klager zou hebben gewezen op de beroepstermijn.

Ad klachtonderdeel c)

5.8 Klager verwijt verweerster dat zij op verzoeken van klager en zijn sociaal werker om contact op te nemen niet heeft gereageerd, en niet aanwezig was op het moment dat een telefonisch overleg was gepland.

5.9 Verweerster betwist een en ander, en verwijst daarbij naar de overgelegde correspondentie. Verweerster stelt dat zij zich het telefoongesprek van 1 juni 2017 met mevrouw G en klager nog wel kan herinneren, maar daaruit niet had begrepen dat van haar werd verwacht dat zij klager nog zou terugbellen.   Toen verweerster het e-mailbericht van mevrouw G van 9 juni 2017 ontving (zie hiervoor onder paragraaf 2.11) heeft verweerster nog geprobeerd mevrouw G daarover te bellen. Ter ondersteuning van dit standpunt legt verweerster een afschrift van haar urenregistratie over waar dit uit blijkt.

5.10 De raad overweegt als volgt. Tegenover het verweer van verweerster heeft klager dit klachtonderdeel onvoldoende onderbouwd. De raad kan dan ook niet vaststellen dat verweerster op verzoeken van klager en zijn sociaal werker om contact op te nemen niet heeft gereageerd, en niet aanwezig was op het moment dat een telefonisch overleg was gepland. Klachtonderdeel c) is ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, plaatsvervangend voorzitter, mrs. E.J.M. van Rijckevorsel-Teeuwen en K. Straathof, leden, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2018.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 15 juni 2018 verzonden.