ECLI:NL:TGZRZWO:2017:137 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 177/2015

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2017:137
Datum uitspraak: 18-07-2017
Datum publicatie: 18-07-2017
Zaaknummer(s): 177/2015
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen psychiater van Bureau Rijbewijs Keuringen.  Meerdere aangepaste versies van rapportage verdient niet de schoonheidsprijs maar is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klacht  gegrond voor wat betreft het niet wijzen op blokkeringsrecht. Waarschuwing.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 18 juli 2017 naar aanleiding van de op 2 september 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

bijgestaan door mr. Y.H.G. van der Hut, advocaat te Den Haag,

k l a g e r

-tegen-

C , psychiater, werkzaam te D,

bijgestaan door mr. M.J. de Groot, advocaat te Utrecht,

v e r w e e r d e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit het volgende:

-          het klaagschrift met de bijlagen;

-          het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;

-          het verweerschrift met de bijlagen;

-          de repliek met de bijlagen;

-          de dupliek met de bijlagen;

-          het proces-verbaal van het op 6 december 2016 gehouden mondeling vooronderzoek;

-          brief van 24 januari 2017 met bijlagen van de gemachtigde van verweerder;

-          brief van 25 januari 2017 met bijlagen van de gemachtigde van klager;

-          brief van 26 januari 2017 met bijlagen van de gemachtigde van klager.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 20 juni 2017, alwaar zijn verschenen klager, bijgestaan door mr. B. Alberts, collega van zijn gemachtigde, en verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Verweerder heeft met betrekking tot klager in het kader van een vorderingsprocedure ex artikel 130-134a van de Wegenverkeerswet 1994 van het Centraal Bureau Rijvaardigheid, in opdracht van het Bureau Rijbewijs Keuringen (BRK) een rijbewijskeuring verricht. Verweerder werkt als freelance psychiater voor het BRK. In die hoedanigheid heeft hij samen met de keuringsarts (eveneens aangeklaagd) de rijbewijskeuring verricht. De keuringsarts heeft de anamnese afgenomen aan de hand van gestandaardiseerde vragenlijsten en heeft lichamelijk onderzoek verricht. Verweerder heeft daarna kort psychiatrisch onderzoek verricht. Tevens is er diezelfde dag bloed afgenomen voor routineonderzoek. Voorafgaand aan het keuringsonderzoek was het verweerder en de keuringsarts bekend dat klager op 27 juli 2014 was aangehouden als bestuurder van een auto met een alcoholpromillage van 1,277 en dat klager eerder was gekeurd in het kader van een vorderingsprocedure in de zomer van 2010. Voorts was bekend dat klager in het jaar 2006 een EMA (Educatieve Maatregel alcohol en verkeer) had gevolgd.

Het conceptrapport is vervolgens door de keuringsarts opgesteld. Verweerder heeft dit rapport doorgenomen en een vraag gesteld aan een collega-psychiater (E), belast met de opleiding van psychiaters die de keuringen verrichten. De vraag luidde: is de eerdere vorderingsprocedure voldoende op via het criterium 4 de DSM diagnose (alcoholmisbruik) te stellen? Of dient eerst bij het CBR het aantal aanhoudingen in het verleden te worden achterhaald. De collega (eveneens aangeklaagd) gaf aan dat de eerdere vorderingsprocedure voldoende was. Ook kon de EMA in de diagnostiek worden meegenomen. Verweerder heeft deze informatie in het conceptrapport verwerkt. Op

27 juli 2015 heeft verweerder dit conceptrapport aan het secretariaat verzonden ter verzending aan klager. In dit rapport wordt geconcludeerd dat er voldoende aanwijzingen zijn om te kunnen concluderen dat er ten tijde van de laatste aanhouding d.d. 27 juli 2014 sprake was van alcoholmisbruik volgens de DSM-IV-TR en dat tevens op basis van alle relevante gegevens de psychiatrische diagnose alcoholmisbruik in ruime zin gesteld kan worden. Klager had inmiddels al vragen gesteld over de gang van zaken en aangegeven contact te willen met de keuringsarts en verweerder. Het secretariaat heeft deze vragen met instemming van de artsen op 28 juli 2015 per e-mail beantwoord en heeft eveneens het conceptrapport (versie 1) aan klager toegestuurd met verwijzing naar het inzage-, correctie- en blokkeringsrecht. Op 28 juli 2015 ontving verweerder van psychiater E een e-mail met de opmerking dat in het conceptrapport een verkeerd tekstfragment met betrekking tot de EMA was gebruikt. Verweerder heeft dit gecorrigeerd en dit aangepaste rapport (versie 2) is naar klager verzonden. Klager had meerdere vragen over het rapport. Verweerder heeft op 31 juli 2015 per e-mail geantwoord op de vragen van klager. Tevens heeft verweerder nog een wijziging in het rapport aangebracht. Het was hem gebleken dat onder 3.2.2.9 bij “herhaaldelijk gebruik in gevaarlijke situaties” ten onrechte “nee” stond vermeld. Dit werd aangepast door verweerder en dit werd eveneens aangepast bij de samenvattende beschouwing onder 10. Het aldus aangepaste conceptrapport (versie 3) werd aan klager toegezonden met een toelichting ten aanzien van de wijzigingen. Ook werden de laboratoriumgegevens die klager had opgevraagd meegezonden. Bij brief van 5 augustus 2015 heeft klager een klacht ingediend bij het BRK. Bij brief van 25 augustus 2015 heeft psychiater E gereageerd op deze klachtbrief van klager. Hij constateerde dat het rapport is opgemaakt op basis van de richtlijnen en dat hij in de totstandkoming van het rapport geen fouten/onzorgvuldigheden heeft aangetroffen.

Klager heeft bij brief van 6 augustus 2015 een klacht ingediend tegen verweerder bij het CBR. De klacht is bij brief van 31 augustus 2015 ongegrond verklaard.

In een e-mail van 3 september 2015 heeft klager aangegeven geen gebruik te willen maken van het blokkeringsrecht. Wel verzocht hij het rapport nog niet aan het CBR te verzenden in afwachting van het vooronderzoek bij het Tuchtcollege van de onderhavige klacht. Bij brief van 7 september 2015 heeft verweerder laten weten dat dit verzoek niet ingewilligd kon worden. Tevens heeft hij klager een termijn van zeven dagen gegeven om zijn keuze met betrekking tot het blokkeringsrecht kenbaar te maken. Verweerder heeft klager per e-mail van 18 september 2015 bericht dat hij het rapport zal doorsturen aan het CBR omdat hij geen verzoek tot blokkering van het rapport van klager had ontvangen. Het rapport is op 18 september 2015 door BRK naar het CBR verzonden. Naar aanleiding van terugkoppeling van de medisch adviseur van het CBR en na advies daaromtrent te hebben ingewonnen bij E heeft verweerder het conceptrapport aangepast (versie 4). Het aangepaste rapport werd ter inzage aan klager gezonden met een begeleidende brief. In deze brief schreef verweerder onder meer dat hij extra informatie over eerdere aanhoudingen en keuringen heeft verwerkt. Hij heeft verder vastgesteld dat de alcoholanamnese onbetrouwbaar is en heeft in het aangepaste rapport opgemerkt dat hij het niet aannemelijk acht dat het alcoholmisbruik is gestopt.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- zoals ter zitting aan klager is voorgehouden dat:

- de duur en de wijze van het onderzoek onzorgvuldig was;

- hij een onzorgvuldig rapport heeft opgemaakt;

- geen antwoord is gegeven op vragen van klager;

- geen bespreking heeft plaatsgevonden;

- geen rekening is gehouden met het correctie- en blokkeringsrecht; en

- de 4e versie van het rapport alleen ter inzage is gegeven.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- het volgende aan.

Verweerder draagt de volle verantwoordelijkheid voor het keuringsrapport en heeft zich daarbij niet onder druk gezet gevoeld, zoals wordt gesuggereerd. De meerdere wijzigingen en aanpassingen in het rapport verdienen niet de schoonheidsprijs en verweerder betreurt het dat de rapportage aldus is verlopen, niet in de laatste plaats voor klager. Verweerder heeft hieruit lering getrokken. Niettemin is verweerder van mening dat het rapport voldoet aan de daaraan te stellen eisen.

Voor zover nodig zal hierna nader op het verweer worden ingegaan.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Bij de beoordeling van de vraag of een rapportage van een arts voldoet aan de daaraan te stellen eisen dienen de volgende criteria in aanmerking te worden genomen:

1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5. De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het college toetst ten volle of het onderzoek door de arts uit het oogpunt van

vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.

5.2

Verweerder kan zich de keuring van klager niet herinneren maar heeft ter zitting in het algemeen toegelicht hoe een dergelijke keuring verloopt. De anamnese, lichamelijk onderzoek en de vragenlijsten worden door de keuringsarts afgenomen. Deze noteert de bevindingen hiervan meteen in het daarvoor bestemde formulier. Daarna neemt verweerder deel aan het onderzoek, waarbij de bevindingen tot dan toe worden samengevat en verweerder desgewenst aanvullende vragen kan stellen. Onvoldoende is komen vast te staan dat het in het geval van klager niet zo is gegaan. De klacht dat het onderzoek te kort en onzorgvuldig is geweest, omdat verweerder slechts klagers hand zou hebben geschud, kan om die reden niet slagen. Partijen zijn het erover eens dat er door de keuringsarts een (korte) samenvatting is gegeven. Het kan zo zijn dat verweerder geen aanvullende vragen heeft gesteld omdat hij dat voor de beoordeling niet nodig achtte. Dit maakt niet dat de duur en de wijze van het onderzoek daarmee onzorgvuldig is geweest.

Het stond verweerder verder vrij om naar aanleiding van het conceptrapport een intercollegiale vraag aan een collega-psychiater te stellen en het antwoord in de rapportage te verwerken. Naar het oordeel van het college getuigt dit, anders dan klager meent, niet van onvoldoende kennis bij verweerder.

Het college is met klager en overigens ook met verweerder van oordeel dat de gang van zaken rond de verschillende versies van de rapportage en de aanpassingen niet de schoonheidsprijs verdient. Verweerder heeft echter in zijn verweerschrift, bij dupliek en ter zitting afdoende toegelicht hoe en waarom de aanpassingen tot stand zijn gekomen en het college komt daarom tot het oordeel dat dit niet leidt tot een tuchtrechtelijk verwijt. Dat verweerder het correctierecht heeft geschonden is het college niet gebleken. Wel was het beter geweest om - gelet op de vragen die blijkens de vele e-mails kennelijk bij klager leefden - hem uit te nodigen voor een gesprek. Gelet echter op het toetsingskader onder 5.1 leidt ook dit niet tot een tuchtrechtelijk verwijt.

Het college is dan ook van oordeel dat verweerders rapportage voldoet aan de criteria genoemd in 5.1.

5.3

Verweerder treft evenwel een tuchtrechtelijk verwijt wat betreft de vierde versie van het rapport dat slechts ter inzage aan klager is toegezonden. Verweerder heeft weliswaar in een begeleidende brief de aanpassingen in deze versie toegelicht maar klager is bij deze laatste versie niet gewezen op het blokkeringsrecht. Dit had wel gemoeten, te meer daar deze versie wezenlijk veranderd was ten opzichte van de eerdere versies. Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat klager bij de derde versie wel op het blokkeringsrecht is gewezen en had laten weten daar geen gebruik van te willen maken, doet dit, zeker in het licht van de ingrijpende wijziging in de conclusie wat betreft het (ontbreken van) het stopmoment, niet af aan de verplichting om ook bij een volgende versie wederom nadrukkelijk te wijzen op het blokkeringsrecht.

In zoverre is de klacht dus gegrond.

5.4

Gelet op het bovenstaande is de klacht ten aanzien van het blokkeringsrecht gegrond en voor het overige ongegrond. Het college acht het tuchtrechtelijk verwijt dat verweerder kan worden gemaakt van dien aard dat een waarschuwing op zijn plaat is.

6.    DE BESLISSING

Het college waarschuwt verweerder.

Aldus gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, voorzitter, mr. A.L. Smit, lid-jurist, T.S. van der Veer, A.S.M. Kraak en P. Jongerius, leden-artsen, in tegenwoordigheid van

mr. K.M. Dijkman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2017 door

mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.                                                                                                  

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.