ECLI:NL:TGZRGRO:2017:2 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2016/105

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2017:2
Datum uitspraak: 24-01-2017
Datum publicatie: 24-01-2017
Zaaknummer(s): G2016/105
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen chirurg. IGZ verwijt verweerder dat hij een laparoscopische appendectomie uitvoerde met een instrument waarvoor hij geen bijscholing had gevolgd. Voorts verwijt de IGZ hem dat hij besloot de ontstoken appendix in de buik achter te laten toen hij die had verloren en niet kon terugvinden en tevens, dat hij tijdens de operatie geen collega-chirurg heeft geraadpleegd en dat hij tijdens de sign-out procedure geen melding heeft gemaakt dat de appendix was achtergebleven. Verweerder heeft bovendien de patiënte en haar familie niet juist geïnformeerd. Klacht grotendeels gegrond, berisping.

Rep.nr. G2016/105

24 januari 2017

Def. 009

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE GRONINGEN

Beslissing op de klacht van:

inspectie voor de gezondheidszorg ,

kantoorhoudende te Utrecht en hierna te noemen: IGZ,

klaagster,

vertegenwoordigd door D.T. van Schaick, senior inspecteur, en M. Snoeks, senior adviseur juridische zaken,

tegen

A,                                                         

chirurg,

destijds werkzaam te B,

verweerder,

BIG reg.nr.: -.

1. Verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-    het klaagschrift van 11 augustus 2016 met bijlagen, ingekomen op 23 augustus 2016;

-    het ongedateerd verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 20 september 2016;

-    de repliek van 18 oktober 2016, ingekomen op 20 oktober 2016;

-    de dupliek van 20 november, ingekomen op 22 november 2016.

In het kader van het vooronderzoek zijn partijen in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Partijen hebben hiervan geen gebruik gemaakt.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 13 december 2016. Verschenen zijn de heren Van Schaick en Snoeks voornoemd namens de IGZ en verweerder, vergezeld door D, zijn huidige supervisor.

Verweerder heeft het college verzocht om behandeling achter gesloten deuren. Het college heeft besloten dat verzoek niet te honoreren.

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.

2.1      

Verweerder was werkzaam bij het Ziekenhuis C te B. Op 29 juli 2015 heeft verweerder bij een patiënte met een acute appendicitis (blindedarmontsteking) een laparoscopische appendectomie verricht. Hierbij gebruikte hij een Endostapler om de appendix door te nemen. Tijdens deze handeling raakte de doorgenomen appendix kwijt in de buikholte en lukte het verweerder niet de appendix na enig zoeken terug te vinden. Verweerder heeft daarop een laparotomie via een wisselsnede verricht, maar ook daarbij werd de appendix niet gevonden. Hierna heeft hij de buik gesloten en werd de sign-out procedure uitgevoerd. Aansluitend werd een operatieverslag gemaakt waarin werd genoteerd dat de appendix niet kon worden teruggevonden en dus achterbleef.

2.2      

Toen patiënte weer op de afdeling lag, heeft verweerder haar en haar vader verteld dat de operatie naar wens was verlopen. Hij heeft daarbij wel meegedeeld dat de appendix groot was en een wisselsnede moest worden gemaakt, maar hij heeft niet gemeld dat de appendix in de buik was achtergebleven. De volgende ochtend op 31 juli 2015 heeft verweerder patiënte uit het ziekenhuis ontslagen. Vervolgens is zij diezelfde avond op de spoedeisende hulp gezien en werd zij weer in het ziekenhuis opgenomen.

2.3      

De volgende morgen op 1 augustus 2015 werd een CT-scan gemaakt, waarop een Douglas abces en de achtergebleven appendix zichtbaar waren. Er bleek tevens sprake van peritonitis (buikvliesontsteking). Na de tweede operatie, waarbij de appendix in de buikholte alsnog werd gevonden en werd verwijderd, werd aan patiënte verteld dat deze bij de eerste operatie in de buik was achtergebleven. Op 6 augustus 2015 is patiënte uit het ziekenhuis ontslagen.

2.4      

Op 4 september 2015 heeft de IGZ een melding over vorenstaande ontvangen van het ziekenhuisbestuur. Op verzoek van de IGZ heeft het ziekenhuis in eerste instantie het incident intern onderzocht door middel van een calamiteitenonderzoek. Naar aanleiding van deze calamiteitenrapportage (25 oktober 2015) heeft de IGZ zelf nader onderzoek gedaan en in juli 2016 daarover gerapporteerd.

2.5      

Verweerder heeft zich met ingang van oktober 2015 ziek gemeld. Op 20 juni 2016 heeft hij in een ander ziekenhuis zijn werkzaamheden, onder supervisie, hervat.

3. De klacht

De IGZ verwijt verweerder dat hij is tekortgeschoten in de zorg aan patiënte door:

·        te besluiten de appendix in de buik te laten zitten;

·        tijdens de operatie geen hulp van collega’s in te roepen en het verliezen van de appendix niet na de operatie met collega’s te bespreken;

·        het verlies van de appendix tijdens de sign-out procedure niet als bijzonderheid te benoemen;

·        patiënte niet te informeren over het achterblijven van de appendix en het verloop van de operatie;

·        de operatie uit te voeren met een Endostapler die hij onvoldoende kende en waarvoor hij geen scholing had gevolgd.

4. Het verweer

Verweerder heeft veel ervaring met, voornamelijk endoscopische, appendectomiën en het gebruik van Endostaplers. Een aantal maanden vóór 29 juli 2015 is een nieuwe Endostapler aangeschaft. Het apparaat lag ter bestudering in de koffiekamer van de operatiekamerafdeling. Er was geen scholing of  nieuwe algemene instructie, maar dat was ook niet noodzakelijk omdat met de vorige stapler maar één verschil was, namelijk dat deze op enig moment (bij het afvuren van het mes) met twee handen moest worden bediend en vastgehouden. Verweerder heeft de nieuwe stapler bestudeerd voordat hij deze bij zijn operaties ging gebruiken. Vóór 29 juli 2015 had hij de nieuwe Endostapler al tweemaal (zonder problemen) gebruikt.

In verband met de jonge leeftijd van patiënte besloot verweerder tot een wisselsnede, maar niet tot een uitgebreide laparotomie. Hij hield wel rekening met een re-operatie in geval van problemen. Verweerder heeft de gebeurtenissen tijdens de operatie (ook het achterblijven van de hele appendix) tijdens het dicteren van het OK-verslag besproken met de collega die de heroperatie later na heropname zou uitvoeren. Dat deze collega volledig op de hoogte was, blijkt uit de tussen hen gewisselde (en bewaarde) WhatsApp-berichten. Ook het gehele OK-team en de verkoeverkamer waren van de gebeurtenissen in de OK op de hoogte. Verweerder heeft het sign-out formulier digitaal niet goed ingevuld. Verweerder wilde de patiёnte en haar familie correct informeren, maar blokkeerde toen hij naast haar bed stond.

Verweerder erkent verkeerd te hebben gehandeld, zowel tijdens de operatie als daarna. Hij had er beter aan gedaan peroperatief een collega te consulteren en de appendix tijdens die operatie alsnog uit de buik te verwijderen. Verweerder verklaart dat hij de periode mei 2014 – augustus 2015 kampte met een aanpassingsstoornis met angst ten gevolge van diverse angst­uitlokkende factoren. Hij heeft het incident, samen met de secretaris van de Raad van Bestuur, zelf bij de IGZ gemeld. Voorts heeft hij zich ziek gemeld en onder behandeling van een psycholoog gesteld. Thans doorloopt hij in een re-integratietraject en werkt hij – onder supervisie – op een andere locatie als traumachirurg.

5. Beoordeling van de klacht

5.1       Eerste tot en met vierde klachtonderdeel

Het college is – met de IGZ en verweerder – van oordeel dat verweerder zowel tijdens de operatie als daarna, niet heeft gehandeld zoals van een gemiddeld bekwaam chirurg mag worden verwacht. Verweerder heeft bij de elkaar opvolgende gebeurtenissen steeds een verkeerde reflex gehad en er niet de juiste consequenties aan verbonden. Zo had verweerder na het verlies van de appendix, peroperatief een collega-chirurg moeten consulteren. De appendix had dan tijdens die eerste operatie alsnog uit de buik kunnen worden verwijdererd via dezelfde wisselsnede of, als dat niet zou slagen, verweerder had samen met die collega een ander plan van aanpak kunnen maken om de appendix te verwijderen. Verweerder had niet mogen accepteren dat een losliggende ontstoken appendix in de buik achterbleef.

Na de operatie heeft verweerder het achterblijven van de ontstoken appendix niet meegedeeld aan de patiënt of haar familie. Weliswaar heeft hij het feit wel opgenomen in zijn ok-verslag, maar hij heeft het niet correct aangevinkt op de digitale lijst die behoort bij de sign-outprocedure. Evenmin heeft hij het als bijzonderheid vermeld op het overdrachtsformulier dat bedoeld is voor het postoperatieve zorgbeleid. Voor zover verweerder heeft verklaard dat zowel het OK-team als de verpleegkundigen en de collega-chirurg met wie hij de kamer deelt van het achterblijven van de appendix op de hoogte waren, merkt het college op dat – wat hier ook van zij – dit niet wegneemt dat verweerder het, zoals hij ook zelf erkent, actief en expliciet op het overdrachtsformulier had moeten vastleggen. Door dit na te laten, is er geen continuïteit van zorg voor de patiënte geweest met het oog op de achtergebleven appendix.

Het college is van oordeel dat het handelen van verweerder tijdens de operatie, het handelen na de operatie op het vlak van nazorg en het handelen betreffende de informatieverplichting jegens de patiënte en haar familie niet voldoet aan de daarvoor geldende professionele normen. De eerste vier klachtonderdelen zijn gegrond.

5.2       Vijfde klachtonderdeel

De IGZ heeft gesteld dat er georganiseerde scholing was aangeboden voor het gebruik van de nieuwe Endostapler en dat verweerder daaraan niet heeft deelgenomen. De IGZ heeft echter niet kunnen preciseren wat die scholing inhield. Verweerder heeft verklaard dat de kennismaking met de nieuwe Endostapler enkel bestond uit de mogelijkheid het instrument in de koffiekamer van de operatieafdeling te bekijken en in de hand te houden. Het college kan niet vaststellen waaruit de scholing of instructie bestond, maar is van oordeel dat dit voor het beoordelen van dit klachtonderdeel niet van doorslaggevende betekenis is. Immers, verweerder had ruime ervaring met endostaplingtechnieken en de onderhavige nieuwe Endostapler al vóór de operatie op 29 juli 2015 bestudeerd, in de hand gehouden en het instrument tweemaal eerder met goed gevolg gebruikt. Hij was zich ervan bewust dat hij daarbij op enig moment twee handen nodig had voor de bediening van de nieuwe Endostapler. Het college is van oordeel dat onder deze omstandigheden niet kan worden gesteld dat verweerder onbekwaam was het instrument te bedienen. Evenmin kan worden gesteld dat het wel volgen van een instructie, wat hier ook van zij, het verliezen van de appendix in de buikholte had kunnen voorkomen dan wel de kans daarop had doen verminderen.

Dit laatste klachtonderdeel is daarom ongegrond.

6. Slotsom

De klacht zal ten aanzien van de klachtonderdelen een tot en met vier gegrond worden verklaard. Het vijfde klachtonderdeel zal vervolgens ongegrond worden verklaard. Verweerder heeft al met al niet gehandeld volgens de eisen die aan een redelijk bekwaam chirurg worden gesteld en is daarvoor tuchtrechtelijk verantwoordelijk, ondanks dat hij als verklaring voor zijn handelwijze heeft gegeven dat hij ten tijde van het handelen kampte met een aanpassingsstoornis met angst ten gevolge van diverse angst­uitlokkende factoren . Het college acht de handelwijze van verweerder laakbaar en dat betreft in het bijzonder het onjuist informeren van patiënte en haar familie. Ten aanzien van de op te leggen maatregel heeft het college het volgende meegewogen. Gezien de door verweerder getoonde zelfreflectie, zijn volledige medewerking aan het onderzoek van de IGZ, de stappen die verweerder heeft gezet door zich onder behandeling van een psycholoog te stellen, het thans onder supervisie doorlopen van een re-integratietraject en de maatregelen die hij heeft getroffen ter voorkoming van recidive, gevoegd bij het feit dat thans reeds een jaar van het vrijwillige behandeltraject is verstreken, volstaat het college met het opleggen van een berisping.

7. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

verklaart de klacht ten dele gegrond en legt aan verweerder de maatregel van berisping op.

Aldus gegeven door:

prof. mr. L. Timmerman, voorzitter,

mr. drs. W.J. de Boer, lid-jurist,

dr. J. Seegers, lid-beroepsgenoot,

dr. G.J.M. Akkersdijk, lid-beroepsgenoot,

dr. J.H. Wijsman, lid-beroepsgenoot,

bijgestaan door mevrouw mr. Y.M.C. Bouman, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2017 door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Commandeur, secretaris.

De secretaris:                                                                         De voorzitter:

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of de IGZ, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.