ECLI:NL:TGZREIN:2017:59 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 16193

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2017:59
Datum uitspraak: 13-06-2017
Datum publicatie: 13-06-2017
Zaaknummer(s): 16193
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Bedrijfsarts wordt onder meer verweten dat zij in terugkoppeling van spreekuur tot onjuiste conclusie en advies is gekomen op basis van onzorgvuldige handelwijze en dat zij klager aan zijn lot heeft overgelaten door de begeleiding eenzijdig te beëindigen. In casu niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat bedrijfsarts geen contact heeft opgenomen met klagers psycholoog of huisarts. Eenzijdige beëindiging verzuimbegeleiding in strijd met zorgplicht. Klager is op ontijdig moment aan zijn lot overgelaten. Bedrijfsarts heeft onvoldoende oog gehad voor het risico dat klager door de aanwezigheid van dit conflict alsnog arbeidsongeschikt zou raken met alle gevolgen van dien. Deels gegrond. Waarschuwing. 

Uitspraak: 13 juni 2017

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 7 september 2016 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klager

tegen:

[C]

bedrijfsarts

werkzaam te [D]

verweerster

gemachtigde mr. C.M.J. de Bont te Tilburg

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift;

-          het verweerschrift en twee aanvullingen daarop.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

Bij brief van  10 april 2017 heeft de gemachtigde van verweerster het college verzocht om een behandeling achter gesloten deuren, tegen welk verzoek  klager geen bezwaar heeft gemaakt.

Het college heeft het verzoek afgewezen omdat het maatschappelijk belang van de openbare behandeling, behoudens bijzondere omstandigheden – die het college niet aanwezig, althans onvoldoende onderbouwd acht – dient te prevaleren.

De klacht is vervolgens ter openbare zitting van 8 mei 2017 behandeld. Partijen waren aanwezig, verweerster bijgestaan door haar gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Verweerster is bedrijfsarts. Klager is – begin 2016 – bij een reorganisatie bij zijn werkgever in een andere functie geplaatst. Klager was van mening dat die functie niet geschikt was voor hem. Het werk viel klager steeds zwaarder en op 13 april 2016 heeft klager op eigen verzoek het preventiespreekuur van verweerster bezocht. Verweerster heeft klager toen naar het bedrijfsmaatschappelijk werk verwezen.

Op 1 juni 2016 heeft klager zich ziek gemeld en op 6 juni 2016 heeft klager het verzuimspreekuur van verweerster bezocht. Verweerster heeft klager volledig arbeidsgeschikt geacht per uiterlijk 20 juni 2016 en klager per 13 juni 2016 voldoende hersteld geacht om te starten met passende werkzaamheden, beginnend met 4 uur per dag. Verweerster heeft in een terugkoppelingsbrief aan de werkgever klager en zijn werkgever aangeraden over de “problematiek” in gesprek te treden en het arbeidsgeschil in onderling overleg op te lossen. Tevens heeft verweerster klager en zijn werkgever erop gewezen dat – indien men het niet eens is met het advies – een deskundigenoordeel bij het UWV kan worden aangevraagd.

Op 20 juni 2016 heeft klager zich opnieuw op het verzuimspreekuur van verweerster gemeld. Omdat klager bij een door hem aangezochte psycholoog pas op 8 juli 2016 terecht kon, heeft verweerster klager doorverwezen naar een organisatie voor psychologische zorg. Klager heeft bij deze organisatie op 24 juni 2016 een psychologisch onderzoek ondergaan, waarover is gerapporteerd op 29 juni 2016. In deze rapportage wordt – voor zover van belang – het volgende vermeld:

Speciële Anamnese

Er is sprake van psychische klachten in reactie op factoren op het werk. Cliënt rapporteert tijdens het interview een passieve copingstijl te hanteren, hetgeen de klachten in stand houdt. Deze klachten voldoen niet aan de criteria voor een psychische stoornis.

(…)

Ernst van de klachten volgens vragenlijsten

Met betrekking tot het algehele niveau van psychisch dan wel lichamelijk disfunctioneren over de recente tijdsperiode scoort cliënt op de SCL-90 klachtenlijst in totaal 179, hetgeen in vergelijking met de normale populatie hoog is (de score van de normale bevolking ligt tussen 113 en 123)

Op basis van ADP-IV, een screeningsvragenlijst voor persoonlijkheidsstoornissen, zijn er geen aanwijzingen gevonden voor persoonlijkheidspathologie.

(…)

Advies behandeling

Aangezien cliënt niet voldoet aan de criteria van een psychische stoornis, is er geen indicatie voor psychologische behandeling. Wel kan cliënt baat hebben bij coaching gericht op het aanleren van adequate copingsstrategieën, hetgeen we kunnen begeleiden middels KPZ onverzekerde zorg (…)

Prognose klachtenreductie

De prognose ten aanzien van klachtenreductie wordt vooralsnog als onzeker ingeschat waarbij verbetering waarschijnlijker is dan volledig herstel vanwege lopende juridische procedure tegen het bedrijf met betrekking tot nalatig werkgeverschap.

Prognose werkhervatting

De prognose ten aanzien van werkhervatting is eveneens onzeker vanwege bovengenoemde reden. (…)”

Op 4 juli 2016 heeft klager opnieuw het spreekuur van verweerster bezocht, waarna verweerster aangaf dat klager in het werk kan gaan re-integreren volgens een opbouwschema. Verweerster heeft klager erop gewezen dat hij indien hij het niet eens is met dit oordeel een deskundigenoordeel kan vragen bij het UWV.

Op 8 juli heeft klager de door hem aangezochte psycholoog (hierna: de psycholoog) bezocht voor een intakegesprek. Bij brief van 10 juli 2016 heeft de psycholoog aan verweerster het volgende bericht:

“(…)

Eerder psychologisch onderzoek d.d. 29/06/2016 met behulp van een klachtenlijst (SCL-90) toonde aan dat er sprake was van een hoge mate van psychische en lichamelijke klachten. Een screening van de persoonlijkheid (ADP-IV) kon geen aanwijzingen vinden voor een persoonlijkheidsstoornis. Uit de verslaggeving blijkt dat men inschat dat (naam klager) een passieve coping heeft.

Conclusie

Na het intake-gesprek lijkt het me aangewezen om (klager) voor een langere periode uit de stresserende werksituatie te halen en hem de nodige tijd te gunnen om tot rust te komen. Het is duidelijk dat hij er niet in slaagt om te copen met de situatie. Een re-integratie op het werk is m.i. op dit moment nog niet aan de orde (…)”

Op 12 juli 2016 heeft de werkgever van klager aan verweerster gemeld dat klager niet was gestart met re-integreren, maar dat hij met vakantie wilde gaan, welke vakantie de werkgever wilde toekennen. Verweerster heeft de werkgever bericht dat vakantie haar een goed voorstel leek.

De vakantie van klager duurde tot 15 augustus 2016.

Op 17 augustus 2016 heeft klager zich opnieuw voor het spreekuur van verweerster gemeld. Verweerster was toen met vakantie en klager heeft een gesprek gehad met een Arbo-verpleegkundige. De Arbo-verpleegkundige heeft aan de advocaat van werkgever gemeld dat er geen reden was om het laatste advies van verweerster niet te volgen en dat, indien in het eigen werk rekening gehouden wordt met de aanwezige beperkingen, klager het eigen werk kon hervatten.

Op 24 augustus 2016 heeft klager het spreekuur van de bedrijfsarts bezocht. Vanwege vakantie van verweerster werd haar spreekuur waargenomen door een collega-bedrijfsarts. De collega-bedrijfsarts heeft in een terugkoppelingsbrief aan de werkgever het volgende gerapporteerd:

“(…) Al met al kom ik tot de conclusie dat er klachten zijn als gevolg van werkgerelateerde factoren die qua aard en ernst en oorzaak niet te duiden zijn als ziekte (…)

Ik acht het opgedragen werk passend.

Gezien de langere duur van afwezigheid adviseer ik wel dat werkgever in overleg met werknemer een opbouwschema vastgestelt richting het eigen werk. (…)”

Hiermee beëindig ik de verzuimbegeleiding.

De reeds gemaakte afspraak voor 31 augustus bij de bedrijfsarts ( naam verweerster) heeft verder m.i. verder geen toegevoegde waarde, deze kan komen te vervallen (…)”

De collega-bedrijfsarts heeft klager en diens werkgever gewezen op de mogelijkheid van het aanvragen van een deskundigenoordeel bij het UWV.

Nadat klager had verzocht om het spreekuur op 31 augustus 2016 door te laten gaan, heeft op die datum een spreekuurcontact plaatsgevonden tussen klager en verweerster.

Verweerster heeft bij of voorafgaande aan het spreekuurcontact van 31 augustus 2016 kennis genomen van een op 29 augustus 2016 door de (Belgische) huisarts van klager opgestelde verklaring van arbeidsongeschiktheid, waarin de huisarts verklaart dat zij klager ongeschikt heeft bevonden om arbeid te verrichten wegens burn-out, alsmede van een brief van de psycholoog van 27 augustus 2016 waarin deze schrijft dat het klachtenpatroon  van klager en het verloop ervan “wijzen op een aanpassingsstoornis die uitsluitend werkgerelateerd” is en dat er sprake is van een “(beginnende) burn-out”. De psycholoog schrijft voorts:

“Het risico op het verder blijven bestaan en toenemen van de klachten is m.i. groot indien er niets aan de werksituatie wordt gedaan. Binnen een behandeling kan er op dit moment het best gewerkt worden aan het vinden van rust en ontspanning (…)”

 Op 31 augustus 2016 heeft verweerster in de terugkoppelingsbrief aan de werkgever bericht dat zij informatie heeft ontvangen van de behandelaar en de huisarts van klager en dat haar conclusie en advies gelijk is aan dat van haar collega van 24 augustus 2016. Voorts heeft zij bericht dat zij de verzuimbegeleiding beëindigt en dat een hernieuwd spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerster dat zij:

1)       in haar terugkoppeling van het spreekuur op 31 augustus 2016 tot een onjuiste conclusie en een onjuist advies is gekomen op basis van een onzorgvuldige handelwijze. De onzorgvuldigheid bestaat er naar de stelling van klager in dat verweerster de diagnose en conclusie van de behandelend psycholoog en de conclusie van de huisarts, zonder bij hen navraag te doen, naast zich neer heeft gelegd en klager – tegen de conclusie van de behandelend psycholoog in – heeft teruggestuurd in de werksituatie die de klachten heeft veroorzaakt.

2)      de begeleiding na 31augustus 2016 heeft beëindigd en heeft gesteld dat een hernieuwd spreekuurcontact geen toegevoegde waarde had. Daarmee heeft verweerster klager aan zijn lot overgelaten.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster stelt dat zij haar taak zorgvuldig heeft uitgeoefend. Klager was ontevreden in zijn nieuwe functie en er was sprake van een arbeidsgeschil. De klachten die klager had waren niet te herleiden tot een ziekte, zoals ook bleek uit de rapportage van de organisatie voor psychologie van 29 juni 2016. Verweerster heeft op 4 juli 2016 dan ook gerapporteerd dat klager kon gaan re-integreren. De brief van de psycholoog van klager van 10 juli 2016 leidde voor verweerster niet tot een ander oordeel, nu uit deze brief blijkt dat de psycholoog niet zelf onderzoek heeft gedaan maar slechts verwijst naar het onderzoek van de organisatie voor psychologie van 29 juni 2016. Ook de brief van de (behandelend) psycholoog van

27 augustus 2017 leidde voor verweerster niet tot een ander oordeel. Verweerster heeft bij de spreekuurcontacten met klager gelet op de presentatie van de klachten van klager. Die presentatie was steeds hetzelfde en verweerster kwam tot de conclusie dat de presentatie van de klachten niet dusdanig ernstig was dat klager in de crisisfase van een burn-out verkeerde. De informatie van de psycholoog in de brief van 27 augustus 2016, was op zichzelf helder voor verweerster, maar zij was het met diens advies niet eens. Naar het oordeel van verweerster was het inlassen van een periode van rust geen oplossing om een burn-out te voorkomen. De problemen in de werksituatie dienden te worden opgelost en dat zou een (dreigende) burn-out voorkomen. De Belgische huisarts heeft slechts een attest ingevuld en op dergelijke attesten kan niet worden afgegaan, aldus verweerster.

Verweerster heeft na het spreekuur van 31 augustus 2017 overlegd met de collega die op

24 augustus 2017 haar spreekuur had waargenomen, waarbij ook de informatie van de psycholoog en de huisarts is besproken. Na het overleg met haar collega is verweerster tot de conclusie gekomen dat deze informatie geen afbreuk kon doen aan haar oordeel dat geen sprake was van arbeidsongeschiktheid door ziekte of gebrek.

5. De overwegingen van het college

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

Klachtonderdeel 1

Met betrekking tot klachtonderdeel 1 waarin klager verweerster –kort gezegd – verwijt dat zij het advies van de psycholoog niet heeft opgevolgd – overweegt het college als volgt.

Vast staat dat verweerster klager heeft gezien op opvolgende spreekuurcontacten van

13 april 2016, 6 juni 2016, 20 juni 2016 en 4 juli 2016, waarbij verweerster op het spreekuur van 4 juli 2016 beschikte over de onderzoeksrapportage van de organisatie voor psychologie waarin geen psychische stoornis werd geconstateerd. Van alle genoemde spreekuurcontacten is een verslag voorhanden waarin verweerster gemotiveerd aangeeft, op basis van de presentatie van de klachten van klager, dat klager zijn werk kan hervatten en dat – kort gezegd – geen sprake is van arbeidsongeschiktheid door ziekte. Dat verweerster in de brief van

10 juli 2016 van de behandelend psycholoog geen aanleiding heeft gezien zien haar visie op de klachten van klager te herzien, is naar het oordeel van het college gerechtvaardigd  nu de behandelend psycholoog in deze brief geen blijk geeft van door de psycholoog verricht eigen onderzoek, maar slechts verwijst naar de onderzoeksresultaten van de organisatie voor psychologie van 29 juni 2016, waarbij geen stoornis is geconstateerd. Daarbij komt dat verweerster op 12 juli 2016 heeft ingestemd met een vakantie van klager tot 15 augustus 2016 en aldus met een later moment van re-integratie. 

Het college stelt voorts vast dat de collega-bedrijfsarts van verweerster (die verweerster op het spreekuur van 24 augustus 2016 verving) in diens terugkoppeling van het spreekuur eveneens uitgebreid en gemotiveerd heeft aangegeven dat zijns inziens geen sprake was van arbeidsongeschiktheid door ziekte of gebrek. Naar het oordeel van het college was, mede in het licht van deze voorgaande spreekuurcontacten, waarin het laatste contact dateert van kort daarvoor op 24 augustus 2016, de informatie van de psycholoog van 27 augustus 2016 niet zo gedetailleerd en onderbouwd van aard, dat verweerster daardoor haar mening moest herzien of verplicht was contact op te nemen met de psycholoog. Het college neemt bij dit oordeel tevens in aanmerking dat verweerster in haar verslag van het spreekuurcontact van

31 augustus 2016 gemotiveerd heeft uiteengezet dat, op basis van de presentatie van de klachten, het inlassen van een periode van rust geen oplossing is om een burn-out te voorkomen en dat de problemen in de werksituatie dienen te worden opgelost.

Het voorgaande neemt niet weg dat een en ander beter had gekund, bijvoorbeeld door alsnog op 31 augustus 2016 nadere informatie bij de behandelend psycholoog van klager op te vragen. Dat dit op 31 augustus 2016 niet is gebeurd, acht het college evenwel, in de omstandigheden van het geval zoals hiervoor geschetst, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. verwijtbaar. Dat verweerster geen contact heeft opgenomen met de huisarts acht het college evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar, nu de informatie van de huisarts van 29 augustus 2016 slechts een attest bevatte dat sprake was van arbeidsongeschiktheid door ziekte wegens een burn-out, zonder verdere toelichting.

Klachtonderdeel 1 is ongegrond.

Klachtonderdeel 2

Met betrekking tot klachtonderdeel 2 te weten dat verweerster op 31 augustus 2016 de verzuimbegeleiding heeft beëindigd, overweegt het college als volgt.

Verweerster heeft toegelicht dat zij na het spreekuurcontact van 31 augustus 2016 van mening was dat het arbeidsgeschil tussen klager en zijn werkgever diende te worden opgelost en verzuimbegeleiding daarbij geen meerwaarde meer had. Juist door de verzuimbegeleiding te beëindigen zou er druk kunnen worden gezet op het oplossen van het arbeidsgeschil, aldus verweerster.

Naar het oordeel van het college heeft verweerster door de verzuimbegeleiding eenzijdig te beëindigen op 31 augustus 2016 in strijd gehandeld met de op haar als bedrijfsarts rustende zorgplicht. Deze zorgplicht vloeit – óók als naar het oordeel van de bedrijfsarts geen (of nog geen) sprake is van ziekte – voort uit de Arbeidsomstandighedenwet en het Professioneel Statuut van de bedrijfsarts, waarin onder meer de preventieve taak van de bedrijfsarts, te weten het voorkomen van ziekte, omschreven is. Onder de gegeven omstandigheden is klager door verweerster naar het oordeel van het college op een ontijdig moment aan zijn lot overgelaten. Er was op 31 augustus 2016 immers nog geen enkele indicatie dat het conflict tussen werknemer (klager) en werkgever werd aangepakt. Naar het oordeel van het college heeft verweerster met haar beweegreden om de verzuimbegeleiding op dat moment eenzijdig te beëindigen onvoldoende oog gehad voor het risico dat klager door de aanwezigheid van dit conflict alsnog arbeidsongeschikt zou raken met alle gevolgen van dien. Klachtonderdeel 2 is gegrond.

Het college acht voor het gegronde deel van de klacht het opleggen van een waarschuwing passend en neemt daarbij mede in aanmerking dat verweerster nog niet eerder met het tuchtrecht in aanraking is geweest. 

Om redenen aan het algemeen belang ontleend bepaalt het college dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden gepubliceerd.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond, zoals hiervoor overwogen;

-          legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

-          wijst de klacht voor het overige af;

-          bepaalt dat om redenen, aan het algemeen belang ontleend, de beslissing, zodra zij onherroepelijk is geworden, zal worden gepubliceerd in de Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan Medisch Contact en het Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde.

Aldus beslist door mr. M.J. van Laarhoven als voorzitter, mr. C.D.M. Lamers als lid-jurist,

E. Cranendonk, dr. A.N.H. Weel en P.E. Rodenburg als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. I.H.M. van Rijn als secretaris en in het openbaar uitgesproken op

13 juni 2017 in aanwezigheid van de secretaris.