ECLI:NL:TGZCTG:2017:271 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.108

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:271
Datum uitspraak: 10-10-2017
Datum publicatie: 10-10-2017
Zaaknummer(s): c2017.108
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   De klacht is gericht tegen een neuroloog. Klager verwijt de neuroloog, kort gezegd, dat zij bevooroordeeld, ongeïnteresseerd en onvoorbereid was, en de uitslag van de MRI heeft verdraaid; daarop was volgens klager geen epilepsie te herkennen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Beroep klager verworpen. Binnen de beroepsgroep van neurologen is het gebruikelijk om de diagnose epilepsie te stellen op basis van de beschrijving van de aanval(len) door de patiënt en vooral door de omstanders, waarbij onder meer van belang is onder welke omstandigheden de aanval plaatsvond, wat zich tijdens de aanval heeft voorgedaan en welke uiterlijke verschijningsvormen de aanval had. In het geval van klager is de neuroloog op goede gronden uitgegaan van de diagnose epilepsie.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2017.108  van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

L., neuroloog, werkzaam te M., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. R.P.F. van de Mark, advocaat te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna: klager – heeft op 3 mei 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen L. – hierna: de neuroloog – een klacht ingediend. Bij beslissing van 1 maart 2017, onder nummer 1674c, heeft dat College de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De neuroloog heeft een verweerschrift in beroep ingediend. De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 15 augustus 2017, waar klager en de neuroloog zijn verschenen, de laatste bijgestaan door haar gemachtigde.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klager is internationaal vrachtwagenchauffeur en heeft eind 2015 bij het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: CBR) een verlenging van zijn groep 2 rijbewijs aangevraagd. Klager is gekeurd door medisch specialist b (waartegen klager een klacht onder zaaknummer 1674b heeft ingediend). Op basis van diens rapport d.d. 15 december 2015 is klager ongeschikt verklaard. Omdat klager zich niet in dit besluit kon vinden, heeft klager een second opinion over de diagnose epilepsie bij de afdeling neurologie van het K. gevraagd. Ook heeft klager gebruik gemaakt van de mogelijkheid om in beroep een herkeuring te laten doen. Deze herkeuring is op 25 maart 2016 uitgevoerd door verweerster, die als onafhankelijk neuroloog in dienst van het CBR is. Verweerster heeft hierover een rapportage uitgebracht en klager vervolgens afgekeurd voor zijn groep 2 rijbewijs.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerster dat zij:

a)              bevooroordeeld, ongeïnteresseerd en onvoorbereid was. Verweerster heeft bij het eerste gesprek, toen verweerster met de huisarts belde, gezegd dat zij ‘bij haar beslissing zou blijven’. Verweerster had bij het tweede gesprek de brief van het K. niet compleet en niet gelezen. De foto’s van de MRI had verweerster niet gezien, zij had alleen de uitslag gelezen;

b)              onnodige dure onderzoeken heeft aangevraagd;

c)               de uitslag van de MRI van 2016 heeft verdraaid: er was geen epilepsie op te herkennen, want er staat ‘specifieke epileptiforme afwijkingen doen zich niet voor’;

d)              voor het tweede gesprek een hoge rekening heeft ingediend.

4. Het standpunt van verweerster

Ad a) Verweerster is zich er bewust van geweest dat het rijbewijs voor klager erg belangrijk was. Verweerster is zorgvuldig te werk gegaan. Zij heeft klager op een tweede gesprek uitgenodigd omdat klager bij het eerste gesprek boos weggelopen was voordat hij kon worden onderzocht. Ook wilde verweerster de uitkomst van het onderzoek in het K. afwachten en meer antwoorden op vragen krijgen. Verweerster had niet bij het eerste bezoek al een beslissing genomen. Toen beschikte zij nog niet over voldoende informatie en had zij klager nog niet onderzocht. Verweerster heeft haar oordeel gebaseerd op de objectieve gegevens die zij heeft verkregen van andere behandelaars, het lichamelijk onderzoek en de informatie die klager zelf aan verweerster had gegeven tijdens het tweede gesprek. Verweerster beschikte toen wel over de brief van het K. die per fax was toegestuurd, maar daarvan ontbrak een pagina. Verweerster heeft toen zij de huisarts belde niet gezegd dat zij ‘bij haar beslissing zou blijven’, maar dat zij klager op basis van de beschikbare gegevens waarschijnlijk niet zou kunnen goedkeuren. Verweerster heeft klager gezegd dat zij alle informatie, waaronder de informatie die nog onderweg was, zou bestuderen en dan haar advies zou uitbrengen.

Ad b) Verweerster heeft geen dure onderzoeken aangevraagd. Verweerster heeft uitgelegd dat klager pas goedgekeurd kan worden voor het rijbewijs in groep 2 indien een MRI-hersenen, EEG en EEG na SD geen voor epilepsie relevante afwijkingen laten zien. Dit was nodig omdat in de beschikbare informatie over de afgelopen 10 jaren de diagnose epilepsie meermalen werd genoemd. Verweerster heeft uitgelegd dat het goed uitkwam dat klager in het K. voor een second opinion werd onderzocht, omdat de EEG’s in het kader van de second opinion waarschijnlijk wel gemaakt zouden worden.

Ad c) Uit de voorlopige conclusie van de neuroloog van Epilepsiecentrum G.  (hierna: G.) wordt gesproken over een symptomatische lokalisatie gebonden vorm van epilepsie. In G. zijn EEG-onderzoeken gedaan die deze diagnose meer of minder waarschijnlijk kunnen maken, maar niet kunnen ontkrachten. Er staat in de conclusie van de EEG’s die in G. zijn gedaan dat er geen sprake is van epileptiforme afwijkingen, maar daarmee is niet gezegd dat er geen sprake is van epilepsie.

Ad d) Er zijn voor rijbewijskeuringen twee tarieven vastgesteld: een laag tarief voor een keuring korter dan 30 minuten en een hoog tarief voor een keuring langer dan 30 minuten. Verweerster heeft eenmaal het hoge tarief in rekening gebracht, omdat zij langer dat 30 minuten met deze kwestie bezig is geweest.

5. De overwegingen van het college

Ad a) en b) Over hetgeen tussen klager en verweerster tijdens de gesprekken is voorgevallen kan slechts worden vastgesteld dat sprake is van uiteenlopende lezingen, waarbij niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is. Bij dergelijke uiteenlopende lezingen dient dit klachtonderdeel in beginsel ongegrond te worden verklaard. Dit berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerster, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of bepaald nalaten tuchtrechtelijk verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat. Overigens zijn er door klager geen stukken in het geding gebracht die zijn stellingen kunnen staven.

Ad c) Klager en verweerster hebben de uitslag van het onderzoek van het K. verschillend geïnterpreteerd. Het college volgt verweerster in haar stelling dat wanneer er geen sprake is van epileptiforme afwijkingen, daarmee niet is gezegd dat er geen sprake is van epilepsie. Verweerster heeft echter niet alleen afwijzend beslist op grond van de uitslag van de MRI, maar ook op grond van het meest recente vaststaande insult in december 2009 en klagers gebruik van anti-epileptische medicatie.

Ad d) Het college acht het te billijken dat verweerster eenmaal het hogere tarief bij klager in rekening heeft gebracht, nu zij met klagers kwestie meer dan 30 minuten bezig is geweest.

Op grond van het voorgaande wordt de klacht afgewezen als kennelijk ongegrond.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven onder “2. De feiten” van de beslissing in eerste aanleg, met dien verstande dat daar ten onrechte vermeld staat dat de neuroloog in dienst is van het CBR.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1 Klager heeft in beroep zijn klacht herhaald en nader toegelicht. Hij concludeert (impliciet) tot gegrondverklaring van zijn klacht.

4.2 De neuroloog heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

4.3 Het Centraal Tuchtcollege verenigt zich met het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting in beroep merkt het Centraal Tuchtcollege nog het volgende op.

Het betoog van klager komt er in de kern op neer dat het alleen gerechtvaardigd is hem ongeschikt te achten voor een ‘groep 2 rijbewijs’ indien de diagnose epilepsie met zekerheid is vastgesteld, hetgeen bij hem niet het geval is. Gelet op de vèrstrekkende gevolgen van de diagnose epilepsie voor de werkzaamheden van klager, als internationaal vrachtwagenchauffeur, kan het Centraal Tuchtcollege zich voorstellen dat klager dit standpunt inneemt.

De diagnose epilepsie is in veel gevallen echter alleen met zekerheid te stellen door het maken van een EEG tijdens een aanval. Die gelegenheid is er bij patiënten met incidentele aanvallen - zoals klager - veelal niet. Binnen de beroepsgroep van neurologen is het daarom gebruikelijk om de diagnose epilepsie  te stellen op basis van de beschrijving van de aanval(len) door de patiënt en vooral door de omstanders, waarbij onder meer van belang is onder welke omstandigheden de aanval plaatsvond, wat er zich tijdens de aanval heeft voorgedaan en welke uiterlijke verschijningsvormen de aanval had. Gelet op het klinisch beeld van klager, zoals dat is vastgesteld op de polikliniek epilepsie van het E.-ziekenhuis te F. in maart 2008 en in het centrum voor epilepsie G. in maart en april 2008, en op de beschrijving van de aanvallen op de Spoedeisende Hulp in het ziekenhuis H. in december 2009 is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de neuroloog, die klager heeft gekeurd in het kader van de beoordeling van de geschiktheid om motorrijtuigen te besturen, op goede gronden is uitgegaan van de diagnose epilepsie.

 4.4 Het voorgaande voert tot de slotsom dat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. T.L. de Vries, voorzitter, mr. A. Smeeïng-van Hees en mr.drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en dr. R.P. Kleyweg en mr.drs. W.A. Faas, leden-beroepsgenoten en mr. M.H. van Gool, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 10 oktober 2017.

Voorzitter   w.g.                                            Secretaris  w.g.