ECLI:NL:TADRARL:2017:95 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-749

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:95
Datum uitspraak: 27-03-2017
Datum publicatie: 12-07-2017
Zaaknummer(s): 16-749
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: De advocaat had tijdens een zitting van het Hof van Discipline toegezegd mee te zullen werken aan een regeling waartoe de advocaat bereid was om samen met klager naar de accountant van klager te gaan. Doel hiervan was om tot rekening en verantwoording te komen in een bepaald geschil. De advocaat heeft echter zelf een accountant ingeschakeld die een rapport heeft opgesteld en aan klager heeft gestuurd.  Volgens klager was het rapport onvolledig. Vervolgens heeft verweerder niet meegewerkt aan verder overleg over de inhoud van het accountantsrapport. Klacht gegrond; 4 maanden schorsing waarvan 2 voorwaardelijk; verkorting van publicatietermijn tot 5 jaar; kostenveroordeling.

Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 27 maart 2017

in de zaak 16-749

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 10 maart 2016 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 3 augustus 2016, met kenmerk 2016 KNN037, door de raad ontvangen op 4 augustus 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 13 januari 2017 in aanwezigheid van klager. Verweerder liet weten in verband met een aanrijding niet ter zitting aanwezig te kunnen zijn. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    In het hoger beroep van klager, zowel pro se als in zijn hoedanigheid van bestuurder van T. Beheer B.V. en van [X.] B.V. en vennoot van [Y.] v.o.f.,  tegen verweerder heeft het Hof van Discipline bij beslissing d.d. 1 februari 2016 (zaak 7210) de beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden d.d. 20 juni 2014 vernietigd, de klacht  gegrond verklaard en aan verweerder de maatregel van berisping opgelegd.

2.2    Volgens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 9 januari 2015 van het Hof van Discipline heeft de voorzitter het volgende meegedeeld:

“Als u een accountant in de arm neem en die praat met de accountant van [verweerder]. Dan kan er een verslag komen en als daar een bedrag in staat dan is het dat. Een klacht gegrond of ongegrond verklaren lost het probleem niet op. De accountant moet met een zodanig verslag komen dat [klager] aan de hand daarvan een civiele procedure zou kunnen beginnen. Uw accountant zal wel bepalen wat hij wel of niet kan vertellen. En als de accountant zegt: ”met deze gegevens moet u het doen” dan is het dat.”

2.3    Klager heeft daarop de heer B. als accountant ingeschakeld en verweerder daaromtrent geïnformeerd bij e-mail van 12 maart 2015.

2.4    Volgens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van het Hof van Discipline van 4 december 2015 heeft verweerder gezegd:

“Ik vind het prima om samen met [klager] naar de [accountant] te gaan.”

2.5    In de in 2.1. aangeduide beslissing van het Hof van Discipline is in 5.4 overwogen:

“(…) Het Hof gaat er dan ook vanuit dat verweerder binnen één maand na dagtekening van deze beslissing alsnog deugdelijke rekening en verantwoording aan Stichting [A.] en haar bestuurders -waaronder klager- zal hebben afgelegd. Hiervan uitgaande volstaat de maatregel van een enkele berisping.”

2.6    Verweerder heeft de heer S. RA als accountant opdracht gegeven om een  onderzoeksrapport op te stellen inhoudende rekening en verantwoording. Het onderzoeksrapport is op 31 maart 2016 door verweerder aan klager gezonden.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerder, zonder enig overleg, eenzijdig een opdracht heeft gegeven aan een eigen accountant in verband met het afleggen van rekening en verantwoording en niet, zoals ter zitting toegezegd, samen met klager naar diens accountant B. is gegaan om tot een  rekening en verantwoording te komen jegens Stichting A. te komen, terwijl de uitvoering bij lange na ook niet binnen de fatale termijn van één maand heeft plaatsgevonden.

Toelichting

3.2    Verweerder heeft ten onrechte en in tegenspraak met hetgeen hij ter zitting van het Hof van Discipline van 4 december 2015 heeft verklaard (hij vond het prima om met klager naar de accountant, B., te gaan) geen contact opgenomen met de door klager ingeschakelde B. Verweerder heeft met zijn aanhoudende weigering niet aan de opdracht van het Hof van Discipline van 1 februari 2016 voldaan om aan klager rekening en verantwoording af te leggen. In het summiere rapport van accountant S. ontbreekt het kerndocument “Besprekingsverslag [H.] 16 januari 2008” alsook de verantwoording van juridische kosten.

4    VERWEER

4.1    In aansluiting op de beslissing van het Hof van Discipline d.d. 1 februari 2016 heeft verweerder accountant S. opdracht gegeven om een onderzoeksrapport op te stellen inhoudende rekening en verantwoording van een bedrag van € 200.000,-. Met verzending van het rapport aan Stichting [A.] en haar bestuurders meent verweerder dat hij heeft voldaan aan de aanwijzing van het Hof van Discipline.

4.2    Accountant S. zal volledige medewerking verlenen indien Stichting [A.] controle door een eigen accountant wenst. Het is onjuist dat verweerder niet getracht zou hebben om in contact te komen met accountant B. B. heeft zich bovendien niet bij verweerder geïntroduceerd als accountant van Stichting [A.].

4.3    Dat het rapport niet binnen de door het Hof van Discipline gestelde termijn kon worden gerealiseerd, heeft verweerder aan Stichting [A.] kenbaar gemaakt bij schrijven d.d. 2 maart 2016.

5    BEOORDELING

5.1    De raad verstaat de klacht aldus dat verweerder wordt verweten dat hij niet heeft meegewerkt aan het afleggen van rekening en verantwoording aan Stichting  [A.] en haar bestuurders, zoals hij ter zitting van het Hof van Discipline d.d. 4 december 2015 had toegezegd.

5.2    De raad dient te beoordelen of verweerder zich heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Daarbij is naar het oordeel van de raad van belang dat verweerder tegenover het Hof van Discipline aan klager heeft toegezegd mee te zullen werken aan het afleggen van rekening en verantwoording jegens Stichting  [A.]. Daartoe zou klager een accountant in de arm nemen en verweerder zou samen met klager naar die accountant gaan om gezamenlijk tot een rekening en verantwoording te komen. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder zich niet aan de afspraak gehouden. Immers de strekking van het besprokene bij het Hof op 4 december 2015 was om (met behulp van een accountant) tot een rekening en verantwoording te komen. Daar zou verweerder aan meewerken, zoals hij uitdrukkelijk tegenover het Hof aan klager heeft toegezegd. Door dat niet te doen heeft verweerder niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt en derhalve tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Het feit dat verweerder zelf een accountant heeft ingeschakeld is niet klachtwaardig. Dat het opstellen van een rapport tot het afleggen van rekening en verantwoording langer heeft geduurd dan één maand is evenmin verwijtbaar. Dergelijke rapporten nemen tijd in beslag en niet gebleken is dat het opstellen van het rapport binnen die termijn zonder meer haalbaar was.

Tot slot

5.3    Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat de klacht, zoals hiervoor onder 3.1 omschreven is komen vast te staan. Daarmee oordeelt de raad de klacht gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    De raad overweegt dat het Hof van Discipline in genoemde uitspraak aan verweerder een berisping heeft opgelegd onder de motivering dat het Hof ervan uit ging dat verweerder zou meewerken aan het afleggen van rekening en verantwoording op d ter zitting van het Hof besproken wijze. Nu dat niet is gebeurd, is de raad van oordeel dat een zwaardere sanctie passend is, zoals onderstaand bepaald.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2    De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 50,00 aan reiskosten.

7.3    De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier maanden;

-    bepaalt dat twee maanden en de openbaarmaking van de maatregel niet zullen worden ten uitvoer gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder binnen de hierna te vermelden proeftijd zich opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

-    stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

-    bepaalt dat het onvoorwaardelijke gedeelte van de schorsing ingaat één maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:

-    de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,

-    verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat

-    de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 50,00 aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

-    bepaalt dat de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot vijf jaar.

Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. E. van Asselt-Pronk, P.H.F. Yspeert, A.H. Lanting, M.A. Pasma, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 maart 2017.

Griffier                                                                        Voorzitter

Verzonden d.d. 27 maart 2017