ECLI:NL:TADRAMS:2016:200 Raad van Discipline Amsterdam 16-310/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2016:200
Datum uitspraak: 10-10-2016
Datum publicatie: 01-11-2016
Zaaknummer(s): 16-310/A/NH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Kwaliteitsklacht eigen advocaat. Tussen klager en verweerster is een vertrouwenscrisis ontstaan. Verweerster heeft zowel in aanloop naar de vertrouwenscrisis als nadien niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Klacht ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 10 oktober 2016

in de zaak 16-310/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 11 december 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Bij brief aan de raad van 4 april 2016 met kenmerk td/np-md/15-486, door de raad ontvangen op 7 april 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 29 augustus 2016 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de in 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken, genummerd 1 tot en met 19 op de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Nadat de voormalig advocaat van klager (hierna: mr. van der M) haar werkzaamheden had neergelegd, hebben klager en zijn echtgenote zich tot verweerster gewend met het verzoek hen bij te staan in een kwestie aangaande contactherstel met hun twee pleegkinderen. Klager is voor rechtsbijstand verzekerd bij DAS Rechtsbijstand.

2.2 Nadat klager verweerster had medegedeeld dat mr. van der M akkoord was met het opstarten van een verzoekschriftprocedure leidend tot omgang, heeft verweerster dat in een e-mail van 20 juli 2015 bij mr. van der M geverifieerd. Mr. van der M heeft op de vraag of zich reeds een ‘concept verzoek omgangsregeling’ in het dossier bevond, op 20 juli 2015 geantwoord:

“Dat is niet correct. Ik heb met cliënten besproken dat eerst de instemming van DAS vereist was alvorens ik werkzaamheden zou verrichten. Die instemming is pas recent gekomen, althans wil DAS een haalbaarheidsoordeel van de advocaat. Cliënten beschikken over deze e-mail. Ik ga ervan uit dat u en cliënten hierover in conclaaf gaan met DAS (…).”

2.3 Verweerster heeft de opdracht vervolgens bij brief van 20 juli 2015 bevestigd. De – door klager voor akkoord ondertekende – opdrachtbevestiging vermeldt onder meer:

“Bij deze bevestig ik dat u mij hebt verzocht om uw belangen te behartigen nu u graag onderzocht wilt zien of er een gerede kans is op contactherstel met de pleegkinderen (…), voor wie u samen met uw echtgenote gedurende 5 jaar als pleegouders heeft gezorgd. (…)

Van u ontvang ik de gegevens van de DAS zodat ik mij bij de DAS kan melden als opvolgend advocaat. Ik wil uiteraard zekerheid dat ook de kosten voor het bestuderen van de dossiers van [mr. van der M] door de DAS worden vergoed. Zodra ik de gegevens van de DAS heb zal ik aan uw contactpersoon aldaar een mail sturen en die u cc sturen.”

2.4 Verweerster heeft in een e-mail van 19 augustus 2015 aan DAS Rechtsbijstand – met een kopie aan klager – een haalbaarheidsstandpunt ingenomen. Verweerster meldt onder meer:

“De voorzieningenrechter Amsterdam heeft in een eerder vonnis aangegeven dat wanneer een rustsituatie van de kinderen is bereikt, kan worden bezien of een deskundigenonderzoek dient te worden gelast om te onderzoeken of contactherstel in hun belang is en zo ja hoe dat contact eruit moet komen te zien. Nu de kinderen al ruim 2 jaar elders verblijven mag worden aangenomen dat er sprake is van een stabiele situatie waarin de kinderen verkeren en staat naar hun mening met het eerder gewezen kort geding vonnis in de hand het onderzoeken van de mogelijkheid van contactherstel niets in de weg.

Op grond van bovenstaande zou ik graag de zaak willen starten en ik verzoek u mij te laten weten of de daaraan verbonden kosten onder de dekking van de polis van cliënten vallen.”

2.5 Bij brief van 11 september 2015 heeft DAS Rechtsbijstand aan verweerster laten weten dat zij akkoord is om klager bij te staan in een bodemprocedure en dat de kosten onder de (maximum)dekking vallen.

2.6 Bij e-mail van 20 oktober 2015 heeft verweerster een conceptbrief – aan de bij de zaak betrokken Stichting Jeugdbescherming – en een concept verzoekschrift aan klager toegestuurd met het verzoek om commentaar. In het concept verzoekschrift heeft verweerster primair verzocht een deskundigenonderzoek te gelasten. In het concept is subsidiair om het vastleggen van een omgangsregeling verzocht. Het concept verzoekschrift vermeldt onder meer:

“Verzoekers hebben de voorzieningenrechter in Amsterdam verzocht om een dergelijk deskundigenonderzoek, zodat kon worden bezien of een contactregeling in het belang van de kinderen zou zijn. Dat verzoek heeft de voorzieningenrechter afgewezen bij vonnis van 17 oktober 2013 en in het zelfde vonnis heeft de voorzieningenrechter handvatten gegeven voor de toekomst, zij heeft niet uitgesloten dat contactherstel mogelijk zal worden na verloop van tijd. (…)

De voorzieningenrechter stelt verzoekers wel iets in het vooruitzicht, namelijk dat te zijner tijd vanuit een stabiele rust situatie kan worden bezien of een deskundigenonderzoek dient te worden gelast om te onderzoeken of een vorm van omgang tussen verzoekers en de kinderen in hun belang is en, indien omgaan in het belang van de kinderen wordt geacht, wat de omvang en de frequentie van deze omgang moet zijn.”

2.7 Klager heeft verweerster laten weten het met het concept verzoekschrift niet eens te zijn. In e-mails van 28 en 30 oktober 2015 heeft klager verweerster verzocht het verzoekschrift aan te passen in de zin dat primair om omgang zou worden verzocht. In e-mails van 3 en 4 november 2015 heeft klager kritische opmerkingen geplaatst bij de door verweerster gekozen aanpak.

2.8 Verweerster heeft de gekozen insteek bij e-mails van 22 en 29 oktober en 2, 3, 4 en 5 november 2015 toegelicht. Verweerster heeft in haar e-mail van 22 oktober 2015 onder meer opgemerkt:

“Of omgang met u in het belang van de kinderen is zal uit een deskundigenonderzoek naar voren moeten komen. Zo heeft de voorzieningenrechter dat destijds ook geformuleerd. Daarop vooruitlopen lijkt mij geen goede stap, integendeel, dan wordt het beeld bevestigd dat eerder in de stukken van in ieder geval de wederpartij maar ook in de rechterlijke uitspraken naar voren is gekomen, namelijk dat het belang van de kinderen door u op een wijze wordt verwoord, die anders wordt gezien. Juist door aan te geven dat u graag een deskundigenonderzoek wenst voordat u concrete regeling voorstelt, geeft u aan het belang van de kinderen voorop te stellen. Immers, komt uit het onderzoek naar voren dat contactherstel het belang van de kinderen zou schaden, zult u daar ook niet om vragen.”

2.9 Klager heeft verweerster vervolgens bij e-mail van 5 november 2015 (onder meer) een tuchtprocedure in het vooruitzicht gesteld indien verweerster het verzoekschrift niet op de door klager gewenste wijze zou aanpassen.

2.10 Een e-mail van 8 november 2015 van klager aan verweerster luidt als volgt:

“Hiermee ontbind ik op gemelde gronden volledig de overeenkomst, onder tijdsbepaling. De ontbinding gaat in aanstaande donderdag, definitief, tenzij u ons daaraan voorafgaand een argument geeft om de ontbinding stop te zetten. De DAS is geïnformeerd tot nader order niet tot uitbetaling over te gaan.”

2.11 Verweerster heeft klager bij e-mail van 9 november 2015 bericht dat zij in de e-mail van klager van 5 november 2015 aanleiding heeft gezien te besluiten klager zijn belangen niet langer te kunnen behartigen.

2.12 Een e-mail van 9 november 2015 van verweerster aan DAS Rechtsbijstand luidt als volgt:

“Inmiddels heeft zich een vertrouwenscrisis voorgedaan tussen [klager en zijn echtgenote] en mij over de inhoud van een bij de rechter in te dienen verzoekschrift. [Klager en zijn echtgenote] wensen een onvoorwaardelijk verzoek tot omgangsregeling en in het door mij opgestelde concept staat, refererend aan een eerder door de voorzieningenrechter in Amsterdam gegeven kortgeding vonnis, het verzoek om een deskundigenonderzoek te gelasten en wanneer uit het onderzoek naar voren komt dat er geen bezwaren zijn voor contactherstel, dat contactherstel vorm te geven.

De vertrouwenscrisis is niet herstelbaar en dat betekent dat ik overga tot afsluiting van mijn dossier. [Klager en zijn echtgenote] hebben mij laten weten dat de DAS door mij gemaakte kosten niet mag vergoeden en daar ben ik het uiteraard niet mee eens, want ik heb de werkzaamheden verricht waarvan de opzet ook staat in door [klager] getekende een opdrachtbevestiging en in mijn e-mail van 19 augustus jongstleden aan u.

Ik zal per post een kopie van het dossier toesturen samen met mijn declaratie. Daaruit kan ook worden opgemaakt waardoor de vertrouwenscrisis is ontstaan.”

2.13 DAS Rechtsbijstand heeft verweerster bij brief van 4 december 2015 bericht dat haar kosten – op verzoek van klager – niet zullen worden vergoed.

2.14 De gemachtigde van klager heeft op een door hem aan verweerster verstuurde e-mail van 6 december 2015 het volgende e-mailbericht van verweerster ontvangen:

“Ik ben met vakantie tot en met maandag 14 december aanstaande. Mijn kantoorgenotes (…) nemen in deze periode mijn praktijk waar. (…) Uitsluitend in noodgevallen zal contact met mij worden opgenomen.”

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.1 sprake is van inhoudelijk ondeugdelijke beroepsuitoefening, meermaals in het dossier;

1.2 verweerster heeft geweigerd de verstrekte opdracht uit te voeren;

1.3 verweerster heeft geprobeerd de verstrekte opdracht – welke inhield een verzoek tot het treffen van een omgangsregeling – te ontkennen;

2 verweerster heeft geprobeerd betaling te ontvangen van DAS Rechtsbijstand nadat de overeenkomst tussen verweerster en klager buitengerechtelijk was ontbonden;

3.1 verweerster informatie aan DAS Rechtsbijstand heeft verstrekt die opzettelijk (willens en wetens) onjuist en onvolledig is;

3.2 verweerster heeft geweigerd om ervoor te zorgen dat DAS Rechtsbijstand haar standpunt zou wijzigen;

3.3 verweerster haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden door zonder toestemming van klager informatie aan DAS Rechtsbijstand te verstrekken;

4.1 verweerster heeft gepretendeerd een ‘out of the office’ bericht te hebben verstuurd;

4.2 verweerster heeft geprobeerd onbereikbaar te zijn;

5 verweerster schade bij de pleegkinderen heeft veroorzaakt doordat de onjuiste informatieverstrekking aan DAS Rechtsbijstand (vergelijk klachtonderdeel 3.1) substantiële vertraging in de start van de procedure heeft veroorzaakt;

6 verweerster heeft geweigerd de gemaakte beroepsfout(en) te herstellen;

7 verweerster heeft geweigerd toe te geven dat een beroepsfout is gemaakt;

8 verweerster, door de gemaakte beroepsfout(en), het aanzien in de advocatuur heeft geschonden.

3.1 Klager stelt ter toelichting op klachtonderdeel 1.1 dat de juridische argumentatie van verweerster niet deugt en dat verweerster heeft geweigerd de argumenten van klager als juist en relevant te erkennen. Door het verzoek tot omgang vooraf te laten gaan door een ander – in hoger beroep reeds afgewezen – verzoek tot benoeming van een deskundige heeft verweerster een substantieel risico op afwijzing van het verzoek tot omgang veroorzaakt.

3.2 Klager stelt ter toelichting op klachtonderdeel 1.2 dat verweerster de opdracht, die inhield het indienen van een ‘verzoekschrift vaststelling omgangsregeling’, niet is nagekomen.

3.3 Klager stelt ter toelichting op klachtonderdeel 2 dat door ontbinding van de overeenkomst van opdracht er geen basis is voor het indienen van een factuur.

3.4 Klager stelt ter toelichting op klachtonderdeel 3.1 dat DAS Rechtsbijstand op basis van de onjuiste informatie heeft geweigerd nog langer dekking te verlenen voor de zaak.

4 VERWEER

4.1 Verweerster meent dat de klacht ongegrond is en voert daartoe – kort samengevat – het volgende aan.

4.2 Tussen klager en verweerster bestaat (slechts) een verschil van mening over de aanpak van het dossier; van een ondeugdelijke beroepsuitoefening is geen sprake. Door het verschil van mening is er een vertrouwenscrisis ontstaan die reden was om de opdracht terug te geven.

4.3 Verweerster heeft DAS Rechtsbijstand laten weten dat sprake was van een vertrouwenscrisis om duidelijk te maken waarom verweerster zo snel na het verkrijgen van toestemming van DAS Rechtsbijstand alweer een eind nota stuurde. Zij betwist haar geheimhoudingsplicht te hebben geschonden. DAS Rechtsbijstand heeft op grond van de polisvoorwaarden recht op inzage in het dossier. Overigens heeft verweerster geen correspondentie of processtukken aan DAS Rechtsbijstand toegestuurd. DAS Rechtsbijstand was overigens al gedeeltelijk op de hoogte van de inhoud van het dossier door het door verweerster toegestuurde haalbaarheidsstandpunt. Dat DAS Rechtsbijstand het werk van een opvolgend advocaat niet onder de dekking laat vallen, is een kwestie die speelt tussen DAS Rechtsbijstand en klager; verweerster kan hiervan geen verwijt worden gemaakt.

4.4 Verweerster betwist onbereikbaar te zijn geweest. Van een beroepsfout is geen sprake. Dat verweerster bij haar standpunt blijft, kan haar niet tuchtrechtelijk worden verweten.

4.5 Verweerster voert ook overigens gemotiveerd verweer. Op het verweer zal hierna waar nodig worden ingegaan.

5 BEOORDELING

5.1 De raad heeft geconstateerd dat er een stuk in het klachtdossier is terechtgekomen dat er niet in thuishoort; het betreft een e-mail van 31 mei 2016 van de griffier van de raad aan een van de plaatsvervangend voorzitters van de raad. Op de zitting van 29 augustus 2016 hebben partijen zich hierover uitgelaten. Klager wenst de e-mail in het dossier te laten en verweerster heeft verzocht deze uit het dossier te verwijderen. De raad overweegt dat de e-mail niet uit het dossier zal worden verwijderd maar dat deze niet bij de verdere beoordeling zal worden betrokken, nu het geen stuk betreft van partijen of van de deken.

5.2 De raad stelt bij de beoordeling voorop dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang toetst, maar bij zijn beoordeling rekening houdt met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor een advocaat bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waarvoor hij kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen zijn beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.3 De verhouding tussen de advocaat, als opdrachtnemer, en de cliënt, als opdrachtgever, brengt mee dat de advocaat in beginsel gehouden is de instructies van zijn cliënt op te volgen. Indien de advocaat uitvoering van een instructie van zijn cliënt onverenigbaar acht met de op hem rustende verantwoordelijkheid voor zijn eigen optreden, en dit verschil van mening niet in onderling overleg kan worden opgelost, dan kan de advocaat niet zijn eigen wil doorzetten, maar dient hij zich uit de zaak terug te trekken (aldus artikel 7:402 lid 2 BW en de daarmee strokende gedragsregel 9 lid 2, zie ook Hof van Discipline 15-07-2013).

5.4 De raad zal de klacht onder meer aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

Klachtonderdeel 1.1

5.5 Met klachtonderdeel 1.1 maakt klager verweerster het verwijt dat sprake is geweest van een inhoudelijk ondeugdelijke beroepsuitoefening. Verweerster meent dat (slechts) sprake is van een verschil van mening over de aanpak van het dossier.

5.6 Dat klager het niet eens is met de door verweerster gekozen aanpak betekent niet zonder meer dat de aanpak van verweerster onjuist, althans ondeugdelijk is. De raad is – op basis van het uiterst beknopte dossier – van oordeel dat de door verweerster gekozen aanpak verdedigbaar is. Verweerster heeft gebruik gemaakt van de door de voorzieningenrechter – in haar vonnis van 17 oktober 2013 – geboden handvatten en heeft het in dat verband noodzakelijk geacht om eerst door een deskundige vast te laten stellen of omgang tussen klager, zijn echtgenote en de pleegkinderen in het belang van de pleegkinderen zou zijn. Dat een verzoek tot benoeming van een deskundige in het verleden kennelijk is afgewezen, maakt niet dat het verzoek als ondeugdelijk moet worden aangemerkt. De raad stelt in dat verband vast dat de feiten thans anders liggen dan tijdens de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 17 oktober 2013. De inschakeling van een deskundige – voorafgaand aan een verzoek tot omgang – is tegen die achtergrond zeer wel verdedigbaar en geenszins onbegrijpelijk. Overigens geldt dat klager reeds op 19 augustus 2015 (vergelijk hiervoor 2.4) op de hoogte is geraakt van het plan van aanpak van verweerster. Klager heeft destijds niet geprotesteerd tegen de door verweerster voorgestane aanpak.

5.7 Gezien het voorgaande is klachtonderdeel 1.1 ongegrond.

Klachtonderdelen 1.2 en 1.3

5.8 De klachtonderdelen 1.2 en 1.3 lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.9 De raad stelt voorop dat een advocaat gehouden is een hem verleende opdracht, alsmede de daarvoor geldende voorwaarden schriftelijk te bevestigen. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen advocaat en cliënt is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen.

5.10 Verweerster heeft de aan haar verstrekte opdracht bevestigd in de opdrachtbevestiging van 20 juli 2015 (vergelijk hiervoor 2.3). Dat verweerster heeft geweigerd de verstrekte opdracht uit te voeren, is de raad niet gebleken. Blijkens de opdrachtbevestiging diende verweerster ‘te laten onderzoeken of er gerede kans is op contactherstel met de pleegkinderen’. Naar het oordeel van de raad heeft verweerster uitvoering aan de opdracht gegeven door in verband met de aanhangig te maken procedure een concept verzoekschrift op te stellen.

5.11 Dat de opdracht in werkelijkheid inhield het indienen van een onvoorwaardelijk verzoek tot omgang is de raad niet gebleken. Het klachtdossier – met daarin de door klager voor akkoord ondertekende opdrachtbevestiging van 20 juli 2015 en de e-mail van mr. van der M van 20 juli 2015 – biedt geen aanknopingspunt voor de niet nader onderbouwde stelling van klager. De omstandigheid dat verweerder – in een later stadium – in meerdere e-mails aan verweerster heeft verzocht om primair een verzoek tot omgang in te dienen, maakt nog niet dat de opdracht in die zin is gewijzigd. Het is een overeenkomst die niet eenzijdig kan worden gewijzigd. Verweerster heeft dan ook terecht aangegeven dat, toen zij zich niet kon vinden in dat verzoek, zij zich genoodzaakt zag de zaak terug te geven.

5.12 De klachtonderdelen 1.2 en 1.3 zijn ongegrond.

Klachtonderdeel 2 

5.13 Met klachtonderdeel 2 verwijt klager verweerster dat zij heeft geprobeerd betaling te ontvangen van DAS Rechtsbijstand nadat de overeenkomst tussen verweerster en klager buitengerechtelijk was ontbonden.

5.14 Verweerster heeft DAS Rechtsbijstand verzocht haar declaratie te voldoen nu het volgens verweerster redelijk is dat een advocaat voor verrichte werkzaamheden wordt betaald.

5.15 De vraag daargelaten of de aan verweerster verstrekte opdracht door klager ‘onder tijdsbepaling’ kon worden ontbonden, geldt dat verweerster reeds eerder, bij e-mail van 9 november 2015, aan klager heeft medegedeeld dat zij niet langer de belangen van klager kon behartigen. Dat verweerster verantwoordelijk moet worden geacht voor de ontstane vertrouwensbreuk is de raad niet gebleken. Door vervolgens aanspraak te maken op betaling heeft verweerster niet klachtwaardig gehandeld al was het alleen maar nu vast staat dat verweerster werkzaamheden in het dossier heeft verricht en zij aanspraak kan maken op een redelijke vergoeding. Overigens volgt uit het klachtdossier dat verweerster haar declaratie onbetaald is gebleven.

5.16 Klachtonderdeel 2 is gezien het voorgaande ongegrond.

Klachtonderdelen 3.1, 3.2, 3.3 en 5

5.17 De klachtonderdelen 3.1, 3.2, 3.3 en 5 lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.18 Klager maakt verweerster met voornoemde klachtonderdelen het verwijt dat zij informatie aan DAS Rechtsbijstand heeft verstrekt die opzettelijk (willens en wetens) onjuist en onvolledig is waardoor substantiële vertraging is veroorzaakt in de start van de procedure met schade voor de pleegkinderen tot gevolg. Ook wordt verweerster verweten dat zij haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden door zonder de toestemming van klager informatie aan DAS Rechtsbijstand te verstrekken. Ten slotte maakt klager verweerster het verwijt dat zij heeft geweigerd ervoor te zorgen dat DAS Rechtsbijstand haar standpunt zou wijzigen.

5.19 Dat verweerster bij de behandeling van de zaak contact zou onderhouden met DAS Rechtsbijstand en met DAS Rechtsbijstand zou corresponderen heeft zij direct bij aanvang van haar werkzaamheden – in haar opdrachtbevestiging – aan klager kenbaar gemaakt. Klager heeft door ondertekening van de opdrachtbevestiging en door niet te protesteren tegen door verweerster verstuurde e-mails aan DAS Rechtsbijstand – waaronder de inhoudelijke e-mail van 19 augustus 2015 (vergelijk hiervoor in 2.4) – (impliciet) ingestemd met die werkwijze van verweerster. Verweerster mocht er dan ook vanuit gaan dat klager geen bezwaar zou hebben dat zij DAS Rechtsbijstand informeerde over de stand van zaken. Tegen deze achtergrond levert de handelwijze van verweerster geen schending van de geheimhoudingsplicht op.

5.20 Dat verweerster in haar informatieverstrekking onvolledig is geweest, of de door verweerster verstrekte informatie onjuist is geweest is de raad niet gebleken. Verweerster heeft in haar e-mail van 9 november 2015 aan DAS Rechtsbijstand kenbaar gemaakt dat sprake was van een vertrouwenscrisis. Dat verweerster heeft volstaan met een korte toelichting op de wederzijdse standpunten maakt de informatieverstrekking nog niet onvolledig of onjuist. Dat verweerster meer dan een neutrale mededeling over de vertrouwenscrisis heeft gedaan, acht de raad onnodig maar niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. De raad hecht voor dat oordeel belang aan de e-mail van verweerster van 19 augustus 2015 waarin zij reeds aan DAS Rechtsbijstand haar visie op de zaak kenbaar had gemaakt. De e-mail van 9 november 2015 komt neer op een herhaling van de e-mail van 19 augustus 2015 met dien verstande dat verweerster in eerstgenoemde e-mail – ter illustratie van de vertrouwenscrisis – ook het afwijkende standpunt van klager heeft weergegeven.

5.21 Het is de raad evenmin gebleken dat DAS Rechtsbijstand op grond van door verweerster verstrekte informatie heeft geweigerd verdere dekking te verlenen. Klager heeft dat onderdeel van zijn klacht – tegenover de stelling van verweerster dat DAS Rechtsbijstand op grond van de polisvoorwaarden dekking heeft geweigerd – onvoldoende onderbouwd. De raad ziet tegen die achtergrond ook niet in op welke grond verweerster gehouden zou zijn ervoor te zorgen dat DAS Rechtsbijstand haar standpunt zou wijzigen en dekking aan klager zou dienen te verlenen.

5.22 Dat de verweerster verweten gedragingen een substantiële vertraging hebben veroorzaakt, is de raad niet gebleken.

5.23 Gezien het voorgaande zijn de klachtonderdelen 3.1, 3.2, 3.3 en 5 ongegrond.

Klachtonderdelen 4.1 en 4.2

5.24 De klachtonderdelen 4.1 en 4.2 lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.25 Met voornoemde klachtonderdelen maakt klager verweerster het verwijt dat zij heeft geprobeerd onbereikbaar te zijn en heeft gepretendeerd een ‘out of the office’ bericht te hebben verstuurd.

5.26 Verweerster voert aan dat zij vanaf 5 december 2015 een hele week op vakantie is geweest. De gemachtigde van klager heeft in dat verband op 6 december 2015 – in reactie op een op die datum verstuurde e-mail – een auto-reply met verweerster haar vakantiemelding ontvangen. Op een tweede en derde e-mail heeft de gemachtigde van klager geen auto-reply ontvangen; het is gebruikelijk dat een dergelijk bericht slechts eenmaal wordt verstuurd, aldus verweerster.

5.27 De raad stelt vast dat de gemachtigde van klager op 6 december 2015 een afwezigheidsbericht van verweerster heeft ontvangen nadat hij verweerster een e-mail had gestuurd; van ‘pretenderen’ is geen sprake. De door verweerster omschreven gang van zaken komt de raad ook overigens aannemelijk voor. Dat verweerster heeft geprobeerd onbereikbaar te zijn, is de raad niet gebleken. Klager heeft dit onderdeel van zijn klacht in het geheel niet onderbouwd. De klachtonderdelen 4.1 en 4.2 zijn aldus ongegrond.

Klachtonderdelen 6, 7 en 8

5.28 De klachtonderdelen 6, 7 en 8, die alle handelen over de aan verweerster verweten beroepsfout, lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.29 Met klachtonderdeel 8 verwijt klager verweerster dat zij het aanzien van de advocatuur heeft geschonden door de door haar gemaakte beroepsfout(en). Ter toelichting stelt klager dat het een beroepsfout is als een advocaat zonder deugdelijke grond weigert de opdracht conform de verstrekte opdracht en de instructies van de cliënt als opdrachtgever uit te voeren. Met de klachtonderdelen 6 en 7 wordt verweerster verweten dat zij weigert de gemaakte beroepsfout(en) toe te geven en te herstellen.

5.30 Verweerster stelt zich op het standpunt dat zij geen beroepsfout heeft gemaakt; er is (slechts) sprake van een verschil van inzicht over de aanpak van de zaak.

5.31 De raad heeft reeds geoordeeld dat verweerster uitvoering heeft gegeven aan de aan haar verstrekte opdracht, zoals overeengekomen en bevestigd in de brief van 20 juli 2015. De raad volgt klager niet in zijn stelling dat het niet opvolgen van de instructies van een cliënt een beroepsfout oplevert. Zoals volgt uit de hiervoor onder 5.2 weergegeven maatstaf heeft een advocaat de vrijheid zich uit een zaak terug te trekken indien hij een instructie van zijn eigen cliënt onverenigbaar acht met de op hem rustende verantwoordelijkheid voor zijn eigen optreden, en dit verschil van mening niet in onderling overleg kan worden opgelost. In het niet opvolgen van instructies van klager ziet de raad dan ook geen beroepsfout. Klager miskent in dit verband het vertrouwenskarakter en de eigen verantwoordelijkheid van de advocaat dat verbonden is aan de overeenkomst van opdracht met een advocaat. Ook van overige beroepsfouten is de raad niet gebleken. Klachtonderdeel 8 is ongegrond.

5.32 Met de ongegrond bevinding van klachtonderdeel 8, hebben de klachtonderdelen 6 en 7 zelfstandige betekenis verloren. 

BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht, in alle onderdelen, ongegrond.

Aldus beslist door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. R. Lonterman en E.M.J. van Nieuwenhuizen, leden, bijgestaan door mr. S.M. Balkema als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 oktober 2016.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 10 oktober 2016 verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland

- de deken van de Nederlandse orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl