ECLI:NL:TACAKN:2016:9 Accountantskamer Zwolle 15/1493 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2016:9
Datum uitspraak: 29-01-2016
Datum publicatie: 29-01-2016
Zaaknummer(s): 15/1493 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Teruggave controle-opdracht. Verschil van inzicht van de opvolgende externe accountant inzake materiële posten. Opvolgend controlerend accountant heeft na zijn interimcontrole ernstige bedenkingen t.a.v. onder meer in de vorige jaarrekeningen doorgevoerde impairments op onroerend goed en de post ‘Overige schulden’ in de te controleren jaarrekening 2014 en acht zich genoodzaakt te onderzoeken in hoeverre foutherstel geboden is. De cliënt/klager wil niet meewerken aan nader onderzoek, althans wil voor het benodigde meerwerk, mede gezien de offerte bij aanvang van de opdracht, niet betalen. De Accountantskamer stelt vast dat betrokkene bij herhaling aan klager heeft meegedeeld, dat de informatie waarover hij beschikte, ontoereikend was om een controleverklaring bij de jaarrekening 2014 af te kunnen geven. Betrokkene heeft klager meerdere malen verzocht om toestemming voor het verrichten van meerwerk, teneinde afdoende controle-informatie te verkrijgen, echter klager heeft dit consequent geweigerd. Onder deze omstandigheden kan niet van een accountant worden verwacht dat hij desondanks nadere controle-informatie tracht te verkrijgen. Nu de posten betreffende de waardering van het onroerend goed en de post ‘Overige schulden’, waarvoor betrokkene over onvoldoende controle-informatie beschikte, zowel van materieel belang zouden kunnen zijn als een diepgaande invloed zouden kunnen hebben, heeft betrokkene terecht conform randnummer 13 sub b onder i NVCOS 705, nu dat ook praktisch uitvoerbaar was, de controle-opdracht teruggegeven. Geen rechtsregel bepaalt dat betrokkene geen standpunt mag innemen dat afwijkt van de mening en het oordeel van de externe accountant die de vorige jaarrekeningen heeft gecontroleerd.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 15/1493 Wtra AK van 29 januari 2016 van

X ,

vertegenwoordigd door [A] en mw. [B],

K L A G E R ,

raadsvrouw: mr. N.E.N. de Louwere,

t e g e n

drs. Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. G. Kattenberg.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 16 juli 2015 ingekomen klaagschrift van 15 juli 2015 met bijlagen;

-        het op 1 oktober 2015 ingekomen verweerschrift van diezelfde datum met bijlagen;

-        de op 21 oktober 2015 per e-mail en op 22 oktober 2015 per gewone post ingekomen brief van 21 oktober 2015 van klager met bijlagen;

-        de op 29 oktober 2015 per e-mail en op 30 oktober 2015 per gewone post ingekomen brief van 29 oktober 2015 van klager met bijlage.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 2 november 2015 waar zijn verschenen: namens klager de heer [A], directeur van klager, en mevrouw [B], vice-voorzitter van klager, bijgestaan door mr. N.E.N. de Louwere, advocaat te Waalre, en betrokkene in persoon, vergezeld van zijn kantoorgenoot, de heer [C] RA, en bijgestaan door mr. G. Kattenberg, advocaat te Amsterdam.

1.3       Klager en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht, alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

1.4       Namens betrokkene is ter zitting verklaard dat ingestemd wordt met het toevoegen aan de processtukken van de brief van klager van 29 oktober 2015 en de daarbij gevoegde nadere productie.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Klager is een vereniging zonder winstoogmerk. Klager heeft geen wettelijke controleplicht, echter omdat klager is aangesloten bij NOC*NSF en subsidie via NOC*NSF ontvangt, is klager via de subsidievoorwaarden gehouden een controleverklaring bij de jaarrekening te vragen.

2.2       Tot en met kalenderjaar 2013 heeft klager de jaarrekeningen laten controleren door [D]. Uit financiële overwegingen heeft klager zich in 2014 georiënteerd op een andere accountant. [E] heeft op 21 mei 2014 een offerte uitgebracht voor € 14.900,-. Op 23 juni 2014 heeft klager besloten de offerte te accepteren.

2.3       Betrokkene is als extern accountant verbonden aan [E]. Betrokkene is binnen [E] de eindverantwoordelijk accountant die de contacten met de directie en het bestuur van klager onderhoudt.

2.4       Bij e-mail van 15 oktober 2014 heeft de heer [F], hoofd bedrijfsbureau van het Bondsbureau (hierna: [F]), namens klager betrokkene erop gewezen dat de controle voor 6 maart 2015 plaats moest vinden, omdat op die dag de vergadering inzake de jaarrekening met de Financiële Commissie was gepland.

2.5       Op 20 november 2014 is de opdrachtbevestiging tussen klager en [E] getekend.

2.6       De interimcontrole heeft plaatsgevonden in de periode van 24 tot en met 27 november 2014.

2.7       Bij brief van 4 december 2014 heeft betrokkene in het kader van de interimcontrole [D] verzocht om collegiaal overleg. Bij e-mail van 18 december 2014 heeft de heer [G] van [D] (hierna: [G]) een reactie gegeven, inhoudende dat bij [D] geen omstandigheden bekend zijn die voor de oordeelsvorming omtrent de aanvaardbaarheid van de opdracht van belang zijn. Daarnaast heeft [G] desgevraagd nadere informatie gegeven met betrekking tot de afwaarderingen in de jaarrekeningen 2012 en 2013, inhoudende:

“Voor wat betreft 2012 kunnen wij aangeven dat met succes de ontvangst-horeca ruimte was verbouwd. De werkelijke bouwkosten bedroegen € 241.000. Als gevolg van de verbouwing werd de pacht beperkt verhoogd. De directe economische voordelen uit hoofde van het verhoogd pachtcontract voor 5 jaar bedroegen € 88.000. Aangezien de directie heeft aangegeven dat het niet voldoende zeker is dat de huidige pachter het contract na deze periode verlengt (er was reeds discussie met de huidige pachter), is besloten het niet gedekte gedeelte van de verbouwingskosten ten laste van de staat van baten en lasten te brengen. hiervoor was ook een bestemmingsreserve beschikbaar binnen de X.

In 2013 heeft de pachter aangegeven dat hij niet in staat is de overeenkomst in het huidige marktbeeld voort te kunnen zetten. op basis hiervan is de directie met de pachter in overleg getreden. Als gevolg van deze onzekerheid heeft de directie uit hoofde van voorzichtigheidsbeginsel de verbouwing verder afgewaardeerd. Het pand wordt ultimo 2013 gewaardeerd tegen circa € 2 miljoen. De WOZ-beschikking 2014 met een peildatum 1 januari 2013 geeft een waarde van 2.843.000.”

2.8       Bij e-mail van 23 december 2014 heeft betrokkene [D] specifiek verzocht toe te lichten hoe zij het aspect van de opbrengstwaarde in de discussie ten aanzien van de impairment heeft meegewogen. Bij e-mail van diezelfde dag heeft [G] een reactie gegeven, inhoudende:

“Ik begrijp je referentie RJ 121.301. Echter is de vraag wat de directe opbrengstwaarde voor dit pand is. Zonder huurcontract in het pand is de (directe) opbrengstwaarde wat ons betreft lastig te bepalen. Zo actief is de markt niet, zeker niet in die omgeving met een fly over die de afgelopen jaren voor veel problemen heeft gezorgd. Uit voorzichtigheid is ervoor gekozen de bedrijfswaarde te volgen. De toelichting in bestuursverslag geven dit ook aan.”

2.9       Op 23 januari 2015 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen de heer [A], directeur van klager (hierna: [A]), [F] en betrokkene naar aanleiding van de voorgenomen eindcontrole en ter bespreking van de aandachtspunten van de interimcontrole. Eén van de agendapunten was de waardering van het gebouw van klager.

2.10     Bij e-mail van 23 januari 2015 heeft betrokkene zijn bevindingen van het gesprek met de vertegenwoordigers van klager aan [D] voorgelegd, inhoudende:

“In aansluiting op onderstaande mail d.d. 23/12/2014 van Roy [[G], toevoeging Accountantskamer] willen wij het volgende onder de aandacht brengen inzake de doorgevoerde impairments bij X in 2012 en 2013. We hebben een bespreking gehad met de directeur en controller van X en hebben de problematiek inzake de in twee boekjaren doorgevoerde impairment van de investeringen en de relevante verslaggevingsregels uitgebreid besproken. Zij waren niet op de hoogte dat daarbij een afweging gemaakt moet worden tussen de bedrijfswaarde en de opbrengstwaarde.

Ondanks het feit dat de opbrengstwaarde zich wellicht wat lastiger laat bepalen, zijn wij van mening dat ten minste een afweging gemaakt had moeten worden tussen de hoogste van bedrijfswaarde en opbrengstwaarde, zoals ook in de verslaggevingsregels aangegeven. Ook de hoogte van de WOZ waarde van het pand geeft een indicatie dat deze afweging relevant is.

Gegeven het belang van de impairments zien wij ons thans genoodzaakt te onderzoeken in hoeverre sprake moet zijn van “foutenherstel”. Gelet op de consequenties hiervan willen we graag de discussie nogmaals met jullie voeren en inzicht krijgen in de door jullie gebruikte argumenten die hebben geleid tot instemming met de door de klant verantwoorde impairments. Hierbij dient de jaarrekening een getrouw beeld te geven van vermogen en resultaat. Het voorzichtigheidsprincipe mag in dit verband niet overheersend worden toegepast.

Graag ontvangen wij van jullie een met documenten onderbouwde motivatie waarom de impairment zonder bepaling van en afweging met de directe opbrengstwaarde, juist is. Dit ook gelet op onze beider zorgplicht richting klant.

Aangezien onze controle op korte termijn zal starten, hebben wij hierop uiterlijk 30 januari 201 een reactie nodig.”

Betrokkene heeft hierop geen inhoudelijke reactie ontvangen.

2.11     Op 2, 3 en 4 februari 2015 heeft de eindcontrole plaatsgevonden.

2.12     Op 18 februari 2015 heeft telefonisch contact plaatsgevonden tussen [A] en betrokkene betreffende de (voorlopige) constatering van betrokkene dat er schulden waren verantwoord in de post ‘Overige schulden’ in de jaarrekening 2014, die niet als schulden kwalificeren.

2.13     Bij e-mail van 19 februari 2015 aan betrokkene heeft [A] een reactie gegeven op het gesprek met betrokkene. Bij e-mail van diezelfde dag heeft betrokkene hierop gereageerd en de inhoud van het eerdere gesprek bevestigd.

2.14     Op 24 februari 2015 heeft betrokkene opnieuw een gesprek gehad met [A], waarin nogmaals de post ‘Overige schulden’ is besproken. Bij e-mail van diezelfde dag aan betrokkene heeft [A] nader gereageerd naar aanleiding van dit gesprek. Betrokkene heeft hierop bij e-mail van 25 februari 2015 een reactie gegeven en een voorstel gedaan wat “een route voorwaarts” zou kunnen zijn. Bij e-mail van diezelfde dag heeft [A] hierop gereageerd en een voorstel gedaan hoe de zaak in zijn optiek afgehandeld zou moeten worden.

2.15     Op 2 maart 2015 heeft er telefonisch overleg plaatsgevonden tussen betrokkene en [A].

2.16     Betrokkene heeft op 6 maart 2015 een e-mail aan [A] gezonden, inhoudende:

“Conform afspraak tref je in deze mail onze huidige standpunten aan met betrekking tot (de continuering van) de controle van de jaarrekening 2014 van X (X).

·        Het ten onrechte opnemen van lasten en schulden in de jaarrekening 2014 en 2013 die geen last/schuld zijn, kwalificeren wij als een materiële fout die rechtstreeks invloed heeft op de strekking van de controleverklaring. Om dit te vermijden dringen wij er nogmaals op aan om deze posten in de jaarrekening 2014 te corrigeren.

·        Ten aanzien van de waardering van het vastgoed hebben wij vooralsnog onvoldoende en geschikte controle-informatie ontvangen. Deze beperking in de reikwijdte van de controle kan worden opgeheven door jullie medewerking te verlenen aan een overleg met [D], het laten uitvoeren van een taxatie van de directe opbrengstwaarde en het berekenen van de bedrijfswaarde. Mochten jullie hiermee niet akkoord gaan, dan leidt dit tot het teruggeven van onze controle-opdracht omdat wij onze rol als controlerend accountant niet conform onze beroepsregels kunnen vervullen. Een eventueel opvolgend accountant zal opnieuw tegen de geschetste problematiek aanlopen en dezelfde voorwaarden stellen alvorens de controle-opdracht te aanvaarden. Gegeven de omstandigheid dat bovengenoemde ook het oordeel van [D] raakt, zullen wij uit hoofde van zorgvuldigheid en collegialiteit contact zoeken met hen en de situatie uitleggen. Wij kunnen dit ook als een tussenstap oppakken. Indien [D] mee wil werken om de ontbrekende informatie/motivatie boven tafel te krijgen, dan kunnen we wellicht dit tweede punt nog oplossen zonder de geschetste verdergaande consequenties.

Zoals reeds eerder in mailverkeer/gesprekken is aangegeven, zijn wij genoodzaakt meer kosten te maken dan kon worden voorzien in onze offerte. Alvorens wij onze werkzaamheden continueren, hebben wij jullie permissie nodig om aanvullende kosten in rekening te brengen.

Wij zijn nog steeds van mening dat bovengenoemde zaken oplosbaar zijn en de continuering van onze samenwerking niet hoeft te belemmeren.”

2.17     Bij brief van 20 maart 2015 heeft [A] betrokkene meegedeeld dat het bestuur van klager heeft besloten dat er geen uitzicht meer is op een constructieve samenwerking met betrokkene en dat wordt geaccepteerd dat de opdracht wordt teruggenomen, zoals vermeld in de e-mail van 6 maart 2015.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de door klager ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klager gegeven toelichting, de volgende verwijten:

  1. Betrokkene handelt in strijd met zijn eigen offerte door zich pas na de interim- en eindcontrole een oordeel te vormen over de beginbalans en het werk van [D]. Betrokkene kende of werd geacht deze beginbalans te kennen al voorafgaand aan het uitbrengen van de offerte. In ieder geval had betrokkene bij de start van de werkzaamheden moeten constateren dat hij de eindbalans van [D] niet als beginbalans wilde aanmerken. Betrokkene handelt daarmee in strijd met de fundamentele beginselen van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.
  2. Betrokkene miskent dat het zijn opdracht is om toereikende controle-informatie te verzamelen en hij zich er niet achter kan verschuilen – zeker onder de gegeven omstandigheden – dat klager hiervoor niet wil betalen. Aldus was er voor betrokkene geen sprake van een objectieve verhindering, waarop deze een beroep had kunnen doen.
  3. Betrokkene brengt meerwerk in rekening, zonder dat de opdrachtgever daarmee heeft ingestemd, terwijl dit wel voorafgaand aan de opdracht is overeengekomen. Voorts is volstrekt onduidelijk waarom de opdrachtgever had moeten rekenen op meerwerk, te meer nu dit al in rekening is gebracht voordat betrokkene zijn hiervoor geformuleerde bezwaren kenbaar heeft gemaakt.
  4. Betrokkene houdt amper rekening met de belangen van zijn opdrachtgever, gelet op de navolgende feiten en omstandigheden:

a.       Al op 15 oktober 2014 maakt klager zijn agenda bekend, inhoudende dat de jaarrekening op 6 maart 2015 moet worden besproken in de Financiële Commissie. Door overwegend vertragingen aan de zijde van betrokkene treedt er een aanzienlijke vertraging op in de uitvoering van de opdracht.

b.      Dat samengenomen met de late constatering dat betrokkene problemen heeft met de jaarrekening maakt dat de beeldvorming van klager richting de buitenwacht, waaronder haar leden, bijzonder ongunstig is.

c.      Bovendien houdt betrokkene geen rekening met het feit dat het voor een niet deskundige volkomen onverwacht is dat kantoren van dit kaliber ([E] en [D]) over essentiële zaken zo van mening kunnen verschillen en dit verschil ten laste van de portemonnee van klager willen oplossen. Het vertrouwen in het aanzien van het beroep wordt daarmee beschadigd. Ook dat had betrokkene gemakkelijk kunnen voorkomen door bij de offerte of bij de start van de werkzaamheden een juiste analyse te maken.

d.      Betrokkene verwaarloost zijn cliëntrelatie. Betrokkene onttrekt zich jegens klager aan zijn verantwoordelijkheid met betrekking tot de financiële afwikkeling van de uitgevoerde werkzaamheden in het licht van de overeenkomst. Betrokkene reageert niet op de geuite financiële zorgen van klager, ook niet wanneer evidente fouten door de incasso-afdeling van [E] jegens klager worden gemaakt (zwaar in het nadeel van klager), waarvan hij bovendien op de hoogte wordt gesteld.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 31 Wet toezicht accountantsorganisaties (hierna: Wta) juncto artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de extern (register)accountant bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wta en Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaatshad ná 4 januari 2014 worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       Ten aanzien van klachtonderdeel 1. overweegt de Accountantskamer dat zonder onderbouwing, die ontbreekt, niet als juist kan worden aanvaard de -betwiste- stelling van klager dat betrokkene in strijd met de offerte van 24 mei 2014 heeft gehandeld inzake het moment van de beoordeling van (enkele posten uit) het aan hem ter beschikking gestelde jaarverslag 2013 en de daarbij behorende toelichting.

De in het jaarverslag 2013 opgenomen informatie over de afwaardering van de investeringen en de toelichting op dit onderdeel in het accountantsverslag van [D] van 11 maart 2014  behoefden Y niet reeds op voorhand, voordat hij daadwerkelijk met zijn werkzaamheden was begonnen, tot de conclusie te brengen dat hij op dit onderdeel een nadere toelichting nodig had. Y heeft redelijkerwijs pas na aanvang van zijn werkzaamheden kunnen vaststellen dat hij ten aanzien van deze post en de post ‘Overige schulden’ een nadere toelichting behoefde. Die toelichting heeft hij vervolgens met bekwame spoed aan klager verzocht. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

4.5       Aangaande klachtonderdeel 2. dient het volgende.

4.5.1    Ingevolge randnummers 11 en 12 juncto 13 sub b van Standaard 705 van de Nadere voorschriften controle- en overige standaarden (hierna: NVCOS) dient de accountant in het geval er sprake is van een door het management opgelegde beperking in de reikwijdte van de controle en hij niet in staat is voldoende en geschikte controle-informatie te verkrijgen, en indien hij tot de conclusie komt dat de mogelijke gevolgen van eventuele niet-gedetecteerde afwijkingen voor de financiële overzichten zowel van materieel belang zouden kunnen zijn als een diepgaande invloed zouden kunnen hebben, zodat een oordeel met beperking niet adequaat zou zijn om de ernst van de situatie over te brengen, i) de controleopdracht terug te geven indien dit overeenkomstig de van toepassing zijnde wet- of regelgeving praktisch uitvoerbaar en mogelijk is, of ii) indien het teruggeven van de controleopdracht vóór het uitbrengen van de controleverklaring niet praktisch uitvoerbaar of mogelijk is, een oordeelonthouding over de financiële overzichten te formuleren.

4.5.2    De Accountantskamer stelt vast dat betrokkene bij herhaling aan klager heeft meegedeeld, dat de informatie waarover hij beschikte, ontoereikend was om een controleverklaring bij de jaarrekening 2014 af te kunnen geven. Betrokkene heeft klager meerdere malen verzocht om toestemming voor het verrichten van meerwerk, teneinde afdoende controle-informatie te verkrijgen, echter klager heeft dit consequent geweigerd. Onder deze omstandigheden kan niet van een accountant worden verwacht dat hij desondanks nadere controle-informatie tracht te verkrijgen. Nu de posten betreffende de waardering van het gebouw en de post ‘Overige schulden’, waarvoor betrokkene over onvoldoende controle-informatie beschikte, zowel van materieel belang zouden kunnen zijn als een diepgaande invloed zouden kunnen hebben, diende betrokkene conform randnummer 13 sub b onder i NVCOS 705, nu dat ook praktisch uitvoerbaar was, de opdracht terug te geven. Dit klachtonderdeel is daarom eveneens ongegrond.

4.6       De Accountantskamer zal de klachtonderdelen 3. en 4.d. gezamenlijk behandelen. Hiertoe dient het volgende.

4.6.1    Over declaraties kan naar het vaste oordeel van de Accountantskamer in het kader van een tuchtrechtelijke procedure alleen met succes worden geklaagd, indien betrokkene bij het opstellen en indienen van de declaraties zodanig in strijd met de van hem te verlangen zorgvuldigheid, integriteit of professionaliteit heeft gehandeld dat daardoor aan de orde is een schending van het bij de Wab bepaalde (zoals een handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep, een en ander als bedoeld in artikel 42 Wab) of van het krachtens die wet bepaalde (zoals de VGBA). Daarbij kan onder meer gedacht worden aan situaties waarin de betrokken accountant bij zijn cliënt bewust en te kwader trouw onjuiste of misleidende declaraties indient.

4.6.2    De Accountantskamer wijst er in dit verband nog op dat het aan de burgerlijke rechter en/of de Raad van Geschillen is voorbehouden om tussen (betrokken) partijen bindend te oordelen over civielrechtelijke geschillen inzake declaraties van accountants. De omstandigheid dat - zoals in dit geval - klager vanwege de bij hem levende onvrede over de dienstverlening van betrokkene, terwijl volgens betrokkene het opgeleverde balansdossier niet was zoals door klager was toegezegd, alsnog bezwaren heeft tegen de omvang en/of verschuldigdheid van eerdere, al door hem voldane facturen van het kantoor van betrokkene, doet daar niets aan toe of af.

4.6.3    De Accountantskamer constateert dat betrokkene, anders dan met klager was overeengekomen, kennelijk wel meerwerk heeft verricht zonder (expliciete) instemming van klager. Betrokkene heeft ter zake aangevoerd dat het meerwerk een onvoorziene kwestie betrof, kort gezegd het ontbreken van geschikte controle-informatie ter zake van een materiële post (het onroerend goed), en dat daarom het meerwerk – het alsnog trachten te verkrijgen van die informatie en overleg met de vorige accountant – noodzakelijk was. Verder heeft betrokkene aangevoerd dat hij gedurende de uitvoering van de controle wel herhaaldelijk aan klager heeft medegedeeld dat de kosten hoger zouden uitvallen dan geoffreerd. Of deze argumenten het – zonder voorafgaande goedkeuring van de opdrachtgever – in rekening brengen van het meerwerk civielrechtelijk kunnen rechtvaardigen, kan in het midden blijven. Betrokkene heeft met het indienen van zijn declaraties in ieder geval niet gehandeld in strijd met de hiervoor in overweging 4.6.1 bedoelde (tuchtrechtelijke) norm. Deze klachtonderdelen zijn eveneens ongegrond.

4.7       Met betrekking tot de klachtonderdelen 4.a., 4.b. en 4.c. heeft betrokkene in zijn verweerschrift betoogd dat de vertraging in de uitvoering van de controle van de jaarrekening 2014 niet door hem is veroorzaakt. Betrokkene wijst erop dat hij tijdig de door hem geconstateerde onvolkomenheden met betrekking tot de jaarrekening 2014 aan klager heeft gecommuniceerd. Klager heeft daarop geweigerd de geconstateerde materiële tekortkomingen te herstellen dan wel aanvullende controle-informatie te verstrekken. Evenmin wenste hij toestemming te geven voor het verrichten van meer aanvullende controlewerkzaamheden door betrokkene. Deze houding veroorzaakte vertraging in de uitvoering van de controle en is geheel aan klager te wijten, aldus betrokkene.

4.7.1. De Accountantskamer stelt voorop dat klager, zoals hiervoor onder 4.5.2 reeds is vastgesteld, bij voortduring heeft geweigerd betrokkene toestemming te geven voor het verrichten van meerwerk, teneinde meer controle-informatie te verkrijgen. Desondanks heeft betrokkene getracht aanvullende controle-informatie te verkrijgen. Blijkens de diverse mailwisselingen met [A] heeft betrokkene telkenmale op aanvullende informatie aangedrongen, maar deze niet verkregen. Met hetgeen klager heeft aangevoerd, is dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de vertraging in de controle is veroorzaakt door een handelen of nalaten van betrokkene. Voor zover dit klachtonderdeel tevens inhoudt dat betrokkene geen standpunt mag innemen dat afwijkt van de mening van [D], als eerdere accountant van klager, geldt dat er geen rechtsregel is die dit bepaalt. Deze klachtonderdelen zijn derhalve eveneens ongegrond. 

4.8       Het vorenstaande brengt met zich dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond dient te worden verklaard.

4.9       Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. C.H. de Haan en mr. J.W. Frieling (rechterlijke leden) en P. Mansvelder RA en P. van de Streek AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. M.H.B. Boksebeld, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2016.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.