ECLI:NL:TGZCTG:2015:28 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2014.073

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2015:28
Datum uitspraak: 20-01-2015
Datum publicatie: 20-01-2015
Zaaknummer(s): C2014.073
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De aangeklaagde orthopedisch chirurg, heeft als medisch adviseur (na letselschade) medische adviezen uitgebracht. Klager is van mening dat de arts zich in diens advisering niet heeft gehouden aan de professionele standaard als neergelegd in de beroepscode voor geneeskundig adviseurs werkzaam in de particuliere sector, doordat hij onnodig grievende en disrespectvolle passages in de adviezen heeft opgenomen. Het RTG heeft klager ontvankelijk verklaard en de klachten van klager als ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege heeft het beroep deels gegrond verklaard, de arts de maatregel van waarschuwing opgelegd en de publicatie van de beslissing gelast.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

v oor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2014.073 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. J.G. Keizer, werkzaam bij SAP letselschadeadvocaten te Amersfoort,

tegen

C., orthopedisch chirurg (medisch adviseur),

werkzaam te D., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. M.A. Sala, werkzaam bij ARAG rechtsbijstand te Roermond.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 10 april 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen orthopedisch chirurg (medisch adviseur) C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 4 december 2013, onder nummer 1379, heeft dat College klager in zijn klacht ontvankelijk verklaard en de klacht als ongegrond afgewezen. Klager  is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 6 november 2014, waar is verschenen de gemachtigde van klager, mr. J.G. Keizer alsmede de arts bijgestaan door mr. M.A. Sala. Klager heeft het Centraal Tuchtcollege laten weten dat hij op advies van zijn huisarts niet ter zitting aanwezig is.

Zowel mr. Keizer als mr. Sala hebben de standpunten van respectievelijk klager en de arts toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd. Tenslotte heeft de arts zijn op schrift gestelde “laatste woord” aan het Centraal Tuchtcollege overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

2.1       De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

“2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Op 5 december 2011 is klager betrokken bij een verkeersongeval. Ten tijde van dat ongeval had klager al jarenlang een WAO-uitkering in verband met rug- en schouderklachten. In 2002 is de arbeidsongeschiktheid van klager vastgesteld op

80-100%. Een herkeuring heeft daarna niet meer plaatsgevonden. Verweerder heeft als vrijgevestigd medisch adviseur in verband met voormeld ongeval in totaal drie adviezen uitgebracht, te weten d.d. 6 augustus 2012, d.d. 31 december 2012 en

d.d. 18 maart 2013.

Bij schrijven van 9 april 2013 heeft de gemachtigde van klager namens deze een klacht ingediend.”

2.2       De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

“3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager is van mening dat verweerder zich in diens advisering niet heeft gehouden aan de professionele standaard als neergelegd in de beroepscode voor geneeskundig adviseurs werkzaam in de particuliere sector, doordat hij in de door hem uitgebrachte adviezen het navolgende heeft vermeld.

In het advies d.d. 31 december 2012 heeft verweerder opgenomen de beschouwing:

“Ik constateer enige discrepantie. Aan de ene kant stelt de orthopedisch chirurg dat er een goede genezing is met nog wel enige restklachten maar dat er gewerkt moet worden aan de conditie en spierkracht. De fysiotherapeut daarentegen – die toevallig dezelfde naam heeft als betrokkene (?) – constateert dat een en ander niet meer vooruit gaat.” Door de tussenzin met een vraagteken af te sluiten suggereert verweerder dat het oordeel van de fysiotherapeut minder betrouwbaar is althans mogelijk beïnvloed is door het feit dat deze fysiotherapeut familie is van klager. Van verweerder had een nadere toelichting mogen worden gevergd waarom hij een vraagteken plaatst bij die informatie. Klager heeft de opname van de tussenzin als onnodig grievend en disrespectvol ervaren.

In het advies d.d. 18 maart 2013 komen de navolgende opmerkingen van verweerder voor:

1. “Deze medische notities zijn enigszins in tegenspraak met de verklaringen van een groot aantal bekenden/buurtbewoners van betrokkene als zou hij van 2008 tot 2011 zijn ‘tuin verplaatst hebben’. Met deze schouderklachten lijkt me dat een moeilijke activiteit en voorts waren er al langdurig lage rugklachten waardoor betrokkene volledig WAO was. Hierbij moeten dan ook vraagtekens worden geplaatst bij dit verhaal of betrokkene heeft al die jaren een onterechte WAO-uitkering gehad”.

2. “De beperkingen die door het UWV in 2002 zijn vastgesteld, lagen op het gebied van sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden en zijn sindsdien niet meer veranderd”.

Klager vindt de laatste zinsnede van de hiervoor sub 1 weergegeven opmerking buitengewoon onnodig grievend en disrespectvol. Hij wordt weggezet als fraudeur. Het niet onderbouwd uiten van dergelijke verdachtmakingen is volgens klager in strijd met regel 5 van voormelde beroepscode en in strijd met de uit artikel 47 lid 1 sub b van de Wet BIG voorvloeiende zorgvuldigheid. De laatste keuring heeft in 2002 plaatsgevonden. In 2004 is bepaald dat voor de leeftijdsgroep waartoe klager behoort, de eenmalige herbeoordeling die in het nieuwe Schattingsbesluit was opgenomen, niet meer gold.

Hetgeen verweerder in de sub 2 weergegeven opmerking heeft opgenomen, vindt onvoldoende steun in de feiten. Verweerder heeft uit de rapportages van het UWV onjuiste conclusies getrokken. Het feit dat er na 2002 geen keuringen meer hebben plaatsgevonden, betekent niet dat dus de tijdens die laatste keuring geuite beperkingen negen jaar later nog onveranderd aanwezig zijn. Verweerder had zich van deze verdachtmaking moeten onthouden.

Ook het oordeel van verweerder over de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen is klachtwaardig, omdat een dergelijk oordeel niet medisch, maar juridisch van aard is. Verweerder had zich daarover niet mogen uitlaten.

4. Het standpunt van verweerder

Allereerst is verweerder van mening dat klager niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard omdat de klacht is ingediend door een advocaat en uit niets blijkt dat klager de advocaat heeft gemachtigd deze klacht in te dienen. Bovendien is niet gebleken dat de advocaat direct belanghebbende is.

In geval klager wel ontvankelijk is in zijn klacht, is verweerder van mening als volgt. 

Verweerder heeft een discrepantie geconstateerd tussen de informatie van de behandelend orthopedisch chirurg, die in zijn brieven van 15 en 22 mei 2012 noteerde dat de breuk van het linkerbeen van klager goed genezen is, dat de wond tot rust is gekomen en dat klager de belasting heeft opgevoerd naar volledig en dat de moeite welke klager nog ervaart, een kwestie is van het opbouwen van spierkracht en conditie, én van de fysiotherapeut die in zijn brief van 16 augustus 2012 noteert dat er resterende pijnklachten en functiebeperkingen aan knie en enkel zijn, waardoor allerlei activiteiten beperkt zijn, waaronder klusactiviteiten in en om het huis, tuinwerkzaamheden etc., terwijl diezelfde fysiotherapeut op 15 maart 2012 noteerde dat hij “verwacht dat klager op termijn redelijk normaal kan functioneren”.

Verweerder constateerde dat de fysiotherapeut dezelfde naam draagt als klager en voegde een vraagteken aan zijn advies toe omdat hij zich afvroeg of er sprake was van een familierelatie tussen klager en de fysiotherapeut. Dit kan verweerder niet worden verweten. In de “Handreiking niet-aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst” van het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie staat dat de professionele verantwoordelijkheid vaak een beletsel zal zijn om in te gaan op het verzoek van familieleden of goede bekenden hen te behandelen. De fysiotherapeut is dan, aldus de Handreiking, veelal niet in staat voldoende professionele distantie in acht te nemen.

In het advies van 18 maart 2013 constateerde verweerder een discrepantie tussen de medische informatie van de huisarts, de medische informatie van de verzekeringsarts van het UWV en de belastbaarheid volgens klager wat betreft de werkzaamheden in zijn tuin tussen 2008 en 2011.

Verweerder heeft niet bedoeld klager met zijn opmerkingen te kwetsen dan wel te twijfelen aan de integriteit van klager. De opmerkingen waren uitsluitend bedoeld om duidelijkheid te scheppen in het letselschadetraject, dit afgezet tegen de klachten en beperkingen van klager vóór het ongeval.

Verweerder heeft moeten oordelen op basis van de informatie die hem ter beschikking is gesteld. Hij heeft geen waardeoordeel willen vellen over klager, maar heeft zich uitsluitend gebaseerd op de destijds beschikbare informatie. Verweerder is van mening dat hem tuchtrechtelijk geen verwijt treft.”

2.3       Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5. De overwegingen van het college

Het college merkt op dat klager ter zitting is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, de advocaat die de klacht heeft ingediend, naar hij heeft gesteld, namens klager.

Voor zover niet reeds kan worden aangenomen dat een advocaat, die namens zijn cliënt optreedt, daartoe door zijn cliënt is gemachtigd, is het ontbreken van die machtiging gedekt door het ter zitting verschijnen van klager zelf.

Het college is dan ook van oordeel dat klager ontvankelijk is in zijn klacht.

Met betrekking tot de in het advies van 31 december 2012 opgenomen zinsnede “- die toevallig dezelfde naam heeft als betrokkene (?) – is het college van oordeel dat verweerder terecht melding heeft gemaakt van het feit dat de fysiotherapeut dezelfde naam draagt als klager, waarbij het vraagteken er kennelijk op duidt dat verweerder niet weet of er een familierelatie tussen de fysiotherapeut en klager bestaat. Niet is gebleken dat het plaatsen van het vraagteken is voortgekomen uit bij verweerder levende twijfel aan de integriteit van klager.

Dit geldt, naar het oordeel van het college, mutatis mutandis ook met betrekking tot de in het advies van 18 maart 2013 door klager gewraakte opmerkingen.

Het college ziet de zin “Hierbij moeten dan ook vraagtekens worden geplaatst bij dit verhaal óf betrokkene heeft al die jaren een onterechte WAO-uitkering gehad.” als een conclusie van hetgeen verweerder daarvoor heeft opgemerkt. In deze conclusie gaat verweerder van het feitelijke – naar het betrekkingsniveau, hetgeen eigenlijk overbodig is. Het college acht het onnodig toevoegen van deze zinsnede niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

Het zinsgedeelte “en zijn sindsdien niet meer veranderd” moet kennelijk worden gelezen in de context van hetgeen door het UWV is vastgesteld. Het ware beter geweest als verweerder had aangegeven dat geen nadere toetsing c.q. herbeoordeling door het UWV heeft plaatsgevonden. Dit laat natuurlijk onverlet dat feitelijk verbetering kan zijn opgetreden dan wel dat klager met zijn beperkingen beter heeft leren omgaan.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het college van oordeel dat de klacht ongegrond moet worden bevonden.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

Procedure.

4.1 Klager beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd in beroep komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft aangevoerd. Hij concludeert tot gegrond verklaring van zijn klachten en het opleggen van een passende tuchtrechtelijke maatregel.

4.2 De arts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij concludeert tot verwerping van het beroep. 

Beoordeling

4.3 Vooropgesteld zij dat een medisch adviseur zijn adviezen schrijft voor derden. In letselschade zaken behoort de medisch adviseur er rekening mee te houden dat zijn adviezen ook aan het slachtoffer worden verstrekt.

4.4 De klachten van klager spitsen zich toe op de adviezen van de arts van respectievelijk 31 december 2012 en 18 maart 2013. De beantwoording van de vraag of de rapportages van de arts voldoen aan de daaraan te stellen eisen, geschiedt aan de hand van vijf, door het Centraal Tuchtcollege geherformuleerde criteria, te weten:

1. het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2. het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

3. in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4. het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5. de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het tuchtcollege toetst daarbij ten volle of het onderzoek uit een oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage vindt slechts een marginale toetsing plaats.

Daarnaast wordt in dit geval door het Centraal Tuchtcollege getoetst aan de Beroepscode voor Geneeskundige Adviseurs werkzaam in Particulier Verzekeringszaken en/of Personenschadezaken (GAV) van 24 mei 2011. Verder te noemen de Beroepscode. 

4.5 Wat betreft het medisch advies van 31 december 2012 beklaagt klager zich met name over de navolgende passage:

“Ik constateer enige discrepantie. Aan de ene kant stelt de orthopedisch chirurg dat er een goede genezing is met nog wel enige restklachten maar dat er gewerkt moet worden aan de conditie en spierkracht. De fysiotherapeut daarentegen – die toevallig dezelfde naam heeft als betrokkene (?) – constateert dat een en ander niet meer vooruit gaat.”

In deze passage leest het Centraal Tuchtcollege slechts dat er volgens de arts sprake is van een discrepantie tussen de mening van de orthopedisch chirurg en de fysiotherapeut  omtrent de medische conditie van klager en niet - zoals klager stelt - dat het oordeel van de fysiotherapeut minder betrouwbaar of althans mogelijk beïnvloed is door het feit dat de fysiotherapeut familie is van klager.  Met het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat niet is gebleken dat het tussen haakjes plaatsen van het vraagteken achter het woord  “betrokkene” is voortgekomen uit bij de arts levende twijfel aan de integriteit van klager. Het Centraal Tuchtcollege acht het niet onbegrijpelijk dat de arts zich afvroeg of er sprake was van een familierelatie dan wel dat het hebben van dezelfde achternaam op toeval berustte. De tussenzin is naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege dan ook niet onnodig grievend en disrespectvol jegens klager en van schending van de beroepscode en/of van de onder rechtsoverweging 4.4 genoemde criteria is geen sprake.

Dit klachtonderdeel is ongegrond.

4.6 Wat betreft het advies van de arts van 18 maart 2013 beklaagt klager zich met name over de onderstaande passages:

“Deze medische notities zijn enigszins in tegenspraak met de verklaringen van een groot aantal bekenden/buurtbewoners van betrokkene als zou hij van 2008 tot 2011 zijn “tuin verplaatst hebben”. Met deze schouderklachten lijkt me dat een moeilijke activiteit en voorts waren er langdurig lage rugklachten waardoor betrokkene volledig WAO was. Hierbij moeten dan ook vraagtekens worden geplaatst bij dit verhaal óf betrokkene heeft al die jaren een onterechte WAO-uitkering gehad.”

en

“De beperkingen die door het UWV in 2002 zijn vastgesteld, lagen op het gebied van sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden en zijn sindsdien niet meer veranderd. “

4.7 Anders dan het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de eerste passage onnodig grievend en disrespectvol jegens klager is. Op zijn minst wordt door de arts de suggestie gewekt dat ofwel de getuigenverklaringen niet in overeenstemming met de waarheid zijn, waarmee klager dus opzettelijk onware getuigenverklaringen zou hebben overgelegd teneinde een hogere schadevergoeding te krijgen, ofwel dat  klager al jaren ten onrechte een WAO-uitkering heeft ontvangen, waarmee klager dus niet eerlijk zou zijn geweest over de ernst van zijn medische beperkingen. Voorts is de arts, door zich in deze zin uit te laten over de WAO uitkering van klager, buiten de grenzen van zijn deskundigheid getreden (zie r.o 4.4, criterium 5) en heeft hij gehandeld in strijd met artikel 5 van de beroepscode.

Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.

4.8 Aangaande de tweede passage is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de arts miskent dat de laatste UWV beoordeling in 2002 had plaatsgevonden en er sindsdien - gelet op de leeftijd van klager - geen herkeuringen van klager meer hebben plaatsgevonden. De arts had derhalve dienen te volstaan met de opmerking dat de beperkingen in 2002 aanwezig waren en zich niet moeten uitlaten over het al dan niet bestaan van beperkingen nadien nu de arts daarover niets uit het dossier bekend was geworden. Dat brengt mee dat het oordeel van de arts over beperkingen van klager na 2002 geen steun vindt in de door de arts bij de formulering van zijn oordeel gebruikte gegevens, hetgeen niet alleen in strijd is met de hiervoor onder 4.4 genoemde criteria maar ook met artikel 4 lid 3 onder b van de beroepscode. Dit klachtonderdeel is eveneens gegrond.

4.9  Uit het voorgaande volgt dat naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege de arts zich in zijn advies van 18 maart 2013 disrespectvol jegens klager heeft uitgelaten, buiten de grenzen van zijn deskundigheid is getreden en in strijd heeft gehandeld met zijn beroepscode. De arts heeft derhalve gehandeld in strijd met de door hem op grond van artikel 47 lid 1 sub b Wet BIG jegens klager in acht te nemen zorgvuldigheid. Aangezien de beide klachtonderdelen betreffende het medisch advies van

18 maart 2013 in hoger beroep alsnog gegrond worden verklaard, acht het Centraal Tuchtcollege de oplegging van de maatregel van waarschuwing passend en geboden. 

4.10 Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal publicatie van deze beslissing worden bepaald.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep voor zover daarin de klachten met betrekking tot het medisch advies van

18 maart 2013 ongegrond zijn verklaard;

en opnieuw rechtdoende:

verklaart deze klachtonderdelen alsnog gegrond;

                                               legt de arts de maatregel van waarschuwing op;

                                               verwerpt het beroep voor het overige;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, prof. mr. J. Legemaate en mr. J.M.T. van der Hoeven-Oud, leden-juristen en dr. R.M. Bloem en drs. H.S. Boersma, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 20 januari 2015.         Voorzitter   w.g.                                 Secretaris w.g.