ECLI:NL:TGDKG:2015:3 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDW551.2014

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2015:3
Datum uitspraak: 20-01-2015
Datum publicatie: 25-02-2015
Zaaknummer(s): GDW551.2014
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Vexatoir beslag? Executiekosten overstijgen het (restant) verschuldigde. De gerechtsdeurwaarder heeft voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij eerst minder verstrekkende maatregelen ten laste van klaagster heeft genomen en dat hij haar nadien in de gelegenheid heeft gesteld om het restant-verschuldigde alsnog vrijwillig te voldoen. Nu dat niet werd gedaan kan de gerechtsdeurwaarder niet worden verweten dat hij beslag onroerende zaken heeft gelegd. Dat de waarde van de panden en het restant-verschuldigde niet met elkaar in verhouding staan doet aan het beslag niets af, nu klager niet heeft weersproken dat de beslagen panden verhypothekeerd zijn zodat niet aanstonds duidelijk is of met inbeslagname van één pand volstaan had kunnen worden. Dat de gemaakte kosten niet in verhouding staan tot de hoofdsom doet er in beginsel niet toe. Pas wanneer de kosten volledig onnodig zijn gemaakt, is er sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen, maar dat kan in deze zaak niet uit de overgelegde producties worden opgemaakt. Klacht ongegrond verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 20 januari 2015 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 551.2014 ingesteld door:

[     ].,

gevestigd en kantoorhoudende te [     ],

klaagster,

gemachtigde: [     ](directeur),

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

Ontstaan en loop van de procedure

-           Bij brief met bijlagen, ingekomen op 31 juli 2014, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder.

-           De gerechtsdeurwaarder heeft niet op de klacht gereageerd.

-           De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 9 december 2014 alwaar de gerechtsdeurwaarder is verschenen.

-           Van deze behandeling is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

-           De uitspraak is bepaald op 20 januari 2015.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Op 6 november 2013 is een vonnis ten laste van klaagster gewezen.

-                       Op 2 december 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder het vonnis aan klaagster betekend met gelijktijdig bevel om aan de inhoud te voldoen.

-           Op 18 december 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder ten laste van klaagster bankbeslag gelegd.

-           Op 8 januari 2014 heeft de bank aan de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat er geen tegoeden op de rekening van klaagster zijn aangetroffen.

-           De gerechtsdeurwaarder heeft klaagster bij e-mail van 2 januari 2014 op de hoogte gesteld van het restant-verschuldigde, met het verzoek om tot betaling over te gaan.

-           Op 10 februari 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder ten laste van klaagster beslag op 11 onroerende zaken gelegd, welk beslag op 13 februari 2014 aan klaagster werd overbetekend.

-           Bij e-mail van 26 februari 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder aan klaagster medegedeeld dat er terecht beslag op de 11 onroerende zaken is gelegd en dat het verschuldigde (inclusief kosten) voldaan dient te worden, omdat er anders derdenbeslag onder één of meer huurders gelegd zal gaan worden.

2. De klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat:

a: het door de gerechtsdeurwaarder gelegde beslag onroerende zaken vexatoir is daar de vordering ten tijde van de beslaglegging € 78,59 bedroeg;

b: de gerechtsdeurwaarder niet kostenreducerend te werk is gegaan daar de executiekosten het (restant) verschuldigde ruimschoots heeft overschreden;

c: de gerechtsdeurwaarder niet op zijn verzoek tot schadevergoeding heeft gereageerd.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft ter zitting de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan

tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.2 Met betrekking tot klachtonderdeel a overweegt de Kamer dat de

gerechtsdeurwaarder ter zitting voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij, door het leggen van bankbeslag, eerst minder verstrekkende c.q. kostbare maatregelen ten laste van klaagster heeft genomen en dat hij haar nadien in de gelegenheid heeft gesteld om het restant-verschuldigde alsnog vrijwillig te voldoen. Nu klaagster het restant-verschuldigde niet vrijwillig heeft voldaan kan zij het de gerechtsdeurwaarder niet verwijten dat hij ten laste van haar beslag onroerende zaken heeft gelegd. Dat de waarde van de panden en het restant-verschuldigde niet met elkaar in verhouding staan doet aan het vorenstaande niets af, temeer nu klager niet heeft weersproken dat de beslagen panden verhypothekeerd zijn zodat niet aanstonds duidelijk is of met inbeslagname van één pand volstaan had kunnen worden. Bovendien heeft de gerechtsdeurwaarder met recht aangevoerd dat aan het leggen van beslag op meerdere panden geen hogere kosten zijn verbonden dan aan het leggen van beslag op een enkel pand. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is dan ook geen sprake.

4.3 Met betrekking tot klachtonderdeel b overweegt de Kamer dat in tegenstelling tot hetgeen klaagster in haar klaagschrift heeft gesteld niet gekeken dient te worden of de gemaakte kosten in verhouding staan tot de hoofdsom. Als dat wel het geval zou zijn, zou een (restant van een) vordering als de onderhavige in het geheel niet meer geïncasseerd kunnen worden. De executiekosten bestaan immers uit vaste bedragen. Pas wanneer de kosten volledig onnodig zijn gemaakt, is er sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen, maar dat kan in deze zaak niet uit de overgelegde producties worden opgemaakt.

4.4 Met betrekking tot klachtonderdeel c overweegt de Kamer dat de enkele niet nader door klager onderbouwde stelling dat de gerechtsdeurwaarder niet op zijn verzoek tot schadevergoeding heeft gereageerd onvoldoende is om tuchtrechtelijk laakbaar handelen vast te kunnen stellen.

4.5 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, en mrs. M. Nijenhuis en J.J.L. Boudewijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 januari 2015, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.