ECLI:NL:TADRSHE:2015:182 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch OB 306 - 2014

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2015:182
Datum uitspraak: 31-08-2015
Datum publicatie: 02-09-2015
Zaaknummer(s): OB 306 - 2014
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Niet gebleken dat verweerder klagers belangen ter zitting van het Hof d.d. 7 april 2014 niet naar behoren heeft behartigd. In zoverre is de klacht ongegrond. Wel tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door klager niet op de hoogte te stellen van de datum van de getuigenverhoren en door deze getuigenverhoren voortijdig te verlaten, zonder dat dit met klager was besproken. Gebrekkige communicatie. Klacht (deels) gegrond. Waarschuwing

Beslissing van 31 augustus 2015

in de zaak OB306-2014

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 10 november 2014 met kenmerk nr. 48|14|127K, door de raad ontvangen op 11 november 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 1 juni 2015. Ter zitting zijn klager en verweerder, bijgestaan door mr. D. verschenen . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van:

-       De brief van de deken d.d. 10 november  2014 met bijlagen;

-       De nagekomen brief met bijlagen van klager d.d. 10 mei 2015;

-       Het nagekomen faxbericht van mr. D. d.d. 22 mei 2015, waarin hij de raad mededeelt dat hij verweerder ter zitting zal bijstaan.

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1      Klager is bij vonnis d.d. 14 mei 2013 van de politierechter van de rechtbank Oost-Brabant, onder meer op basis van een bekennende verklaring van klager,  wegens stalking veroordeeld tot een taakstraf. Klager heeft tegen dit vonnis zelf hoger beroep ingesteld. Klager is vervolgens door het Juridisch Loket verwezen naar verweerder voor rechtsbijstand in de appelprocedure bij het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (hierna: “het Hof”).

2.2      Verweerder heeft op 27 mei 2013 bij het Hof bij fax een appelschriftuur ingediend met het verzoek om zes getuigen te horen. Op 4 april 2014 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen klager en verweerder. Tijdens een regiezitting bij het Hof op 7 april 2014 heeft verweerder de onderzoekswensen nader toegelicht. De advocaat-generaal kon zich vinden in de onderzoekswensen.

2.3      Het Hof heeft de onderzoekswensen getoetst aan het verdedigingsbelang en heeft het verzoek ter zake drie van de zes getuigen toegewezen. Het Hof heeft het verzoek ter zake de overige drie getuigen afgewezen. Deze laatste getuigen betroffen verbalisanten die een ambtsedig proces-verbaal hadden opgesteld.

2.4      Op 3 juni 2014 heeft het getuigenverhoor plaatsgevonden bij de raadsheer-commissaris (hierna: “rh-c”). Verweerder heeft klager niet op de hoogte gesteld van de datum waarop het getuigenverhoor zou plaatsvinden. Klager was niet aanwezig bij de getuigenverhoren.

2.5      De getuigenverhoren stonden gepland om 16.00 uur, 16.30 uur en 17.00 uur. De rh-c heeft verzocht om de getuigenverhoren te verplaatsen naar 11.30 uur, 12.00 uur en 12.30 uur. Hiertegen heeft verweerder geen bezwaar gemaakt. Omdat de getuigenverhoren in de ochtend waren uitgelopen is het verhoor dat stond gepland om 11.30 uur eerst aangevangen om 12.20 uur. Dit verhoor duurde tot 12.40 uur. Het tweede verhoor vond plaats van 12.40 uur tot 14.00 uur en het derde verhoor vond plaats van 14.00 uur tot 14.20 uur.

2.6      Tijdens het verhoor van de tweede getuige heeft verweerder dit verhoor om 13.15 uur verlaten. Verweerder heeft zijn vragen overhandigd aan de rh-c die deze schriftelijke vragen vervolgens aan de tweede en derde getuige heeft gesteld. Verweerder heeft de rh-c niet om aanhouding verzocht. Bij brief d.d. 7 november 2014 heeft de rh-c desgevraagd verklaard dat een verzoek om aanhouding van de zijde van verweerder zou zijn gehonoreerd.

2.7      Bij e-mailbericht d.d. 4 juli 2014 heeft verweerder op verzoek van klager het proces-verbaal van de getuigenverhoren aan klager toegestuurd. Op 8 juli 2014 heeft een kantoorgenoot van verweerder de behandeling van de zaak van verweerder overgenomen.

3          klacht

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

                   de strafzaak van klager bij het Hof niet op een deugdelijke en zorgvuldige wijze te behandelen.

                   3.2     Toelichting:

                             Verweerder beschikte niet over voldoende dossierkennis. Verweerder was daardoor niet in staat om het belang van het horen van een drietal getuigen (politiefunctionarissen) ter zitting van het Hof op 7 april 2014 naar behoren te motiveren, ten gevolge waarvan dit verzoek werd afgewezen. Bij de getuigenverhoren die wel hebben plaatsgevonden heeft verweerder klager niet adequaat vertegenwoordigd.

4          VERWEER

4.1      De klacht is ongegrond. Verweerder heeft de belangen van klager wel naar behoren behartigd.  Uit het proces-verbaal van de zitting d.d. 7 april 2014 blijkt dat verweerder het verzoek tot het horen van getuigen uitvoerig heeft toegelicht. De advocaat-generaal kon zich vinden in het horen van de getuigen. Klager heeft ter zitting geen enkele aanvulling gegeven op de toelichting van verweerder, ofschoon klager daartoe expliciet in de gelegenheid is gesteld. Na de zitting had klager geen enkele klacht over verweerders optreden.

4.2      Verweerder was goed voorbereid op het getuigenverhoor bij de rh-c en had zelfs schriftelijke vragen. Omdat de rh-c ontijdig was en op enig moment zelfs het verhoor onderbrak in verband met werkzaamheden elders zijn – vanwege verweerders agenda waarmee dus geen rekening is gehouden – sommige vragen schriftelijk gesteld.

4.3      Het is steeds gebruikelijker dat advocaten hun vragen vooraf schriftelijk indienen bij de rh-c. Verweerder heeft de rh-c niet om aanhouding van het getuigenverhoor verzocht. Daaraan lag een afweging van verweerder ten grondslag. Verweerder had de belangrijkste getuige, de aangeefster, zelf al gehoord.

5       BEOORDELING

5.1     Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet zoals deze tot 1 januari 2015 gold bedoeld.

5.2     De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in art. 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes -zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoren het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

5.3     De raad is van oordeel dat uit het proces-verbaal van de zitting bij het Hof d.d. 7 april 2014 blijkt dat verweerder het verzoek tot het horen van getuigen uitvoerig heeft toegelicht. Klager verwijt verweerder dat hij, bij gebreke van voldoende dossierkennis, het verzoek niet naar behoren heeft toegelicht. Klager heeft dit verwijt echter niet geëxpliciteerd. Klager heeft niet duidelijk gemaakt wat verweerder ter zitting naar voren had moeten brengen. Voorts is als niet dan wel onvoldoende weersproken komen vast te staan dat klager ter zitting expliciet in de gelegenheid is gesteld om de door verweerder gegeven toelichting aan te vullen, van welke gelegenheid klager evenwel geen gebruik heeft gemaakt.

5.4     Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat het Hof het verzoek voor wat betreft drie van de zes getuigen heeft afgewezen. Het is begrijpelijk dat deze beslissing teleurstellend is voor klager, maar een (deels) afwijzende beslissing betekent nog niet dat verweerder een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van de wijze waarop het verzoek is ingediend en toegelicht. De raad is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder klagers belangen ter zitting van het Hof d.d. 7 april 2014 niet naar behoren heeft behartigd. In zoverre is de klacht ongegrond.

5.5     Klager heeft tevens geklaagd over de wijze waarop verweerder klagers belangen heeft behartigd voorafgaand aan en tijdens de getuigenverhoren bij de rh-c op 3 juni 2014. Ter zake dit onderdeel van de klacht overweegt de raad het volgende. Zoals ook uit de gedragsregels voortvloeit, betaamt het een behoorlijk advocaat de hem opgedragen zaken zorgvuldig te behandelen en zijn cliënt op de hoogte  te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient de advocaat belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen.

5.6     Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht staat vast dat verweerder klager niet op de hoogte heeft gesteld van de datum waarop de getuigenverhoren zouden plaatsvinden en voorts dat verweerder voorafgaand aan de getuigenverhoren niet met klager heeft besproken of en zo ja, welke, vragen schriftelijk aan de getuigen zouden kunnen worden voorgelegd. De raad overweegt dat de advocaat bij de behandeling van een zaak weliswaar dominus litis is, maar dat neemt niet weg dat de advocaat gehouden is om aan zijn cliënt  duidelijk te maken hoe hij te werk wil gaan en dat hij met zijn cliënt dient te bespreken met welke aanpak de belangen van de cliënt het beste worden gediend. Verweerder heeft dit nagelaten.

5.7     Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat verweerder het verhoor van de eerste getuige heeft bijgewoond en dat hij aan die getuige ook vragen heeft gesteld. Verweerder heeft het verhoor van de tweede getuige vervolgens gedeeltelijk bijgewoond. Verweerder heeft deze getuige zelf een aantal vragen gesteld. Vervolgens heeft verweerder dit verhoor om 13.15 uur verlaten. Verweerder heeft zijn op schrift gestelde resterende vragen overhandigd aan de rh-c die deze vragen vervolgens aan de tweede en derde getuige heeft gesteld.

5.8     Verweerder heeft betoogd dat hem van het voortijdig verlaten van de getuigenverhoren geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. In dat kader heeft verweerder gesteld dat het steeds gebruikelijker is dat advocaten hun vragen voorafgaand aan het verhoor schriftelijk indienen bij de rechter-commissaris c.q. de rh-c. Voor zover verweerder daarmee beoogt te betogen dat aan zijn besluit om zijn vragen niet zelf aan de tweede en de derde getuige te stellen een inhoudelijke beoordeling en belangenafweging ten grondslag heeft gelegen overweegt de raad dat verweerder in zijn verweer bij de deken het volgende heeft  gesteld: “Omdat de RHC ontijdig was en op enig moment zelfs het verhoor onderbrak in verband met werkzaamheden elders zijn – vanwege mijn agenda waar dus geen enkele rekening mee is gehouden -  sommige vragen schriftelijk gesteld.” Uit het proces-verbaal van de getuigenverhoren blijkt voorts dat verweerder het verhoor van de tweede getuige halverwege heeft verlaten, nadat hij zelf enkele vragen aan deze getuige had gesteld.  Kennelijk lag aan het besluit om sommige vragen schriftelijk te stellen niet zozeer een inhoudelijke beoordeling en belangenafweging ten grondslag, maar was het besluit om de getuigenverhoren voortijdig te verlaten veeleer ingegeven door persoonlijke redenen zijdens verweerder. Verweerder heeft de raad hierover niet de benodigde duidelijkheid verschaft. Op de vraag van de voorzitter waarom verweerder de rh-c niet heeft verzocht om aanhouding van de getuigenverhoren heeft verweerder evenmin een helder antwoord gegeven.

5.9     De raad is van oordeel dat verweerder onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht door de aanpak van de zaak niet dan wel onvoldoende met klager te bespreken. Voorts heeft verweerder onvoldoende zorgvuldigheid betracht door de getuigenverhoren voortijdig te verlaten en geen gebruik te maken van de mogelijkheid om de rh-c om aanhouding van de getuigenverhoren te verzoeken, terwijl verweerder wist dan wel behoorde te weten dat de getuigenverhoren voor klager van groot belang waren. De raad is van oordeel dat verweerder aldus heeft gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt.   

5.10   De raad komt tot de slotsom dat de klacht, voor zover deze ziet op verweerders optreden ter zitting van het Hof d.d. 7 april 2014, ongegrond is en dat de klacht, voor zover deze ziet op de handelwijze van verweerder voorafgaand aan en tijdens de getuigenverhoren bij de rh-c, gegrond is.

6        MAATREGEL           

6.1    Verweerder heeft voorafgaand aan en tijdens de getuigenverhoren bij de rh-c onvoldoende zorgvuldigheid betracht  jegens klager. De raad acht een enkele waarschuwing een passende maatregel.

BESLISSING

De raad van discipline:

-       verklaart de klacht, voor zover deze ziet op verweerders optreden ter zitting van het Hof d.d. 7 april 2014, ongegrond en

-       verklaart de klacht, voor zover deze ziet op de handelwijze van verweerder voorafgaand aan en tijdens de getuigenverhoren bij de rh-c,  gegrond en legt ter zake aan verweerder op een enkele waarschuwing.

Aldus gegeven door mr. J.K.B. van Daalen, voorzitter, mrs. J.C. van den Dries, L.R.G.M. Spronken, J.F.E. Kikken, J.J.M. Goumans , leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 31 augustus 2015 .

griffier                                                                        voorzitter                                  

Deze beslissing is in afschrift op 1 september 2015

verzonden aan:

-        klager

-        verweerder

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-        verweerder

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

en voor zover deze ongegrond/niet-ontvankelijk is verklaard tevens door

-        klager

-        de deken van de orde van advocaten te Oost-Brabant

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof:

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl