ECLI:NL:TADRSHE:2015:172 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch ZWB 13-2015

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2015:172
Datum uitspraak: 24-08-2015
Datum publicatie: 26-08-2015
Zaaknummer(s): ZWB 13-2015
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. derden, subonderwerp: Deskundigen, getuigen en adviseurs
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Welwillendheid in het algemeen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Nakoming van financiële verplichtingen
  • Maatregelen, subonderwerp: Schorsing
  • Maatregelen, subonderwerp: Tuchtrechtelijk verleden
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door, alvorens klager (zijnde een advocaat) als getuige op te roepen, geen overleg met de deken te plegen (strijd met Gedragsregel 20), door na te laten de door het Hof vastgestelde taxe aan klager te voldoen (strijd met Gedragsregel 32) en door niet naar behoren met klager te communiceren. Gegrond. Mede gelet op tuchtrechtelijk verleden schorsing van 8 weken, waarvan 4 voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde betaling van taxe aan klager.

Beslissing van 24 augustus 2015

in de zaak ZWB13-2015

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 14 januari 2015 met kenmerk K14-109, door de raad ontvangen op 15 januari 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 26 mei 2015. Ter zitting zijn klager en verweerder verschenen . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van:

-     De brief van de deken d.d. 14 januari 2015 met bijlagen.

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1      Klagers kantoor is in 1998 betrokken geweest bij de echtscheidingsprocedure tussen de heer W en mevrouw S. Mevrouw S wenst de wijze waarop de verdeling van het huwelijksvermogen destijds heeft plaatsgevonden aan te vechten en wordt in dat kader sinds 2004 bijgestaan door verweerder. Verweerder heeft klager en klagers kantoorgenoot, mr. L., bij brief d.d. 7 oktober 2008 aansprakelijk gesteld wegens het verstrekken van onjuiste informatie aan mevrouw S. Deze aansprakelijkstelling is bij brief d.d. 1 oktober 2013 herhaald.

2.2      Tussen de heer W en mevrouw S is een gerechtelijke procedure bij het gerechtshof te Arnhem aanhangig, waarin mevrouw S wordt bijgestaan door verweerder. In het kader van deze procedure heeft verweerder klager en zijn kantoorgenoot mr. L. als getuigen opgeroepen. Verweerder heeft voorafgaand aan deze oproeping geen overleg gepleegd met de deken.

2.3      Klager en mr. L. hebben verweerder bericht dat zij niet konden uitsluiten dat zij zich zouden moeten beroepen op hun verschoningsrecht. Klager en mr. L. zijn op 8 juli 2014 als getuige gehoord en hebben daarbij een getuigenverklaring afgelegd.

2.4      Bij brief d.d. 9 juli 2014 hebben klager en mr. L. verweerder verzocht om over te gaan tot betaling van de door het Hof vastgestelde taxe van € 3.530,--. Voorts is verweerder gevraagd of voorafgaand aan de oproeping van klager en mr. L. het in Gedragsregel 20 bedoelde overleg met de deken heeft plaatsgevonden.

2.5      Omdat op deze brief niet werd gereageerd en betaling van de taxe was uitgebleven heeft klager verweerder op 21 juli 2014 een rappelmail aan verweerder gestuurd. Ook dit e-mailbericht bleef onbeantwoord. Klager heeft vervolgens telefonisch contact opgenomen met verweerders kantoor en heeft een boodschap ingesproken op het antwoordapparaat van verweerder met het verzoek om terug te bellen. Aan dat verzoek is geen gevolg gegeven.

2.6      Betaling van de door het Hof vastgestelde taxe is uitgebleven.

3          klacht

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1.      gedragsregel 20 heeft overtreden

2.      gedragsregel 32 heeft overtreden

3.      niet reageert op redelijke verzoeken van klager om contact.

3.2     Toelichting:

          Ad 1:

          Verweerder heeft klager als getuige opgeroepen zonder dat hij vooraf overleg heeft gepleegd met de deken. Op basis van gedragsregel 20 had verweerder dat wel moeten doen.

          Ad 2:

          Verweerder heeft ondanks herhaalde verzoeken nagelaten om de door de rechter vastgestelde taxe te betalen aan de opgeroepen getuigen. Aldus heeft verweerder gehandeld in strijd met gedragsregel 32.

          Ad 3:

          Klager heeft herhaaldelijk op diverse manieren (per brief, per e-mail en telefonisch) geprobeerd om contact te krijgen met verweerder, maar verweerder reageert niet.

4          VERWEER

4.1      Klachtonderdeel 1

Klager heeft, na oproeping, toegezegd als getuige te zullen verschijnen. Indien klager zich zou hebben verzet tegen de oproeping, zou verweerder zich met de deken in verbinding hebben gesteld. Omdat klager heeft ingestemd met de oproeping achtte verweerder dit echter niet nodig. Er is geen sprake van overtreding van gedragsregel 20. Gedragsregel 20 is in het leven geroepen omdat men een advocaat niet kan verplichten om vertrouwelijke gegevens prijs te geven die hij heeft waargenomen in de uitoefening van zijn beroep. Indien verweerder de deken zou hebben geraadpleegd en deze geen toestemming zou hebben gegeven voor het oproepen van klager, zou verweerders cliënte in de bewijslast worden beperkt. Aldus ondermijnt gedragsregel 20 de op verweerders cliënte rustende bewijslast. Daarmee kan een negatieve beslissing van de deken de rechterlijke beslissing beïnvloeden.

4.2      Klachtonderdeel 2

Van overtreding van gedragsregel 32 is geen sprake, nu de door klager verlangde betaling niet ziet op diensten van derden die door verweerder als advocaat zijn ingeroepen. Bovendien was er zijdens verweerder en zijn cliënte sprake van betalingsonmacht, ten gevolge van gelegde beslagen.

4.3      Klachtonderdeel 3

Het is ethisch incorrect wanneer een advocaat, lopende een gerechtelijke procedure, gesprekken voert met personen die zijn verbonden met de belangen van de wederpartij. Het niet reageren op e-mailberichten van klager werd veroorzaakt door problemen met Balie-net.

5       BEOORDELING

5.1     Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet zoals deze tot 1 januari 2015 gold bedoeld.

5.2     Klachtonderdeel 1

          Gedragsregel 20 bepaalt dat het de advocaat niet geoorloofd is een advocaat of oud-advocaat op te roepen om getuigenis af te leggen ter zake van wat deze in de uitoefening van zijn beroep van advocaat heeft waargenomen alvorens met de deken overleg te hebben gepleegd.

5.3     Nu klager als getuige is opgeroepen teneinde te verklaren over hetgeen hij in zijn hoedanigheid van advocaat van mevrouw S. en de heer W. heeft waargenomen bij de behandeling van de zaak van mevrouw S. en de heer W. is Gedragsregel 20, anders dan verweerder heeft betoogd, naar het oordeel van de raad in volle omvang van toepassing. Door, alvorens klager als getuige op te roepen, geen overleg met de deken te plegen heeft verweerder gehandeld in strijd met Gedragsregel 20. Klachtonderdeel 1 is derhalve gegrond.

5.4     Klachtonderdeel 2

          Gedragsregel 32 bepaalt dat indien de advocaat bij de behandeling van een zaak diensten van derden inroept of getuigen oproept, hij dient in te staan voor de aan hen toekomende vergoedingen en honoraria, tenzij hij een uitdrukkelijk voorbehoud maakt.

5.5     Nu verweerder klager als getuige heeft opgeroepen dient verweerder op basis van gedragsregel 32 in te staan voor de aan hem toekomende vergoeding. Dat verweerder een uitdrukkelijk voorbehoud heeft gemaakt is immers niet gebleken. Verweerder heeft betoogd dat betaling niet kon en kan plaatsvinden vanwege gelegde beslagen. De raad overweegt dienaangaande dat verweerder heeft gesteld dat deze beslagen voorafgaand aan de getuigenverhoren zijn gelegd, zodat hij hiervan reeds op de hoogte was op het moment dat hij klager als getuige opriep. Deze omstandigheid heeft verweerder er niet van weerhouden om klager als getuige op te roepen.  De raad ziet in het door verweerder gevoerde verweer geen enkele rechtvaardiging om de door klager gemaakte kosten niet te vergoeden. Verweerder was en is gehouden om de door het Hof vastgestelde taxe aan klager te voldoen. Door zulks na te laten heeft verweerder gehandeld in strijd met Gedragsregel 32. Ook het tweede onderdeel van de klacht is derhalve gegrond.

5.6     Klachtonderdeel 3

          Gedragsregel 17 bepaalt dat advocaten in het belang van de rechtzoekende en van de advocatuur in het algemeen behoren te streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen.

5.7     Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt naar het oordeel van de raad dat verweerder niet naar behoren met klager heeft gecommuniceerd. De raad ziet in het door verweerder gevoerde verweer geen enkele rechtvaardiging voor het stelselmatig niet reageren op de brieven, e-mailberichten en telefonische oproep van klager. Van een advocaat mag worden verwacht dat hij reageert op redelijke verzoeken van een confrère, ook indien hij het inhoudelijk niet eens is met die verzoeken. De raad zal het derde onderdeel van de klacht derhalve eveneens gegrond verklaren.

6          MAATREGEL

6.1      Verweerder heeft gehandeld in strijd met de Gedragsregels 20, 32 en 17. Het handelen in strijd met deze gedragsregels rechtvaardigt als zodanig al een zware tuchtrechtelijke maatregel.

6.2      De onderhavige klachten staan echter niet op zichzelf. In de periode van 19 oktober 2009 tot 6 februari 2015 is verweerder vier maal tuchtrechtelijk veroordeeld, waarbij aan hem onder meer voorwaardelijke en onvoorwaardelijke schorsingen zijn opgelegd. De bij beslissing van de raad d.d. 10 maart 2014 aan verweerder opgelegde voorwaardelijke schorsing is bij beslissing van het Hof d.d. 6 februari 2015 bekrachtigd, zodat de bij die beslissing bepaalde proeftijd van twee jaar nog loopt.

6.3      De raad stelt vast dat de eerdere tuchtrechtelijke veroordelingen kennelijk niet hebben geleid tot een verandering van het optreden van verweerder, terwijl verweerder er bovendien in zijn verweer bij de deken en ter zitting van de raad geen blijk van heeft gegeven de onjuistheid van zijn handelen in te zien.

6.4      Ter zitting van de raad heeft verweerder verklaard dat hij moeite heeft om zich te concentreren, zodat de raad tevens zorgen heeft over de kwaliteit van de behartiging van de belangen van huidige en toekomstige cliënten van verweerder .

6.5      Op grond van het bovenstaande acht de raad de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van acht weken, waarvan vier weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, geboden, met openbaarmaking van die beslissing op de in het arrondissement gebruikelijke wijze . De raad zal met toepassing van artikel 48b Advocatenwet als bijzondere voorwaarde stellen dat verweerder de aan klager toekomende taxe ten bedrage van € 1.790,-- binnen 4 weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan klager voldoet. De raad verzoekt de deken om overeenkomstig artikel 48c Advocatenwet toe te zien op de nakoming door verweerder van deze voorwaarde.

BESLISSING

De raad van discipline:

1.    verklaart de klacht  in alle onderdelen gegrond;

2.    legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van acht weken;

3.    stelt met toepassing van artikel 48b Advocatenwet als bijzondere voorwaarde dat verweerder de aan klager toekomende taxe ten bedrage van € 1.790,-- binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan klager voldoet;

4.    bepaalt dat van de aan verweerder opgelegde schorsing vier weken niet zullen worden ten uitvoer gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder binnen de hierna te vermelden proeftijd zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging of de onder 2 gestelde voorwaarde niet heeft nageleefd;

5.    stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

6.    bepaalt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de schorsing ingaat één maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat de schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen en dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

7.    beveelt dat het enkele feit van de schorsing door de deken binnen het arrondissement openbaar zal worden gemaakt op de aldaar gebruikelijke wijze zodra deze onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mw. mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, mrs. W.H.N.C. van Beek, U.T. Hoekstra, H.C.M. Schaeken, N.M. Lindhout-Schot , leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 24 augustus 2015 .

griffier                                                                        voorzitter                                  

Deze beslissing is in afschrift op 25 augustus 2015

verzonden aan:

-        klager

-        verweerder

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-           verweerder

-           de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

en voor zover deze ongegrond/niet-ontvankelijk is verklaard tevens door

-      klager

-           de deken van de orde van advocaten te Zeeland-West-Brabant

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof:

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl