ECLI:NL:TADRSGR:2015:10 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4553/14.138

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2015:10
Datum uitspraak: 05-01-2015
Datum publicatie: 31-03-2015
Zaaknummer(s): R. 4553/14.138
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Verwijt is dat verweerder weigert mee te werken aan een door klager aangekondigd onderzoek. Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd door te stellen dat er geen wettelijke basis zou bestaan voor het vorderen van de medewerking alsmede dat verweerder in strijd zou handelen met de geheimhoudingsplicht indien hij zijn dossiers ter inzage zou verstrekken aan klager. Ten slotte heeft verweerder aangevoerd dat deze vorm van onderzoek concurrentie-gevoelens zou kunnen oproepen bij (de medewerkers van) klager. De raad heeft geoordeeld dat verweerder de regelgeving noch  de rechtspraak aan zijn kant heeft. De geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht bij het uitvoeren van het onderzoek door klager, strekken zich niet alleen uit tot de deken, maar ook tot de stafmedewerkers van de Orde. Het in gedragsregel bedoelde belang is dan ook voldoende gewaarborgd. Verweerder mag het kantoorbezoek niet weigeren. Klacht gegrond. Maatregel enkele waarschuwing

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 18 juni 2014 aan de raad met kenmerk R 2014/53, door de raad ontvangen op 19 juni 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 3 november 2014 van de raad in aanwezigheid van mr. D. als gemachtigde van klager en verweerder, bijgestaan door mr. B, juridisch adviseur te H.. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klager heeft op 24 december 2013 aan verweerder zijn voorgenomen kantoorbezoek aangekondigd en klager in dat kader verzocht zijn verhinderdata op te geven.

2.3 Op 14 januari 2014 heeft een stafmedewerkster van klager een herinnering aan verweerder gestuurd.

2.4 Bij brief van 21 januari 2014 heeft verweerder laten weten niet mee te werken aan het kantoorbezoek en heeft verweerder bestuursrechtelijk bezwaar ingediend tegen het aangekondigde bezoek.

2.5 Naar aanleiding van deze weigering en het ingediende bezwaar heeft een uitgebreide correspondentie plaatsgevonden tussen verweerder, zijn gemachtigde en klager. Deze correspondentie ziet voornamelijk op de door verweerder ingestelde bezwaarprocedure. De reden voor de weigering van verweerder is gelegen in het feit dat klager heeft aangekondigd dat tijdens het kantoorbezoek ook een aantal dossiers zal worden bekeken. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij zijn geheimhoudingsplicht zou overtreden indien hij klager, dan wel een lid van de raad van toezicht of de stafmedewerkers, tijdens dit kantoorbezoek inzage zou geven in de dossiers. Verweerder is bovendien van mening dat geen wettelijke basis bestaat voor het door klager aangekondigde kantoorbezoek. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat klager zich ten onrechte baseert op artikel 26 van de Advocatenwet nu dit artikel uitsluitend betrekking heeft op aangelegenheden die zich lenen voor algemene voorzieningen.

2.6 Bij brief van 18 juni 2014  heeft klager een klacht ingediend bij de Raad van Discipline.

2.7 Op 14 juli 2014 heeft de gemachtigde van verweerder een interventie- rekest ingediend.

3 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij heeft geweigerd mee te werken aan het door klager aangekondigde onderzoek en daarmee tekort schiet in de verplichtingen die het beroep van advocaat met zich meebrengt.

4 VERWEER

4.1 Verweerder is van mening dat geen wettelijke basis bestaat voor het door klager aangekondigde kantoorbezoek. Artikel 26 van de Advocatenwet heeft uitsluitend betrekking op aangelegenheden die zich lenen voor algemene voorzieningen. Verweerder is voorts van mening dat de controle op het punt van dossiervorming enkel dient plaats te vinden op basis van een concrete klacht van een cliënt. In een dergelijk geval bestaat daarvoor ook toestemming van een cliënt om die klacht te onderzoeken. Ten slotte stelt verweerder dat op basis van de bij hem in 2008 uitgevoerde audit voldoende naar voren is gekomen dat hij aan de vereiste kwaliteiten voldoet, terwijl dit voor veel andere advocaten niet duidelijk is.

4.2 Verweerder heeft voorts gesteld dat het klager bekend is dat hij zich geenszins aan het onafhankelijk toezicht wil onttrekken, maar dat de bevoegdheid van klager voor verweerder onvoldoende duidelijk is. In gevolge de Wet openbaarheid bestuur heeft verweerder om afgifte van documenten aan klager gevraagd. Klager heeft dit geweigerd. De WOB weigeringen van klager liggen in een administratiefrechtelijke procedure voor.  Verweerder kan onder deze omstandigheden niet kwalijk worden genomen dat hij er ernstige bezwaren tegen heeft om dossiers af te moeten geven zonder dat op bepaalde vragen antwoorden zijn gegeven en voldoende waarborgen bij wet zijn geschapen. Verweerder is de discussie niet uit de weg gegaan en acht het dan ook rechtens onjuist dat klager een ambtshalve klacht heeft ingediend. Het getuigt niet van wederzijds respect. Verweerder  ziet als reden voor de klachtindiening door klager om de door verweerder aanhangig gemaakte discussie te doorkruisen en om verweerder klein te houden. Verweerder acht het niet denkbeeldig dat de economische crisis met daarbij ook de weerslag op de hoeveelheid werk voor de advocatuur bewust of onbewust de concurrentie- gevoelens kan oproepen die het vellen van een zuiver oordeel door beroepsgenoten bemoeilijken of in de weg staan. Dit ook gelet op het probleem dat advocaten ook ondernemers zijn die vissen in dezelfde vijver. Deze vrees is gerechtvaardigd, omdat de feiten en omstandigheden daarop wijzen.

5 BEOORDELING

5.1 De raad is met klager van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat voor de uitoefening van het toezicht sprake zou moeten zijn van een concrete klacht van een cliënt. Het is  inherent aan het aan klager opgedragen toezicht dat ook controle kan plaatsvinden zonder dat sprake is van een concrete aanwijzing van een overtreding van een geldende norm. Controle van dossiers van advocaten is nodig om daadwerkelijk te kunnen zien of een advocaat daadwerkelijk voldoet aan de hem opgelegde verplichtingen uit bijvoorbeeld de Verordening op de administratie en de financiële integriteit (Vafi) en de Verordening op de vakbekwaamheid. In het kader van een dergelijk onderzoek kan een advocaat zich niet beroepen op zijn beroepsgeheim. Dit beroepsgeheim, zoals neergelegd in gedragsregel 6, heeft te wijken voor de informatieverplichting aan de deken zoals geformuleerd in gedragsregel 37. Een beroep op die geheimhoudingsplicht zou de controle taak en het geven van  een juiste uitvoering aan het tuchtrecht onmogelijk maken. In de tuchtrechtspraak is uitgangspunt dat de deken in hoedanigheid van toezichthouder een geheimhoudingsplicht en verschoningsrecht heeft. Juist daardoor is het voor een advocaat mogelijk om, zoals neergelegd in gedragsregel 37, informatie uit dossiers te verschaffen.

5.2 De Raad stelt vast dat verweerder de regelgeving (artikel 26 Advocatenwet) noch de rechtspraak aan zijn kant heeft. Ter gelegenheid van de zitting is het bezwaar tegen het kantoorbezoek toegespitst op de geheimhoudingsverplichting van verweerder. De geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht bij het uitveren van het onderzoek als hiervoor bedoeld strekken zich niet alleen uit tot de deken maar ook tot de stafmedewerkers van het bureau van de Orde. Aldus is dan ook het in gedragsregel 6 bedoelde belang voldoende gewaarborgd. Overigens heeft klager ter zitting medegedeeld in het kader van het onderzoek genoegen te nemen met geanonimiseerde stukken. Wat er zij van deze tegemoetkoming, de raad is van oordeel dat verweerder in zijn algemeenheid, gezien de hiervoor geschetste waarborgen, zijn medewerking het kantoorbezoek niet mag weigeren. De klacht is dan ook gegrond.

6 MAATREGEL

Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding, alsmede de principiële kant van de zaak, is het opleggen van een zware maatregel niet op zijn plaats, reden waarom de raad de maatregel van een enkele waarschuwing passend en geboden acht.

BESLISSING

De Raad van Discipline:

verklaart de klacht gegrond en legt aan verweerder de maatregel van een enkele waarschuwing op.

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, (plaatsvervangend) voorzitter, mrs. M. Aukema, L.P.M. Eenens, H.E. Meerman en A.J.N. van Stigt, (plaatsvervangend) leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 5 januari 2015.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 7 januari 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT BREDA

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4814 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl