ECLI:NL:TGZREIN:2014:23 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 13134
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2014:23 |
---|---|
Datum uitspraak: | 21-01-2014 |
Datum publicatie: | 21-01-2014 |
Zaaknummer(s): | 13134 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klager verwijt de huisarts dat hij bij de patiënt een verkeerde diagnose heeft gesteld en heeft nagelaten uit te sluiten dat er sprake was van hartklachten bij de patiënt door het maken van een hartfilmpje en het meten van zijn bloeddruk, alsmede heeft nagelaten de patiënt door te verwijzen naar de cardioloog. Klacht ongegrond. |
Uitspraak: 21 januari 2014
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 11 juni 2013 binnengekomen klacht van:
[A]
wonende te [B]
klager
tegen:
[C]
huisarts
werkzaam te [B]
verweerder
gemachtigde mr. M. van der Graaf te Utrecht
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift en de aanvulling daarop;
- het verweerschrift;
- de brief d.d. 3 december 2013 van klager.
Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare zitting van 11 december 2013 behandeld. Partijen waren aanwezig, verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde.
Klager heeft afgezien van het horen van de in het schrijven d.d. 3 december 2013 genoemde getuige.
2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende.
Verweerder is de huisarts van de overleden vader van klager, hierna te noemen: de patiënt. De patiënt is op 15 mei 2013 door verweerder op het spreekuur gezien. De patiënt omschreef zijn klachten als brandende pijn in zijn maagkuil, waarbij de brandende pijn ook omhoog kwam. Hij ondervond deze klachten al een week, maar ze waren in de nacht van 14 op 15 mei erger geworden en hij had er niet van kunnen slapen. De patiënt was bekend met maagklachten. In de recepthistorie van de patiënt staat vermeld dat aan hem meermalen het medicijn Ranitidine 2 * 150 mg is voorgeschreven.
Verweerder heeft de patiënt op de onderzoekbank onderzocht en heeft hem Omezaprol 20 mg voorgeschreven. Tevens heeft hij hem verzocht nog dezelfde dag ontlasting in te leveren om te testen op de maagbacterie Helicobacter Pylori en dan te starten met de medicatie. Verweerder heeft de patiënt geadviseerd contact met hem op te nemen indien de klachten zouden verergeren en/of veranderen.
In de nacht van 15 mei op 16 mei 2013 is de patiënt veel zieker geworden, waarbij hij erg zweette en veel braakte. Op 16 mei 2013 in de ochtend is de patiënt met de ambulance opgehaald, nadat een hartfilmpje was gemaakt. Hij is met spoed in het ziekenhuis opgenomen en gedotterd vanwege een hartinfarct. Op 17 mei 2013 is de patiënt aan de gevolgen van het hartinfarct overleden.
3. Het standpunt van klager en de klacht
Klager verwijt verweerder, zakelijk weergegeven, dat hij bij de patiënt een verkeerde diagnose heeft gesteld. Volgens verweerder zou de patiënt lijden aan een maagbacterie, terwijl er in werkelijkheid sprake was van hartklachten. De diagnose maagbacterie was onwaarschijnlijk, omdat de patiënt noch zijn kinderen daar eerder ooit last van hadden. Verweerder heeft nagelaten uit te sluiten dat er sprake was van hartklachten bij de patiënt. Verweerder had een hartfilmpje moeten laten maken en de bloeddruk bij de patiënt moeten meten. Verweerder had de patiënt moeten doorverwijzen naar de cardioloog. Mede door de door verweerder gestelde verkeerde diagnose is de patiënt op 17 mei 2013 overleden.
4. Het standpunt van verweerder
Het verweer van verweerder komt, zakelijk weergegeven, op het volgende neer. Alhoewel verweerder het zeer betreurt dat achteraf bij de patiënt een andere diagnose is gesteld, waren er bij het zien van de patiënt op zijn spreekuur voor hem geen aanwijzingen of alarmsignalen die op mogelijke hartklachten wezen. Verweerder heeft open vragen gesteld aan de patiënt over zijn klachten, waarop de patiënt verweerder vertelde dat hij last had van maagklachten (een brandende pijn die hij herkende van eerdere maagklachten). De patiënt maakte geen zieke indruk. Verweerder heeft hem zorgvuldig en gericht onderzocht. Er bestond geen aanleiding een hartfilmpje te maken, de bloeddruk te meten of hem direct naar het ziekenhuis te sturen. Verweerder is van mening dat hij op basis van de informatie die hem tijdens het consult van de patiënt ter beschikking stond, een juist beleid heeft gevoerd.
5. De overwegingen van het college
Klager heeft ter zitting medegedeeld dat het door hem in zijn klaagschrift aan de orde gestelde functioneren van (een medewerker van) de huisartsenpost niet als klacht tegen verweerder moet worden beschouwd en in deze zaak buiten beschouwing kan worden gelaten.
Het college stelt voorop dat het er bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar dat daarbij beslissend is het antwoord op de vraag of de arts vanuit tuchtrechtelijk standpunt gebleven is binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
Uit de aantekeningen van het consult blijkt dat de patiënt zelf heeft aangegeven dat hij last had van maagklachten en dat hij de pijn herkende. In de recepthistorie van de patiënt staat vermeld dat hem sinds 2006 meermalen Ranitidine is voorgeschreven. Aangenomen mag dan ook worden dat de patiënt bekend was met maagklachten. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij de patiënt nog expliciet gevraagd heeft of hij last had van andere klachten. De patiënt heeft die vraag ontkennend beantwoord.
Het door verweerder verrichte onderzoek staat beschreven in het medisch dossier. Gezien de aantekeningen van dat onderzoek is niet komen vast te staan noch aannemelijk geworden dat er op dat moment al sprake was van klachten of alarmsignalen die wezen op mogelijke hartklachten. Verweerder heeft de patiënt adequaat onderzocht. Nu verweerder na het door hem verrichte onderzoek geen verdenking had op een hartinfarct, en die verdenking ook niet behoefde te hebben, diende van hem ook niet te worden verwacht dat hij zulks uitsloot door het maken van een hartfilmpje. Daarbij merkt het college op dat op basis van de stukken niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld op welk moment het hartinfarct heeft plaatsgevonden.
Het college concludeert op grond van het bovenstaande dat het zeer triest is dat de patiënt is overleden, maar dat aan verweerder met betrekking tot zijn handelen geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. De klacht is ongegrond en zal worden afgewezen.
6. De beslissing
Het college:
- wijst de klacht af.
Aldus beslist door mr. dr. A.C. Oosterman-Meulenbeld als voorzitter, mr. H.P.H. van Griensven als lid-jurist, C.S.L.M. Stuurman, A. de Jong en M. Keus als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. I.H.M. van Rijn als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2014 in aanwezigheid van de secretaris.