ECLI:NL:TAHVD:2014:224 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 7141

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2014:224
Datum uitspraak: 18-07-2014
Datum publicatie: 05-10-2014
Zaaknummer(s): 7141
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzoek tot aanwijzing advocaat door deken ten onrechte afgewezen op grond van stellingen klager is niet vast te stellen dat diens vordering is verjaard. De eis van de deken dat 7 a 8 schriftelijke afwijzingen van advocaten moeten worden overgelegd is te zwaar en bovendien niet aan klager voogehouden.

Beslissing van 18 juli 2014

in de zaak 7141

naar aanleiding van het beklag van:

klager

tegen:

De Deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Amsterdam

de deken

1    HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ART. 13 LID 1 ADVOCATENWET

Klager heeft een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat. Bij brief van  14 april 2014 heeft de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam, verder te noemen ‘de deken’, geweigerd een advocaat aan te wijzen als zijn advocaat voor een zaak waarin vertegenwoordiging dan wel bijstand van een advocaat verplicht is. In een klaagschrift gedateerd 22 april 2014 heeft klager zich beklaagd over het feit dat de deken heeft geweigerd een advocaat aan te wijzen.

2    HET GEDING BIJ HET HOF

2.1    Het klaagschrift is op 23 april 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van de deken;

-    een cd-rom met een opname van een gesprek.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 27 juni 2014, waar zijn verschenen klager en namens de deken mr. X., stafjurist van de Raad van Toezicht in het arrondissement Amsterdam.

3    FEITEN

3.1    Het volgende is komen vast te staan:

3.2    In januari 1998 heeft een kluisjesroof plaatsgevonden bij de vestiging van de bank. De inbrekers hadden zich toegang verschaft tot de ruimte waarin zich de kluisjes, alle afgesloten en alleen te openen door de huurders, bevonden. Een deel van de kluisjes is door de inbrekers opengebroken en leeggehaald. De inbrekers hebben zaken als buit meegenomen, maar ook zaken op de vloer van de ruimte achtergelaten. De bank kon niet vaststellen uit welk opengebroken kluisje deze zaken afkomstig waren. Klager was huurder van een van de kluisjes in de betreffende ruimte.

3.3    Niet alle kluisjes waren opgebroken. Alle kluisjes uit deze ruimte zijn vervangen door nieuwe kluisjes. Dat betekent dat ook de huurders van de onaangeroerde kluisjes een nieuwe overeenkomst met de bank zijn aangegaan en een nieuw kluisje hebben gekregen. De bank heeft met die huurders waarvan de kluisjes waren opengebroken de schade afgewikkeld.

4    BEOORDELING

4.1    Klager stelt dat de inhoud van zijn kluisje verloren is gegaan. Door het hof is thans niet vast te stellen of de vordering van klager wordt gebaseerd op de stelling dat zijn kluisje bij de inbraak is leeggeroofd en hij wel de mededeling over de roof van de bank heeft gekregen, maar dat de bank hem nooit heeft benaderd om een afwikkeling van de schade te bespreken, of dat klager stelt dat zijn kluisje niet was opengebroken en iemand anders een valse handtekening onder het contract voor het nieuwe kluisje heeft gezet, de sleutels heeft ontvangen en zodoende zonder daartoe gerechtigd te zijn zich de inhoud van zijn kluisje heeft toegeëigend. Klager stelt eerst kort geleden (dat wil zeggen 15 jaar na 1998) te hebben vernomen dat zijn kluisje niet was opengebroken en dat de nieuwe kluis geen inhoud bevat.

4.2    De deken heeft het verzoek van klager afgewezen op twee grondslagen. De eerste grondslag luidt dat de deken meent dat de vordering van klager is verjaard. De tweede grond luidt dat klager onvoldoende inspanningen heeft verricht om zelf een advocaat te vinden. De deken stelt dit vast aan het uitblijven van het verstrekken van tenminste 7 à 8 schriftelijke afwijzingen van advocaten, waar klager zijn zaak aan heeft voorgelegd.

4.3    Artikel 13 lid 2 van Advocatenwet bepaalt dat de deken een verzoek tot aanwijzing slechts wegens gegronde redenen kan afwijzen. Het hof komt tot de conclusie dat de redenering van de deken dat de claim van klager is verjaard - omdat de verjaringstermijn aanvangt in januari 1998 en klager geen stuitingshandelingen kan aantonen - onvoldoende is om het verzoek tot aanwijzing af te wijzen. Naar het hof begrijpt stelt klager dat hij eerst kort geleden ermee bekend is geraakt dat zijn kluis leeg is, zodat hij eerst recentelijk met de schade bekend is geworden en van verjaring dan geen sprake kan zijn.

Welke feitelijke grondslag gehanteerd zal worden voor de claim jegens de bank is naar het oordeel van het hof onvoldoende komen vast te staan en evenmin is komen vast te staan dat de vordering, indien deze is gebaseerd op de stelling dat een ander het nieuwe huurcontract is aangegaan, de bank daarmee om de tuin heeft geleid en aldus klager schade heeft toegebracht, thans ook al is verjaard. Daartoe ontbreekt het het hof aan feitelijke gegevens.

4.4    Het hof acht ook de tweede grondslag van de afwijzing van het verzet onvoldoende. De deken stelt weliswaar terecht de voorwaarde dat moet komen vast te staan dat klager niet zelf met redelijke inspanning een advocaat kan vinden, maar de eis zoals geformuleerd in de beslissing van de deken van 14 april 2014 is een te zware invulling van die voorwaarde en is bovendien, althans zo blijkt uit de aan het hof ter hand gestelde stukken, niet eerder ter waarschuwing aan klager voorgehouden.

4.5    Op grond van het vorenstaande komt het hof tot het oordeel dat het beklag gegrond is. Het hof gaat ervan uit dat de deken met inachtneming van het bovenstaande het verzoek opnieuw ter hand zal nemen en een nieuwe beslissing zal nemen.

    BESLISSING

Het Hof van discipline:

verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 14 april 2014 gegrond.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter,      

mrs. A.D.R.M. Boumans, R. Verkijk, M.L. Weerkamp en I.E.M. Sutorius, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2014.