ECLI:NL:TADRAMS:2014:274 Raad van Discipline Amsterdam 14-177A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2014:274
Datum uitspraak: 14-10-2014
Datum publicatie: 15-10-2014
Zaaknummer(s): 14-177A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Gedragingen in strafzaken
  • Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Tul
  • Maatregelen, subonderwerp: Schorsing
  • Maatregelen, subonderwerp: Tuchtrechtelijk verleden
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Advocaat, die zich in proeftijd van voorwaardelijke schorsing bevindt, staat twee gedetineerde buitenlandse clienten bij in supersnelrechtzaak zonder dossier te kennen. Rechter meldt klacht. Dekenbezwaar over gebrekkige rechtsbijstand. Samenhang met tenuitvoerlegging schorsing, zaaknummer 14-178A. Bezwaar gegrond, berisping.

Beslissing van 14 oktober 2014 

in de zaak 14-177A

naar aanleiding van het bezwaar van:

mr

Deken van de Orde van Advocaten

deken

tegen:

De heer mr.

p/a gemachtigde mr.

advocaat te Amsterdam

                   verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 1 juli 2014 met kenmerk 4013-1328, door de raad ontvangen op 3 juli 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam zijn bezwaar ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Het dekenbezwaar is behandeld ter zitting van de raad te Amsterdam op 19 augustus 2014 in aanwezigheid van: de deken, zijn stafmedewerker mw. H., en verweerder met bijstand van zijn gemachtigde mr K.  Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1. bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken, genummerd 1 t/m 10 op de bij die brief gevoegde inventarislijst. De raad heeft tevens kennisgenomen van de nagezonden stukken van beide partijen.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van het bezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.2 Verweerder heeft op 14 december 2013 twee uit Roemenië afkomstige cliënten op het politiebureau bezocht in het kader van de piketregeling. Verweerder en zijn cliënten gingen akkoord met afdoening van de zaken door middel van “supersnelrecht”. Op 16 december 2013 heeft verweerder aan de cliënten rechtsbijstand gegeven in de behandeling die daarop volgde.

2.3 Verweerder beschikte voorafgaand aan de zitting niet over het dossier en verweerder heeft de inhoud van het dossier niet met zijn cliënten besproken.

2.4 Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat verweerder eerst bij pleidooi (naar de raad begrijpt: als de behandeling van de feiten en de persoonlijke omstandigheden is voltooid en de officier van justitie heeft gerekwireerd) aan de politierechter heeft gevraagd of de laatste over de aangiftes in het dossier beschikte. Vervolgens constateert de rechter dat verweerder blijkbaar niet zelf over het dossier beschikte en vraagt hij verweerder of hij zich voldoende in staat achtte de zaak te bepleiten.  Na debat daarover wordt de behandeling van de zaak voortgezet.

2.5 De behandelend politierechter, tevens teamvoorzitter van het kabinet van de rechter-commissaris, heeft na deze zitting verweerder op zijn optreden ter zitting aangesproken en  telefonisch contact opgenomen met een lid van de raad van toezicht. Dat contact resulteerde in  een e-mail van 19 december 2013 waarin de rechter zich heeft beklaagd over het optreden van verweerder ter zitting. De kern van de klacht is dat verweerder het dossier niet bleek te kennen waarna een inadequaat pleidooi volgde. De rechter refereerde daarnaast aan andere negatieve ervaringen van de rechtbank met verweerder.

2.6  Verweerder bevindt zich in een voorwaardelijke schorsing ingevolge de beslissing van het hof van discipline van 24 mei 2013, zaaknummer 6624. De proeftijd duurt twee jaar en is ingegaan op 24 mei 2013.

3 HET DEKENBEZWAAR

3.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door tijdens een zogenaamde supersnelrechtzitting op 16 december 2013 als strafrechtadvocaat twee Roemeense verdachten op volstrekt inadequate wijze bij te staan.

3.2 De deken vordert naast het dekenbezwaar tenuitvoerlegging van de door het hof van discipline opgelegde voorwaardelijke schorsing. Daarop zal de raad separaat beslissen.

4 BEOORDELING

4.1 Aanvankelijk werd de politierechter die het optreden van verweerder ter zitting van 16 december 2013 onder de aandacht van de raad van toezicht bracht gezien als klager. Bij nader inzien bleek dat de rechter zichzelf niet als klager zag en ook als zodanig niet gezien wilde worden, maar alleen als melder van het voorval. Dat betekent dat de raad de rechter niet als partij aanmerkt en in deze alleen het dekenbezwaar centraal staat.

4.2 De raad overweegt als volgt. In casu gaat het om het aan verweerder ter uitvoering van de piketregeling alsmede ter uitvoering van het recht op een toegevoegde raadsman in strafzaken toevertrouwde belang van twee gedetineerde en relatief onmondige cliënten. De cliënten bevonden zich in een kwetsbare positie. Zij waren de Nederlandse taal niet machtig, hen hing een vrijheidsbeneming boven het hoofd en alleen verweerder kon voor hun belangen opkomen. In dit verband kent de raad geen gewicht toe aan het feit dat de kwestie niet leunt op een klacht van de cliënten, maar door middel van een dekenbezwaar ter kennis van de raad is gekomen.    

4.3 Vast staat dat verweerder niet wist op welke wijze hij in een supersnelrechtzaak in het bezit moet komen van het dossier. Bij een normale voorgeleiding ligt het dossier gereed bij het kabinet van de rechter-commissaris, maar bij een supersnelrechtzaak dient de raadsman het dossier bij de bode op te halen. Verweerder heeft niet op adequate wijze navraag gedaan waar hij dossier kon ophalen. Evenmin heeft verweerder direct ter zitting aan de orde gesteld dat hij (om welke reden ook) nog geen beschikking had over het dossier. Verweerder koos er voor de feitenbehandeling en de behandeling van de persoonlijke omstandigheden van de cliënten te laten passeren, en pas na formulering van de eis – bij zijn pleidooi – liet verweerder indirect blijken dat hij niet over het dossier beschikte door de rechter de vraag te stellen of de aangiftes zich in het dossier bevonden.

4.4 Verweerder heeft zichzelf aldus de mogelijkheid ontnomen van de inhoud van het dossier kennis te nemen voor de zitting of in het uiterste geval bij de aanvang daarvan. Reeds daaruit volgt dat verweerder onvoldoende voorbereid de verdediging aanving, temeer nu hij pas tijdens het pleidooi indirect liet merken niet over het dossier te beschikken. In voorkomend geval wordt van een behoorlijk raadsman verwacht dat hij al eerder tijdens de loop van een proces intervenieert, bijvoorbeeld bij aanvang van de zitting. De raadsman die zonder het dossier te kennen er voor kiest het proces op zijn beloop te laten, stelt zich niet op zoals van een redelijk handelend en bekwaam advocaat mag worden verwacht. Hiermee heeft de raad ook de stelling van verweerder meegewogen dat het oordeel over de kwaliteit van het pleidooi in wezen op een subjectieve waarneming van de betrokken rechter berust. Voor een behoorlijke rechtshulp is hoe dan ook vereist dat een raadsman voor aanvang van de zitting over het dossier beschikt en van de inhoud ervan kennis heeft genomen. Indien hij het dossier om welke reden ook nog niet kent dient hij schorsing te vragen om het dossier te kunnen lezen, ook al betreft het een supersnelrechtzitting. Het gaat hier immers om een elementaire taak van een strafadvocaat.

4.5 Verweerder heeft aangevoerd dat bij dit type strafzaken in de praktijk sprake is van een beperkte rol en speelruimte van de raadsman. Wat daarvan zij, kennisneming van het dossier blijft echter wel essentieel voor een behoorlijke verdediging, temeer nu de cliënten en de raadsman afstand hebben gedaan van de normale procedure en de waarborgen daarvan. Bovendien omschrijft verweerder zelf het door hem gevoerde verweer niet als een strafmaatverweer maar als een bewijsverweer en was sprake van ontkennende verdachten. Niet valt uit te sluiten dat het dossier wel degelijk aanknopingspunten voor de verdediging oplevert. Er is bij een supersnelrechtzaak naast hetgeen de cliënt zijn raadsman toevertrouwt geen andere bron om uit te putten dan het dossier.

4.6 Namens verweerder is aangevoerd dat supersnelrechtzittingen relatief weinig voorkomen. Hoewel verweerder deelneemt aan de piketregeling en frequent strafzaken behandelt was het voor hem toch de eerste keer dat hij met de supersnelrecht-variant te maken kreeg. Om die reden was verweerder niet bekend met de wijze waarop het dossier ter kennis van de raadsman komt. De raad overweegt dat die omstandigheid voor zijn rekening komt en hem bovendien zwaar wordt aangerekend. Een advocaat die strafzaken behandelt dient immers op de hoogte  te zijn van de varianten op het standaard verloop van de strafprocedure en zo nodig navraag  te doen in het belang van zijn cliënten. Het is de raad bekend dat de orde van advocaten de werkwijze betreffende het supersnelrecht onder de leden van de balie heeft verspreid, en verweerder had hiervan als deelnemer aan de piketregeling kennis kunnen en moeten nemen.

4.7 Namens verweerder is aangevoerd dat het bij supersnelrechtzittingen niet altijd mogelijk is kennis te nemen van het dossier laat staan het dossier met de cliënten te bespreken, bijvoorbeeld omdat het dossier in de praktijk pas op het laatste moment wordt aangeleverd of omdat de spreekruimte in het cellencomplex niet altijd beschikbaar  is. De raad verwerpt deze verweren als niet voldoende concreet onderbouwd. Niet is gebleken dat de gestelde omstandigheden zich ook rondom de zitting van 16 december 2013 hebben voorgedaan. Verder moge het zo zijn dat praktische beperkingen bestaan bij de mogelijkheid het dossier te bespreken, het ligt toch op de weg van de raadsman het dossier minimaal te bemachtigen en te lezen ter voorbereiding van de verdediging, en als hij daar niet in slaagt dat direct ter zitting kenbaar te maken. Ook is onvoldoende gebleken dat verweerder er alles aan heeft gedaan om het dossier tijdig in zijn bezit te krijgen.

4.8 De rechter heeft het gevoerde verweer als niet ter zake doende betiteld. Namens verweerder is aangevoerd dat het verweer, hoewel verweerder niet over het dossier beschikte, wel voldoende accuraat was; er is hoger beroep ingesteld door een andere raadsman en diens appèlschriftuur volgt de door verweerder ingeslagen weg. Ook dat verweer heeft de raad niet overtuigd. Het moge zo zijn dat het verweer in hoger beroep niet wezenlijk anders is, het blijft een feit dat het verweer in eerste aanleg een slag in de lucht was nu verweerder het dossier niet kende en dus moest improviseren op basis van zijn indrukken van de zitting en hetgeen zijn cliënten hem in de politiecel hebben verteld. Vitale informatie die zich in het dossier bevindt zoals de aangifte en de ondersteunende bewijsmiddelen heeft verweerder bij zijn pleidooi niet met kennis van zaken kunnen bestrijden.

4.9 De raad acht ook zorgelijk dat verweerder, zoals hij stelt, zich bij zijn keuzes heeft laten leiden door irritatie die hij waarnam bij de rechter. Indien van deze irritatie sprake was, betekent dat nog niet dat verweerder een passieve houding (het door verweerder gekozen woord is: nederig) moet aannemen, en bovendien houdt de raad het er op dat de weerstand van de rechter voortvloeide uit diens constatering bij het pleidooi betreffende het ontbreken van het dossier.

4.10 De raad acht verweerder dan ook nalatig. Het dekenbezwaar is gegrond. De raad rekent verweerder deze nalatigheid zwaar aan, temeer nu verweerder de verdediging heeft gevoerd zonder van het meest essentiële stuk in het strafproces kennis te nemen, het dossier, en bovendien een gewaarschuwd man was als gevolg van de beslissing van het hof van discipline. Het hof heeft verweerder het signaal afgegeven dat een onvoorwaardelijke schorsing dreigt indien binnen de proeftijd opnieuw sprake is van gebrekkige zorg aan een cliënt.

4.11 De raad zal tevens bij beslissing van heden (zaaknummer: 14-178A) de tenuitvoerlegging van de door het hof opgelegde voorwaardelijke schorsing gelasten.

5. MAATREGEL

5.1 Gelet op de ernst van het tuchtrechtelijke verwijt acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het dekenbezwaar gegrond;

- legt op de maatregel van berisping.

Aldus gewezen door  mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. E.C. Gelok, G. Kaaij, K. Straathof, S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. M.A. Hupkes als griffier.

 en uitgesproken ter openbare zitting van 14 oktober 2014.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 14 oktober 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- verweerder

- de deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door;

- verweerder

- de  deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl