ECLI:NL:TADRAMS:2014:226 Raad van Discipline Amsterdam 14-056A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2014:226
Datum uitspraak: 02-09-2014
Datum publicatie: 03-09-2014
Zaaknummer(s): 14-056A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Klacht gegrond, zonder maatregel
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij over onnodig grievende en onjuiste uitlatingen in processtukken en media, wijze waarop advocaat procedeert en de bejegening door advocaat. Klachtonderdelen betrekking hebbend op onnodig grievende en onjuiste uitlatingen gegrond. Geen maatregel opgelegd omdat ook klager een bijdrage heeft gehad in de escalatie van het conflict, het indienen van de klacht niet bijdraagt aan een oplossing van het onderliggende conflict, het overgrote deel van de klachtonderdelen ongegrond is en het belang van de betrokken minderjarigen gediend zal worden door de-escalatie.

Beslissing van 2 september 2014

in de zaak 14-056A

naar aanleiding van de klacht van:

De Stichting

de heer drs.

klaagster

tegen:

mr.

advocaat te Amsterdam    

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 19 februari 2014 met kenmerk PvRA/JtH 4013-1117, door de raad ontvangen op 20 februari 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 23 juni 2014 in aanwezigheid van verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. L.. Namens klaagster zijn mevrouw mr. N en de heer P. verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in paragraaf 1.1 bedoelde brief aan de raad

- de stukken genummerd 1-13 met bijlagen zoals vermeld in de bij de brief van 19 februari 2014 behorende inventarislijst, alsmede twee nagezonden brieven van de cliënten van verweerder.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 X en Y hebben een affectieve relatie. Uit die relatie zijn tussen 2007 en 2009 drie kinderen geboren. Klaagster, BJZ, heeft naar aanleiding van een incident op 10 oktober 2011, bij de Raad voor de Kinderbescherming melding gedaan van een instabiele en onveilige opvoedingssituatie van de kinderen door het gebrek aan gestructureerde en consequente opvoeding en het plaatsvinden van huiselijk geweld tussen de ouders waarvan de kinderen getuige zijn. Naar aanleiding van deze melding is de raad aangevangen met een beschermingsonderzoek. Tijdens het raadsonderzoek zijn X en Y met de kinderen naar Duitsland vertrokken.

2.3 Op verzoek van de Raad heeft de rechtbank Groningen de kinderen bij beschikking van 25 november 2011 voorlopig onder toezicht gesteld en aan klaagster machtiging verleend om de kinderen met spoed uit huis te plaatsen voor de duur van vier weken. De voorlopige ondertoezichtstelling is bij beschikking van 14 december 2011 omgezet in een definitieve ondertoezichtstelling. Op basis van deze beschikkingen zijn de kinderen op 23 december 2011 met behulp van de politie bij hun ouders in Duitsland weggehaald en overgedragen aan klaagster die de kinderen in crisispleeggezinnen heeft geplaatst.

2.4 Het hof Leeuwarden heeft de beschikking van de rechtbank Groningen van 25 november 2011 bij beschikking van 1 maart 2012 bevestigd. Mr. J.G., advocaat te Wassenaar, heeft namens X en Y bij verzoekschrift van 31 mei 2012 beroep in cassatie ingesteld tegen deze beschikking van het hof Leeuwarden. Dit verzoekschrift is afgedrukt op briefpapier van mr. J.G. en ondertekend door mr. J.G.

2.5 Verweerder staat X en Y vanaf juni 2012 bij in de procedures die zij voeren tegen klaagster waarin zij de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing van hun kinderen aanvechten.

2.6 Op 20 juni 2012 heeft verweerder bij de rechtbank Den Haag een verzoekschrift tot teruggeleiding ingevolge het HKOV tegen de Raad voor de Kinderbescherming en klaagster ingediend. In het verzoekschrift is te lezen: "De kinderen worden op verschillende geheime plekken vastgehouden."

2.7 Bij brief van 28 juni 2012 heeft klaagster afwijzend gereageerd op het voorstel van verweerder de door hem bij hof voorgestelde deskundige (een kinder- en jeugdpsychiater) aanwezig te laten zijn bij het kennismakingsgesprek van de ouders met de nieuwe gezinsvoogden.

2.8 In zijn pleitnotities ten behoeve van de zitting van de rechtbank Groningen over de verlenging van de machtiging met betrekking tot uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling van 11 juli 2012 heeft verweerder vermeld: "Op 23 december 2011 zijn de kinderen op valse informatie van de gezinsvoogd door de Jugendambt weggehaald bij de buren in Duitsland waar de kinderen met ouders op bezoek waren met behulp van de politie weggehaald en later op transport gesteld naar Nederland." Deze zelfde alinea is ook vermeld in verweerders pleitnotities ten behoeve van de zitting van de rechtbank Den Haag van 13 juli 2012. In die pleitnotities is voorts te lezen: "Met bot geweld zijn de kinderen weggevoerd uit Duitsland in strijd met alle regelgeving en naar verschillende onbekende pleegouders ondergebracht."

2.9 Uit het proces-verbaal van de zitting van 11 juli 2012 blijkt dat verweerder ter zitting van de rechtbank Groningen heeft gezegd: "Bjz heeft de kinderen met instemming van de rechtbank, ontvoerd uit Duitsland. (...) Er zal aangifte worden gedaan van ontvoering door Bjz. Bjz is een criminele organisatie."

2.10 Uit het proces-verbaal van de op 13 juli 2012 gehouden zitting van de rechtbank Den Haag blijkt dat verweerder heeft gezegd: "Binnengevallen in Duitsland, kk op transport naar Nederland, wetten niet nageleefd". In de pleitnotities van verweerder voor deze zitting is te lezen: "Op 23 december 2011 zijn de kinderen op valse informatie van (...), de gezinsvoogd, door de Jugendambt weggehaald bij de buren in Duitsland waar de kinderen met ouders op bezoek waren met behulp van de politie weggehaald en later op transport gesteld naar Nederland." 

2.11 Bij brief van 17 juli 2012 heeft klaagster, naar aanleiding van de zitting bij de rechtbank Den Haag op 13 juli 2012, aan verweerder bericht dat de door hem voorgestelde deskundige (een kinder- en jeugdpsychiater) bij het kennismakingsgesprek aanwezig mocht zijn. Klaagster heeft drie datavoorstellen gedaan voor dit kennismakingsgesprek.

2.12 Op 27 juli 2012 heeft verweerder namens X en Y een beroepschrift ingediend bij het hof Den Haag. In dat beroepschrift heeft verweerder onder meer opgemerkt: "De kinderen waren vanaf begin november 2011 tot hun transport naar Nederland 27 december 2011 niet meer in Nederland geweest."

2.13 Medio september 2012 is namens de ouders bij verzoekschrift beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van het hof Den Haag van 29 augustus 2012. Dit verzoekschrift is afgedrukt op briefpapier van verweerder, het is ondertekend door mr. J.G. Het verzoekschrift is niet voorzien van een datum. In het verzoekschrift, waarvan verweerder de tekst heeft opgesteld, is te lezen: "Op 23 december 2011 zijn de genoemde kinderen op verzoek van [M] van [klaagster] bij hun ouders in Duitsland vandaan weggehaald, in Duitsland in een kindertehuis geplaatst en op 27 december 2011 op transport gesteld naar de Nederlandse grens en overgedragen aan [klaagster]."

2.14 Op 21 september 2012 heeft een zitting plaatsgevonden bij de rechtbank Groningen. Blijkens het proces-verbaal van die zitting heeft verweerder o.m. gezegd: "Het geweld dat tegen de kinderen is gepleegd is gepleegd door Bjz. (...) Bjz heeft gemeend zich de kinderen te mogen toe-eigenen. (…) Het is ontvoering"

2.15 X en Y hebben de kinderen op 28 september 2012 tijdens een begeleid bezoek meegenomen naar Duitsland. De kinderen hadden na afloop van het bezoek moeten worden overgedragen aan de gezinsvoogden.

2.16 Op de website www.jeugdzorgmaffia.wordpress.com is een artikel uit de Telegraaf van 29 september 2012 overgenomen. In dat artikel is te lezen: "en daarmee is Nederland finaal uit de bocht gevlogen. Althans, zo redeneren de ouders en hun advocaat, die in cassatie zijn gegaan bij de Hoge Raad om de kinderen terug te krijgen. "Met goedkeuring van de rechter heeft Jeugdzorg de meisjes in Duitsland laten kidnappen, over de grens gesmokkeld, op geheime locaties vastgehouden en zodoende mishandeld. Illegaler kan niet."

2.17 Op de website www.antibjz.nl is op 29 september 2012 een artikel geplaatst met de titel "Ontvoerd door Jeugdzorg". In dat artikel is te lezen: "Ze werden van elkaar afgezonderd en naar twee geheime adressen gereden", zegt [verweerder]. "Een illegale actie. De Duitse rechter is hier nooit aan te pas gekomen en Jugendambt was niet bevoegd. Het weghalen, wegvoeren en vasthouden in Duitsland en Nederland levert daarmee de strafbare feiten ontvoering en gijzeling op.”

2.18 Op 2 oktober 2012 is op de website www.jeugdzorgmaffia.wordpress.com een artikel verschenen met als titel "Meegenomen zusjes verwaarloosd door pleeggezin". Hierin is te lezen: "Volgens [verweerder] blijkt na doktersbezoek dat de kinderen allerlei bacteriën en ziekten hebben die wijzen op ernstige verwaarlozing."

2.19 Op 4 oktober 2012 heeft verweerder namens X en Y een beroepschrift tegen de Raad voor de Kinderbescherming en klaagster ingediend bij het hof Leeuwarden. Verweerder heeft hierin geschreven: "De kinderen zijn in Duitsland in het ziekenhuis onmiddellijk op hun lichamelijke gesteldheid onderzocht. Volgens het Duitse ziekenhuis zijn de kinderen lichamelijk ernstig verwaarloosd en vertonen de kinderen als gevolg daarvan ernstige ontstekingen en schimmelinfecties, die met antibioticakuren moeten worden behandeld. Eerdere ontstekingen zijn niet behandeld op adequate wijze toen de kinderen onder de zorg waren van [klaagster]."

2.20 Verweerder heeft bij brief van 22 oktober 2012 aan klaagster opgemerkt dat klaagster niet bereid is te voldoen aan zijn verzoek de opsporingspogingen van X en Y en de drie kinderen te staken. Hij heeft klaagster verzocht om afschriften van contactjournaals en de reden waarom de twee medewerkers van Fachbereich Jugend Emsland op 23 december 2011 de kinderen hadden opgehaald. Klaagster heeft bij brief van 26 oktober 2012 op de brief van verweerder gereageerd. Klaagster heeft in die brief afhoudend gereageerd op de verzoeken van verweerder.

2.21 Verweerder heeft op 31 oktober 2012 een brief aan klaagster gestuurd met de woorden "AANMANING" boven de datum. In deze brief verzoekt verweerder om toezending van de volledige informatie die klaagster heeft verstrekt aan het Jugendambt en aan de Duitse rechter op grond waarvan het Jugendambt is overgegaan tot het weghalen van de kinderen. Voorts heeft verweerder geschreven binnen acht dagen kopie van het volledige dossier te willen hebben ontvangen, bij gebreke waarvan hij zich tot de rechter zal wenden. Tenslotte vermeldt verweerder dat het X en Y en de kinderen goed gaat in Duitsland.

2.22 Klaagster heeft bij brief van 7 november 2012 gereageerd op de brief van verweerder van 31 oktober 2012. Klaagster handhaaft haar afwijzende reactie zoals ook verwoord in haar brief van 26 oktober 2012.

2.23 Verweerder heeft bij brief van 9 november 2012 zijn verzoek van 31 oktober 2012 herhaald. In deze brief heeft hij expliciet gevraagd om alle stukken met betrekking tot de kinderontvoering in december 2011 en de onrechtmatigheid van het vervolg daarop.

2.24 Op de website www.jeugdzorgmaffia.wordpress.com is op 10 november 2012 een interview met verweerder verschenen. In dit interview is te lezen: "[verweerder] heeft verzocht aan BJZ, de politie, maar ook aan de hoofdofficier van justitie, alle onderzoeksactiviteiten op te schorten teneinde het gezin tot rust te laten komen. De kinderen bleken lichamelijk ernstig verwaarloosd, zo constateerde een Duits ziekenhuis."

2.25 Op de website www.jeugdzorgmaffia.wordpress.com is op 13 december 2012 een artikel verschenen onder de kop "Dark horse heeft contact gehad met [verweerder]". In dit artikel is o.m. te lezen: "Wat hier gebeurd is pure kinderontvoering onder regie van rechters, die er vervolgens ook voor gezorgd hebben dat de onrechtmatigheid werd afgedekt door hun collega's. De rechters hebben volstrekt onbevoegd en strafbaar gehandeld en houdt [klaagster] en de Raad zorgvuldig de hand boven het hoofd. De hoofdofficier van justitie doet net of zijn neus bloedt. De Procureur Generaal van de Hoge Raad kijkt ook zorgvuldig de andere kant op.". Onder het artikel staat de naam van verweerder.

2.26 Op 15 januari 2013 is op de website Jeugdzorg Dark Horse een brief van verweerder aan ene Sven gepubliceerd. In die brief beschrijft verweerder het verloop van een eerder door een Bureau Jeugdzorg tegen hem ingediende tuchtklacht.

2.27 Op 4 februari 2013 heeft een comparitie plaatsgevonden in de procedure bij de rechtbank Den Haag tussen X en Y enerzijds en klaagster en de Staat anderzijds. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Blijkens het proces-verbaal is de zaak na afloop van de comparitie verwezen naar de rol van 20 maart 2013 voor vonnis. Bij brief van 13 februari 2013 heeft de rechtbank het proces-verbaal aan verweerder en de advocaat van klaagster gestuurd. Op 15 februari 2013 heeft verweerder een B7 “Verzoek akte/nadere conclusie/pleidooi”-formulier bij de rechtbank ingediend. Met dit formulier heeft verweerder een Akte overlegging van stukken na de comparitie genomen waarbij hij kopie heeft overgelegd van een op 23 december 2011 ingevuld formulier van Fachbereich Jugend Emsland. Bij brieven van 18 februari 2013 aan de rechtbank hebben de advocaten van de Staat resp. klaagster bezwaar gemaakt tegen overlegging van de nadere productie. Bij brief van 12 maart 2013 heeft de griffier van de rechtbank Den Haag de akte aan verweerder retour gezonden onder verwijzing naar de bezwaren van de advocaten van de Staat en klaagster.

2.28 Bij brief van 12 februari 2013 aan de rechtbank Groningen heeft verweerder geschreven niet aanwezig te zullen zijn bij de op 13 februari 2013 te houden zitting. In die brief, die verweerder in kopie aan klaagster heeft gestuurd, is te lezen: "Mijn cliënten hebben de kinderen niet ontvoerd uit Nederland naar hun woonplaats in Duitsland en kunnen daarvan niet als verdachte worden aangemerkt, immers alle machtigingen tot uithuisplaatsingen zijn onrechtmatig ten uitvoer gelegd omdat alle betekeningen zoals vereist ingevolge art. 430 lid 3 rv hebben ontbroken. (...) Met name duid ik op de feiten met betrekking tot de kinderontvoering uit Duitsland. Momenteel staat ook de kinderontvoering en gijzeling ter discussie bij de Haagse rechtbank (...)."

2.29 Bij brief van 14 februari 2013 heeft verweerder aan de rechtbank Groningen kopie toegestuurd van het verzoekschrift tot cassatie tegen het arrest van het hof Den Haag van 29 augustus 2012. Deze kopie van het verzoekschrift is niet ondertekend. Onderaan het verzoekschrift staat de naam van mr. J.G.

2.30 Bij brief van 15 februari 2013 heeft verweerder namens X en Y een verzoek tot wraking van rechter Q in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, ingediend. Bij brief van 18 februari 2013 heeft verweerder de wrakingskamer gewraakt. De tweede wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek van de eerste wrakingskamer bij beslissing van 19 februari 2013 niet-ontvankelijk verklaard. Bij beslissing van 28 februari 2013 heeft de eerste wrakingskamer het verzoek tot wraking van rechter Q afgewezen.

2.31 Op 22 februari 2013 is vanuit het kantoor van verweerder een fax brief gestuurd naar de Hoge Raad. Met deze brief, afgedrukt op briefpapier van verweerder op naam gesteld van mr. J.G. is namens X en Y gereageerd op de conclusie van Advocaat-Generaal Vlas van 15 februari 2013. De brief is niet ondertekend.

2.32 Bij fax brief van 28 februari 2013 heeft verweerder kopie van het namens X en Y bij het hof Leeuwarden ingediende beroepschrift aan klaagster gestuurd. Het beroepschrift is gericht tegen de beschikking van de rechtbank Groningen van 20 februari 2013 waarin de termijn van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing met zes weken werd verlengd. Op het beroepschrift ontbreekt een datum.

2.33 Bij brief van 1 maart 2013 heeft verweerder aan het hof Leeuwarden kopie gestuurd van de conclusie van Advocaat-Generaal Vlas van 15 februari 2013 en de brief van 22 februari 2013 houdende de reactie namens X en Y daarop. Deze kopie van de brief van 22 februari 2013 is ondertekend door verweerder. De naam onder de brief is die van mr. J.G.

2.34 Op 11 maart 2013 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden bij het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden. Van deze zitting is proces-verbaal opgemaakt. Blijkens dit proces-verbaal heeft verweerder gezegd: "De wijze waarop hier wordt gehandeld door de Nederlandse staat is schandelijk. De kinderen zijn op verzoek van BJZ en met medewerking van de Nederlandse gerechtelijke instanties in december 2011 op brute en illegale wijze door het Jugendambt en de politie uit Duitsland weggehaald terwijl de Nederlandse rechter niet bevoegd was (...). Er was sprake van kinderontvoering. (...) Het staat vast dat de kinderen op 23 december 2011 zijn ontvoerd. (...) Er zijn agressieve acties verricht in december van 2011. (...) Het is een grote schande hoe er afspraken tussen de gerechtelijke instanties en BJZ zijn gemaakt."

2.35 De rechtbank Den Haag heeft op 20 maart 2013 vonnis gewezen in het hiervoor onder nr. 2.27 beschreven geschil. De rechtbank heeft in dat vonnis de vorderingen van X en Y tegen klaagster en de Staat afgewezen.

2.36 Op 21 mei 2013 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden bij het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden. Op deze zitting werd het verzoek van verweerder, gedateerd 14 mei 2013, om de grootmoeder het woord te laten voeren behandeld. Van deze zitting is proces-verbaal opgemaakt. Blijkens dit proces-verbaal heeft verweerder gezegd: "Er is sprake van een ernstig strafbaar feit gepleegd door BJZ. De kinderen zijn illegaal uit Duitsland weggevoerd. Ik heb hier aangifte van gedaan en ga, nu er geen vervolging is ingesteld tegen BJZ, een artikel 12 Sv procedure starten. We kunnen er niet overheen stappen dat er sprake is geweest van ontvoering van de kinderen door BJZ. Het gaat om zware criminele feiten in georganiseerd verband waar rechters bij betrokken zijn."

2.37 In een artikel verschenen in de Volkskrant op 22 juli 2013 is te lezen: "'Ze zijn gewoon ontvoerd en op transport gesteld,' zegt [verweerder], advocaat van de ouders." Op de website van de Telegraaf is op diezelfde dag een artikel verschenen waarin is te lezen: “Ze zijn gewoon ontvoerd en op transport gesteld,' aldus de advocaat van het gezin.".

2.38 Verweerder heeft namens X en Y hoger beroep ingesteld tegen het  eindvonnis van 20 maart 2013 van de rechtbank Den Haag. In de door verweerder namens X en Y ingediende  memorie van grieven, houdende vermeerdering/verandering van eis houdende het verzoek deze kwestie voor te leggen aan het Europees Hof van Justitie, heeft verweerder onder meer het volgende opgemerkt: "Na een telefoongesprek op 23 december 2011 (...) deelt mr Arlinghaus de medewerkers Swalik en Woste van het Jugendambt mede, dat zij zonder rechterlijke machtiging op grond van art. 42 Social Gesetzbuch de kinderen mogen weghalen en op transport mogen stellen naar Nederland."

2.39 Bij beschikking van 27 juni 2013 heeft het hof Arnhem-Leeuwarden de duur van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de drie kinderen met een jaar verlengd.

2.40 Verweerder heeft klaagster bij brief van 22 augustus 2013 geschreven naar aanleiding een bericht in de Volkskrant. Verweerder heeft klaagster verzocht een bespreking te beleggen met alle betrokkenen waarin de vervolging van X en Y en de kinderen zou worden gestaakt en naar een oplossing zou worden gezocht. Voorts heeft verweerder klaagster verzocht de ondertoezichtstelling van de kinderen, de machtiging uithuisplaatsing en de Europese Aanhoudingsbevelen in te trekken, alsmede het Jugendambt te berichten het gezin met rust te laten zodat zij kunnen terugkeren naar hun woning en de kinderen naar school kunnen.

2.41 Bij brief van 27 augustus 2013 met het woord "Aanmaning en aanzegging kort geding" boven de datum heeft verweerder klaagster gesommeerd een einde te maken aan de machtiging uithuisplaatsing, de ondertoezichtstelling en de vervolging door het OM. Verweerder heeft een kort geding aangezegd.

2.42 Klaagster heeft bij brief van 28 augustus 2013 gereageerd op de brieven van 22 en 27 augustus 2013 van verweerder. Klaagster schrijft dat verweerder het voeren van juridische procedures kennelijk belangrijker vindt dan de ouders ertoe te bewegen een gesprek aan te gaan. Voorts schrijft klaagster dat verweerder in het op 22 juli 2013 verschenen artikel in de Volkskrant heeft laten optekenen dat er geen overleg mogelijk is met klaagster. Voorts stelt klaagster dat verweerder zaken omkeert waar hij in zijn brieven stelt dat klaagster niet heeft gereageerd op de uitnodiging van verweerder om in gesprek te komen. Klaagster schrijft nog steeds bereid te zijn tot een gesprek op een door de ouders te bepalen locatie in de grensstreek met als insteek hoe de ouders de veiligheid van hun kinderen zouden kunnen garanderen.

2.43 Verweerder heeft bij brief van 4 september 2013 gereageerd op de brief van klaagster van 28 augustus 2013. In het kader van de zorg voor de veiligheid van de kinderen stelt verweerder vier te nemen stappen voor, waaronder intrekking van de aanhoudingsbevelen. Verweerder bericht dat hij niet aanwezig kan zijn bij de bespreking op 9 september, maar dat hij de grootmoeder van de kinderen heeft gevraagd in zijn plaats aanwezig te zijn.

2.44 Bij brief van 18 september 2013 heeft verweerder klaagster verzocht om toezending van de brief van 18 april 2013. Voorts heeft verweerder opgemerkt dat de bespreking van 9 september volgens de grootmoeder niet zo'n succes was in verband met dreigementen geuit door klaagster. "Wat wilt u met uw dreigementen uitlokken? Als BJZ nu eens oplossingsgericht zou werken dan zouden er 90% minder uithuisplaatsingen zijn."

2.45 Klaagster heeft bij brief van 19 september 2013 aan verweerder geschreven hoe zij de weg naar een oplossing ziet. De kinderen moeten toegang krijgen tot hulpverlenende instanties in Duitsland of Nederland, zodat inzicht wordt verkregen omtrent hun welzijn, ontwikkeling en veiligheid. Nadat dat inzicht er is, kan gekeken worden of de van kracht zijnde beschermingsmaatregelen kunnen worden beëindigd.

2.46 Bij brief van 25 september 2013 heeft verweerder aan klaagster o.m. geschreven: "U heeft voor ernstige trauma's gezorgd voor de kinderen en naar mate de duur van de heksenjacht voortduurt, zullen deze trauma's verder strekkende gevolgen voor de kinderen hebben. U zorgt ervoor dat  angsttrauma's worden ontwikkeld."

2.47 Bij brief met bijlagen van 3 oktober 2013 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2.48 In het Dagblad van het Noorden is op 6 februari 2014 een artikel verschenen over de door klaagster tegen verweerder ingediende klacht.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) Verweerder ontoelaatbare uitlatingen heeft gedaan;

b) Verweerder producties heeft overlegd zonder toestemming van BJZ;

c) Verweerder stukken met verschillende namen heeft ondertekend;

d) Verweerder niet openstaat voor bemiddeling (“samenwerking en houding”);

e) Verweerder zich niet heeft geconformeerd aan het procesreglement;

f) Verweerder BJZ en haar medewerkers bejegent op een wijze die niet (meer) als zakelijk kan worden beschouwd;

g) Verweerder herhaalde en onterechte wrakingsverzoeken heeft gedaan;

h) Verweerder BJZ er bij herhaling van beticht dat zij samenspant met andere organisaties;

i) Verweerder niet onderbouwde beschuldigingen heeft geuit;

j) Verweerder onbekend is met procedurele zaken;

k) Verweerder zich bedient van onduidelijke en onvoldoende onderbouwde stukken;

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft verweer gevoerd. Primair heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht omdat de klacht ziet op het procesrechtelijk functioneren van verweerder als advocaat van de tegenpartij van klaagster. Subsidiair heeft verweerder inhoudelijk verweer gevoerd tegen de klachtonderdelen. Voor zover dat relevant is voor de beoordeling van de klacht, zal dat verweer hierna aan de orde komen.

5 BEOORDELING

5.1 De raad stelt bij de beoordeling van de klachtonderdelen het volgende voorop. Tussen de cliënten van verweerder en klaagster is sprake van een groot en principieel conflict dat de kern van de persoonlijke levenssfeer van verweerders cliënten raakt. Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klaagsters wederpartij, heeft te gelden de door het hof van discipline – de hoogste instantie in het advocatentuchtrecht – gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

5.2 De raad acht klaagster wel ontvankelijk in haar klacht. Ingevolge artikel 46 Advocatenwet zijn advocaten aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die zij als advocaat behoren te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen zij als zodanig behartigen of behoren te behartigen, ter zake van inbreuken op verordeningen van de Nederlandse Orde en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Het handelen van verweerder in en buiten rechte als advocaat van de tegenpartij van klaagster valt hier ook onder.

5.3 De raad ziet aanleiding eerst de klachtonderdelen b) - g) en i) - k) te bespreken alvorens onderdelen a) en h) te bespreken.

Ad klachtonderdeel b)

5.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b, dat ziet op de poging van verweerder bij brief van 15 februari 2013 nog een productie in het geding te brengen nadat de comparitie van partijen op 4 februari 2013 had plaatsgevonden, overweegt de raad het volgende. Na afloop van de comparitie hebben partijen de rechtbank gevraagd uitspraak te doen, zo volgt uit het proces-verbaal van de comparitie. Nu het een advocaat ingevolge gedragsregel 15 lid 2 niet vrijstaat zich eenzijdig tot de rechter te wenden nadat om een uitspraak is gevraagd, is dit klachtonderdeel gegrond.

5.5 Klachtonderdeel b) is gegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.6 De raad overweegt het volgende met betrekking tot klachtonderdeel c) dat ziet op de auteur en de ondertekening van de stukken die namens X en Y in de cassatieprocedures zijn ingediend. Op grond van art. 426a lid 1 Rv moet het cassatieberoep tegen een beschikking worden ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Ter zitting van de raad heeft verweerder  verklaard dat de stukken die namens X en Y zijn ingediend bij de Hoge Raad zijn ondertekend door mr. J.G., advocaat bij de Hoge Raad. In verband met andere procedures van X en Y tegen klaagster die bij lagere rechters aanhangig zijn en waren, heeft verweerder kopieën van concept verzoekschriften en zgn. Borgersbrieven of nog niet door mr. J.G. ondertekende verzoekschriften en zgn. Borgersbrieven in die procedures als productie in het geding gebracht of al op voorhand aan klaagster toegestuurd. Klaagster heeft dit niet weersproken en deze gang van zaken komt de raad niet onaannemelijk voor. De raad ziet in het licht van het voorgaande niet in dat verweerder een tuchtrechtelijk verwijt zou kunnen worden gemaakt van het toezenden of overleggen van niet, althans niet door mr. J.G. dan wel door verweerder zelf ondertekende stukken afkomstig uit de cassatieprocedures van X en Y tegen klaagster.

5.7 Klachtonderdeel c) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel d) en f)

5.8 Klachtonderdeel d) waarmee klaagster verweerder verwijt niet open te staan voor bemiddeling en klachtonderdeel f) dat betrekking heeft op de niet zakelijke wijze van bejegening van medewerkers van klaagster door verweerder lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Vast staat dat zowel klaagster als X en Y en verweerder in zijn hoedanigheid van hun raadsman een harde positie in het geschil hebben ingenomen.

5.9 De raad heeft in het licht van de brief van verweerder aan klaagster van 22 augustus 2013 (zie hiervoor nr. 2.40) en de brieven van klaagster aan verweerder van 28 juni 2012 (nr. 2.7), 26 oktober 2012 (nr. 2.20) en 28 augustus 2013 (nr. 2.42) niet kunnen vaststellen dat verweerder niet openstaat voor bemiddeling en al helemaal niet dat alleen verweerder dit verwijt kan worden gemaakt.

5.10 Verweerder heeft ontkend de medewerkers van klaagster op een niet zakelijke en onvriendelijke wijze te hebben bejegend. De raad heeft niet kunnen vaststellen dat verweerder medewerkers op een wijze heeft bejegend die de tuchtrechtelijke normen overschrijdt.

5.11 Klachtonderdelen d) en f) zijn mede in het licht van het onder nr. 5.1 vooropgestelde, ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

5.12 Ten aanzien van het vijfde klachtonderdeel, inhoudend dat verweerder zich niet heeft geconformeerd aan het procesreglement doordat hij zich niet aan de vooraf vastgestelde spreektijd houdt of kort voor zittingen nog stukken aan de rechter en klaagster overlegt, overweegt de raad het volgende. De gerechten en de behandelend rechters zien toe op naleving van de landelijke en door hun gerechten vastgestelde procesreglementen in procedures. Een partij die meent dat de andere partij de regels van de procesreglementen niet in acht neemt, dient de behandelend rechter daarop te wijzen als de behandelend rechter dat niet reeds zelf heeft geconstateerd. De behandelend rechter verbindt aan het niet-naleven van de regels van het procesreglement de consequenties die hij geraden acht. Het staat een advocaat vrij het standpunt te verdedigen dat hem in het belang van zijn cliënt lijkt te zijn. Dat zou slechts anders zijn indien de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Daarvan is de raad niet gebleken.

5.13 Klachtonderdeel e) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel g)

5.14 De raad overweegt het volgende met betrekking tot klachtonderdeel g) dat ziet op volgens klaagster ten onrechte door verweerder ingediende wrakingsverzoeken. Een wrakingsverzoek wordt beoordeeld door de wrakingskamer. In geval een partij herhaalde, nodeloze wrakingsverzoeken doet en zo misbruik maakt van het recht te wraken, kan de wrakingskamer bepalen dat een volgend verzoek niet in behandeling wordt genomen. Dat is de raad niet gebleken. Nu de wrakingskamer oordeelt over wrakingsverzoeken is er voor de tuchtrechter slechts beperkte ruimte het handelen van een advocaat met betrekking tot wrakingsverzoeken te toetsen. De raad heeft niet kunnen vaststellen dat verweerder de grenzen van het tuchtrechtelijk oorbare heeft overschreden met zijn wrakingsverzoeken in het geschil tussen X en Y enerzijds en klaagster anderzijds.

5.15 Klachtonderdeel g) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel i)

5.16 Ten aanzien van klachtonderdeel i) waarmee klaagster klaagt over de niet door verweerder onderbouwde mededelingen dat de kinderen tijdens hun verblijf in pleeggezinnen zijn verwaarloosd, overweegt de raad het volgende. Bij het in rechte betrekken van feitelijke stellingen, zo volgt meer in het bijzonder uit jurisprudentie van het hof van discipline, mag de advocaat afgaan op plausibele informatie van zijn cliënt, ook wanneer de juistheid van die stellingen in en buiten rechte door de wederpartij wordt betwist. Deze regel leidt uitzondering als blijkt dat de advocaat de onwaarheid van die feiten wist of behoorde te weten. In deze klachtprocedure is niet komen vast te staan dat verweerder wist of behoorde te weten dat de stelling dat kinderen in de pleeggezinnen door verwaarlozing besmet waren geraakt met bacteriën en schimmels onwaar zou zijn. Verweerder kan dus geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt van de met dit klachtonderdeel gewraakte uitingen.

5.17 Klachtonderdeel i) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel j)

5.18 De raad overweegt het volgende met betrekking tot klachtonderdeel j), waarmee klaagster verweerder verwijt niet op de hoogte te zijn van de procedures die hij baseert op het Haags Kinderontvoeringsverdrag. Dat verweerder namens X en Y procedures aanhangig maakt waarvan klaagster het nut of het belang niet inziet, is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het staat een advocaat vrij een procedure te starten die hem in het belang van zijn cliënt lijkt te zijn. Het is de rechter die beslist in de procedures. De vrijheid van een advocaat de procedure te starten die hem in het belang zijn cliënt lijken te zijn vindt haar begrenzing daar waar de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Daarvan is de raad niet gebleken.

5.19 Klachtonderdeel j) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel k)

5.20 Ten aanzien van klachtonderdeel k) inhoudend dat de door verweerder ingediende processtukken niet voldoen aan de eis dat een advocaat zijn stukken juridisch onderbouwt en uitwerkt, overweegt de raad het volgende. Een advocaat is jegens zijn cliënt gehouden zorgvuldig te werk te gaan. Zijn dienstverlening dient in overeenstemming te zijn met datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. De door een advocaat opgestelde processtukken dienen in overeenstemming te zijn met de daaraan te stellen eisen van vakbekwaamheid (HvD 16 december 2013 zaaknr. 6728). Deze norm strekt echter tot bescherming van de belangen van de eigen cliënt. De wederpartij kan geen onverkort beroep doen op deze norm. Het is de rechter die beslist over de gegrondheid van de door een partij aangevoerde stellingen en verweren en de vorderingen toe of afwijst. Zoals onder 5.1 vermeld heeft een advocaat een grote mate van vrijheid bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt. Die vrijheid vindt zijn grens waar de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Daarvan is de raad niet gebleken.

5.21 Klachtonderdeel k is ongegrond.

Ad klachtonderdeel a) en h)

5.22 Ten aanzien van klachtonderdelen a) en h), die beide zien op uitlatingen van verweerder die klaagster onnodig grievend en ontoelaatbaar acht, overweegt de raad het volgende. Hierboven onder nr. 2 heeft de raad een weergave gegeven van de gewraakte uitlatingen. Omwille van de lengte van deze beslissing heeft de raad niet alle door klaagster aangehaalde uitlatingen weergegeven. De wel weergegeven uitlatingen geven een representatief beeld van de gewraakte uitlatingen.

5.23 Vaststaat dat verweerder contact heeft met kranten en internetfora over het geschil tussen X en Y en klaagster. Verweerder heeft ter zitting van de raad onweersproken gesteld dat de daadwerkelijk verschenen artikelen niet nog in concept ter goedkeuring aan verweerder zijn voorgelegd en dat artikelen zijn bewerkt door het plaatsen van kopjes in de tekst.

5.24 De raad overweegt dat een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen partijen en dat van hem een bepaalde mate van terughoudendheid mag worden verwacht, juist omdat ook andere belangen dan de belangen van partijen in de procedures een grote rol kunnen spelen, met name belangen van de kinderen. Dat verweerder over klaagster tijdens de zitting van 4 februari 2013 zou hebben gezegd "Wir haben es nicht gewusst." heeft de raad niet kunnen vaststellen. De raad laat die aan verweerder toegeschreven mededeling buiten beschouwing. Wel staat vast dat verweerder bij herhaling over de gebeurtenissen na 23 december 2011 heeft gezegd dat de kinderen op transport naar Nederland zijn gesteld. Door verweerder is de indruk geschapen dat hij de werkwijze van klaagster in het geval van de kinderen van X en Y vergelijkt met handelingen van Nazi-Duitsland in de Tweede Wereldoorlog. Deze vergelijking is onnodig grievend en overschrijdt het toelaatbare. De raad rekent het verweerder voorts aan dat hij bij herhaling over de gebeurtenissen na 23 december 2011 heeft gesteld dat de kinderen op transport zijn gesteld.

5.25 De door verweerder in de rechtszaal geuite beschuldigingen dat klaagster afspraken zou hebben gemaakt met de rechterlijke macht en zware criminele feiten in georganiseerd verband met rechters pleegt, is onnodig grievend en gaat de van een advocaat te eisen professionaliteit voorbij.

5.26 Klachtonderdelen a) en h) zijn gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Op grond van de wederzijdse stellingen en de stukken uit het klachtendossier is de raad tot het oordeel gekomen dat verweerder uitlatingen heeft gedaan die onnodig grievend zijn en zich eenzijdig tot de rechtbank heeft gewend op een tijdstip dat hem dat niet meer vrijstond. De opstelling van klaagster, noch van verweerder, draagt bij aan het scheppen van een vruchtbaar klimaat waarin alle betrokkenen hun werk doen. De raad is niet ervan overtuigd dat de gestelde houding van verweerder noodzakelijk is voor een deugdelijke behandeling van de belangen van zijn cliënt. De raad is eveneens van oordeel dat het handelen van klaagster niet bijdraagt aan een oplossing in dezen. Het indienen van een tuchtklacht als de onderhavige, werkt naar het oordeel van de Raad onnodig polariserend. Met inachtneming van alle omstandigheden van het geval en in het bijzonder de belangen van de betrokken kinderen, acht de raad het opleggen van een maatregel niet dienstig aan een oplossing van het geschil tussen X en Y enerzijds en klaagster anderzijds. Nu klaagster en verweerder elkaar in de toekomst waarschijnlijk nog tegenkomen geeft de raad hen in overweging een nader gesprek te arrangeren om wrijvingen in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdelen a), b) en h) gegrond;

- verklaart klachtonderdelen c), d), e), f), g), i), j) en k) ongegrond;

- legt aan verweerder geen maatregel op.

Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. S. van Andel, C. Wiggers, A.M. Vogelzang en G.J.W. Pulles, leden, bijgestaan door mr. L.C. Dufour als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 september 2014.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 2 september 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen, kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl