ECLI:NL:TGZREIN:2013:YG2544 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1268

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2013:YG2544
Datum uitspraak: 10-01-2013
Datum publicatie: 10-01-2013
Zaaknummer(s): 1268
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Psychiater. Klaagster verwijt verweerder dat hij een geneeskundige verklaring, met het oog op het verkrijgen van een rechterlijke machtiging voor opname in een psychiatrisch ziekenhuis, onzorgvuldig en niet naar waarheid heeft ingevuld. Ongegrond.

Uitspraak: 10 januari 2013

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op  26 april 2012 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klaagster

gemachtigde: C

tegen:

D

psychiater

destijds werkzaam te E

verweerder

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift en een aanvulling daarop

-         het verweerschrift

-         de repliek

-         de dupliek

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 3 december 2012 behandeld. Partijen, klaagster bijgestaan door haar echtgenoot, waren aanwezig. De standpunten van partijen zijn toegelicht.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klaagster is door de Rechtbank F, sector kanton, op 11 maart 2008 benoemd tot mentor over haar zoon, geboren in september 1978. Bij beschikking van de rechtbank F van 1 september 2011 is deze zoon met voorlopige machtiging opgenomen in het psychiatrisch ziekenhuis te G. In verband met de gewenste voortzetting van de machtiging hebben de behandelend psychiater en psycholoog bij brief van 18 januari 2012 een schriftelijk verzoek daartoe ingediend bij de geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis. Op 9 februari 2012 heeft verweerder als niet bij de behandeling van de zoon betrokken psychiater een Geneeskundige Verklaring met het oog op het verkrijgen van een machtiging als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen opgemaakt. De Rechtbank F heeft bij beschikking van 1 maart 2012 machtiging verleend tot voortgezet verblijf van de zoon in een psychiatrisch ziekenhuis tot en met 1 maart 2013. Klaagster is content met de machtiging, maar niet met de daaraan ten grondslag gelegde redengeving.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerder dat hij de verklaring niet alleen onzorgvuldig, maar vooral niet conform de waarheid heeft ingevuld en mitsdien valse informatie aan de Rechtbank heeft verstrekt.

Klaagster wijst er op dat de Rechtbank de beschikking in belangrijke mate heeft gebaseerd op de verklaring van verweerder.

Tijdens de behandeling van de klacht heeft klaagster aangegeven dat zij er met name over valt dat verweerder in de verklaring heeft aangekruist dat er gevaar bestaat ‘dat betrokkene zich van het leven zal beroven’ en ‘dat betrokkene, door zijn hinderlijke gedrag, agressie van anderen tegen zichzelf zal oproepen’.

De opname van de zoon in het H in augustus 2011 in verband met een vermeende overdosering medicamenten lag nog voor de eerste aanvraag van een machtiging. Er was toen niets aan de hand: de zoon is niet buiten westen geweest; hij is een nachtje ter observatie opgenomen en de volgende ochtend mocht hij weer mee naar huis. De aangegeven hoeveelheid medicatie is dus niet correct.

Daarna is de procedure voor het onder begeleiding innemen van medicatie weer ingesteld, zodat een eventueel dergelijk gevaar zich nooit meer kan voordoen. Klaagster acht het dan ook een valse verklaring van verweerder dat gevaar bestaat dat de zoon zich van het leven zal beroven.

Klaagster acht het voorts onmogelijk dat verweerder in het kort durende onderzoek zorgvuldig tot de diagnose paranoïde psychose heeft kunnen komen.

Klaagster is van mening dat verweerder zich diende te beperken tot het ondersteunen van de aanvraag van voormelde behandelaars.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft voorop gesteld dat de Geneeskundige Verklaring niet alleen is opgesteld op grond van het gedurende een kwartier observeren van de zoon, maar ook op grond van het bestuderen van het gehele dossier van een half jaar tevoren. Verweerder heeft in dat dossier geen aanwijzingen kunnen vinden dat er een opvallende verbetering had plaatsgevonden. Reden waarom verweerder het gerechtvaardigd vond de betreffende Geneeskundige Verklaring zo op te stellen.

Verweerder heeft uit de brief van het H afgeleid dat er sprake was van een overdosis Clomipramine, Clozapine en Biperdeen, welke middelen in een dergelijke hoge dosering potentieel dodelijk zijn wegens cardiale problemen, coma, delier en bloeddruk. Het gaat er dan niet om of de zoon al dan niet de opzet had een tentamen suïcide te doen. Waar de zoon een neiging heeft medicatie te verzamelen, vormt hij een potentieel gevaar voor zichzelf.

Nu het gedrag van de zoon in voormeld half jaar niet wezenlijk is veranderd, is dat gevaar nog steeds aanwezig.

Het hinderlijk gedrag van de zoon uitte zich door trekken en vastgrijpen, waardoor verweerder zelf de neiging voelde hem weg te duwen. Iemand die dit gedrag niet gewend is zal een dergelijke reactie ook kunnen uitvoeren op een zachte of minder zachte manier. Ook het bij de keel grijpen door de zoon kan tot heftige reacties leiden.

Ten tijde van het onderzoek door verweerder heeft verweerder zelf waargenomen dat de zoon duidelijk paranoïde psychotisch was naast zijn obsessieve gedrag. Ook in de verpleegkundige rapportage en in de brief van de behandelend psychiater is vermeld dat de zoon periodes heeft waarin hij ernstig achterdochtig is dan wel hallucineert, hetgeen soms samen gaat met agressief gedrag, zwerfneigingen, verlaagd bewustzijn en radeloosheid. Verweerder is van mening dat hij het ziektebeeld inhoudelijk correct heeft ingevuld.

5. De overwegingen van het college

Verweerder had als extern, niet bij de behandeling van de zoon betrokken, deskundige de taak de Rechtbank voor te lichten naar aanleiding van het door de behandelaars gedane verzoek. Verweerder heeft zijn Geneeskundige Verklaring naar het oordeel van het college terecht niet alleen gebaseerd op hetgeen door hem tijdens het onderzoek is waargenomen, maar ook op de gegevens uit het dossier, waarvan de brief van het H deel uitmaakte. In die brief staat een hoeveelheid medicatie die heftige reacties kan veroorzaken, zoals hartritmestoornis en zelfs hartstilstand. Nu verweerder in het dossier geen aanwijzingen heeft kunnen vinden dat er een opvallende verbetering had plaatsgevonden, kon verweerder tot de conclusie komen dat er nog steeds gevaar voor het leven van de zoon aanwezig was.

Dat de procedure tot het onder begeleiding innemen van de medicatie weer was ingesteld doet aan het voorgaande niet af.

Verweerder heeft als deskundige bij zijn onderzoek ervaren hoe de zoon op dat moment was en kon volgens het college mede gelet op de verpleegkundige rapportages en de inhoud van de brief van de behandelend psychiater tot de conclusie komen dat er sprake was van een paranoïde psychose. Ook de agressie van de zoon heeft verweerder zelf ervaren. Dat agressie van de zoon een agressieve reactie kan oproepen is aannemelijk. Niet iedereen heeft ofwel dezelfde ervaring ofwel dezelfde beheersing om met agressief gedrag om te gaan. Het is ter bescherming van zowel de zoon als de andere partij dat daarvan melding wordt gemaakt.

Het college is dan ook van oordeel dat verweerder de Geneeskundige Verklaring onzorgvuldig noch in strijd met de waarheid heeft opgemaakt, zodat de klacht ongegrond wordt bevonden.

6. De beslissing

Het college:

-         wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. P.G.Th. Lindeman-Verhaar als voorzitter, mr. P. Hoekstra als lid-jurist, M.Ch. Doorakkkers, J.N. Voorhoeve en C.L.S.M. Stuurman als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C. Chapelle als secretaris en in het openbaar uitgesproken op

10 januari 2013 in aanwezigheid van de secretaris.