ECLI:NL:TADRAMS:2013:13 Raad van Discipline Amsterdam 12-335H + 12-336H

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2013:13
Datum uitspraak: 24-06-2013
Datum publicatie: 25-06-2013
Zaaknummer(s): 12-335H + 12-336H
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Artikel 60 b e.v., subonderwerp: Artikel 60 b Advocatenwet
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voortzetting van dekenbezwaar alsmede voorlopige maatregel betreffende alcoholmisbruik door advocaat waardoor de praktijkuitoefening wordt belemmerd. Verweerder krijgt de gelegenheid aan te tonen dat hij niet meer drinkt en dat ook gedurende een bepaalde periode zich blijft onthouden van alcoholgebruik. Zaak aangehouden.  

Beslissing van 24 juni 2013

in de zaak 12-335H en de zaak 12-336H

naar aanleiding van de klacht van:

De deken van de orde van Advocaten in het Arrondissement te

Mr.

klager

tegen:

mr.

advocaat te

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 8 november 2012, door de raad ontvangen op 12 november 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Haarlem (op 1 januari 2013 opgegaan in het arrondissement Noord-Holland) zijn verzoek en bezwaar ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij tussenbeslissing van 18 december 2012 heeft de raad bepaald dat verweerder op 25 februari 2012 bij de griffie van de raad moest indienen medische verklaringen, althans rapportages van instanties die zich op de verslavingszorg richten, op basis van tenminste wekelijks uitgevoerde controles, waaruit blijkt of hij gedurende twee maanden vanaf de datum van de tussenbeslissing geen alcohol heeft gebruikt. De raad heeft de beslissing op het verzoek van de deken in de zin van art. 60b Advocatenwet en de beslissing op het dekenbezwaar in de zin van art. 46f Advocatenwet aangehouden.

1.3 De mondelinge behandeling van het verzoek en het bezwaar is voortgezet ter zitting van de raad van 24 april 2013 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de hiervoor genoemde brief aan de raad van 8 november 2012 met de stukken 1 t/m 5 zoals die zijn genoemd op de bij de brief gevoegde inventarislijst, alsmede van de namens verweerder op 17 april 2013 (ontvangen door de griffie op 19 april 2013) ingediende brief met de stukken 1 t/m 6 zoals genoemd in die brief, de namens verweerder ingediende brief van 19 april 2013 (ontvangen door de griffie op 22 april 2013) met de stukken 7 en 8 zoals genoemd in die brief, en de namens verweerder ingediende brief van 6 mei 2013 (ontvangen door de griffie op 7 mei 2013) met bijlage.

2 DE VERDERE BEOORDELING

2.1 Voor de feiten, het verzoek, het bezwaar en het verweer verwijst de raad naar zijn tussenbeslissing van 18 december 2012. De raad blijft verder bij die tussenbeslissing. De raad stelt voorop dat het gebruik van alcohol door een advocaat met negatieve gevolgen voor de praktijkvoering onwenselijk is. De raad stelt vast dat verweerder heeft erkend dat de enige werkbare route is dat verweerder de "nullijn" zal hanteren, hetgeen betekent dat hij in het geheel geen alcohol zal gebruiken. Dat geldt om die reden als uitgangspunt voor de raad.

2.2 In aanvulling op het verweer zoals dat is opgenomen in voormelde tussenbeslissing stelt verweerder dat hij sinds december 2012 geen alcoholhoudende dranken meer heeft genuttigd, conform zijn toezegging in de mondelinge behandeling van 3 december 2012. Verweerder stelt dat hij in therapie is in verband met zijn alcoholverslaving.

2.3 Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn stelling aan de raad overzichten van bloeduitslagen overgelegd. Daaruit blijkt volgens verweerder dat de bloedwaarden die gelden als indicatoren van alcoholgebruik onder de geldende drempelwaarden liggen. Voorzover er relevante bloedwaarden zijn die (nog) boven de geldende drempels liggen, komt dat door de leverstoornis van verweerder.

2.4 Verweerder erkent dat hij geen verklaring van een arts of een rapportage van een instelling in de verslavingszorg heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij over de periode vanaf de datum van de tussenbeslissing geen alcohol heeft gebruikt. Verweerder stelt dat dat komt doordat de door hem aangezochte artsen en instellingen daar om verschillende redenen (waaronder dat de door de raad gestelde interval van de testen onwerkbaar was) niet toe bereid waren. Hij is evenwel bereid om een verklaring van zijn therapeut over te leggen waaruit de positieve voortgang van zijn therapie blijkt, en verder te zoeken naar instellingen of artsen die de gevraagde verklaringen kunnen afleggen.

2.5 Na afloop van de mondelinge behandeling heeft verweerder aan de raad overeenkomstig zijn toezegging een verklaring van zijn therapeut ter beschikking gesteld, waaruit blijkt dat verweerder inderdaad bij haar in behandeling is voor zijn alcoholverslaving.

2.6 De raad overweegt dat verweerder weliswaar stukken heeft overgelegd die uitslagen van bloedonderzoeken bevatten, maar er ontbreekt een rapportage van een (medische) deskundige over de analyse van die gegevens en over welke conclusie aan de overgelegde gegevens verbonden kunnen worden. Zonder die toelichting kan de raad, als leek op medisch gebied, niet vaststellen of de stelling van verweerder dat hij geen alcoholhoudende dranken meer nuttigt, juist is.

2.7 Nu de overgelegde gegevens, gezien de toelichting van verweerder, zijn stelling zouden kunnen ondersteunen ziet de raad aanleiding om verweerder alsnog de gelegenheid te bieden een rapportage dan wel een verklaring van (een) medische deskundige(n) over te leggen zoals ook reeds verzocht in de tussenbeslissing. De raad overweegt daarbij dat de waarnemend deken te kennen heeft gegeven met die benadering in te stemmen. Voorts is de raad niet gebleken van (hernieuwde) problemen in de praktijkuitoefening van verweerder.

2.8 De raad zal verweerder dan ook opdragen om aan te tonen dat hij gedurende vier maanden vanaf het wijzen van deze tussenbeslissing geen alcohol gebruikt. Dit bewijs dient geleverd te worden door een verklaring van een arts, althans aan de hand van een rapportage van een instantie in de verslavingszorg, aan de hand van controles met een interval die door de betreffende arts of instelling als aangewezen wordt geacht, waaruit blijkt dat verweerder gedurende deze hele periode geen alcohol heeft gebruikt. Verweerder dient met de deken te overleggen omtrent de identiteit van de aan te wijzen arts of deskundige.

BESLISSING

De raad van discipline:

bepaalt dat verweerder op 5 augustus 2013 bij de griffie van de raad moet indienen medische verklaringen, althans rapportages van instanties die zich op de verslavingszorg richten, op basis van regelmatig uitgevoerde controles, waaruit blijkt dat hij gedurende vier maanden na het wijzen van deze tussenbeslissing geen alcohol heeft gebruikt;

- houdt de beslissing voor het verzoek van de deken in de zin van art. 60b Advocatenwet aan;

- houdt de beslissing op het dekenbezwaar in de zin van art. 46f Advocatenwet aan.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. H.C.M.J. Karskens, A.G. van Marwijk Kooy, J.M. van de Laar, M.J. Westhoff, leden, bijgestaan door mr. M.E. Coenraads als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 24 juni 2013.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 24 juni 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.