ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA2411 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3305/09.137

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA2411
Datum uitspraak: 16-01-2012
Datum publicatie: 08-02-2012
Zaaknummer(s): R. 3305/09.137
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: In een akte tot wraking van een rechter heeft (de gemachtigde van) de advocaat zich denigrerend en op de persoon gericht uitgelaten. De Raad is van oordeel dat (de gemachtigde van) verweerder zich op een zakelijke en functionele wijze had kunnen en moeten uitlaten over de gewraakte rechter, meer in het bijzonder waar de term "wetsverkrachter" wordt gebezigd.   De klacht is gegrond verklaard en aan de advocaat wordt de maatregel van een enkele waarschuwing opgelegd.

 PROCEDUREVERLOOP

1.1 Bij brief van 8 september 2009 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder. Het dossier is door de Raad ontvangen op 9 september 2009.

1.2 De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet, ten kantore van de griffier, ter inzage hebben gelegen.

1.3 De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 4 april 2011. Ter zitting zijn klager en verweerder verschenen. Verweerder heeft ter gelegenheid van de zitting de behandelende leden van de Raad gewraakt.

1.4 Op 20 juni 2011 is het wrakingsverzoek van verweerder door de wrakingskamer van de Raad ter zitting behandeld.

1.5 Bij beslissing van 4 juli 2011 is het wrakingsverzoek van verweerder afgewezen.

1.6 Bij brief van 27 oktober 2011 heeft verweerder een brief aan de Raad doen toekomen.

1.7 De voortgezette behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 14 november 2011. Klager is ter zitting verschenen. Verweerder is – met voorafgaand schriftelijk bericht – niet verschenen.

FEITEN

2.1 Bij brief van 2 april 2009 heeft klager verweerder opheldering gevraagd over enkele uitlatingen van verweerder in een akte tot wraking van een kantonrechter te Rotterdam van 28 februari 2009, die verweerder in zijn hoedanigheid van gemachtigde van mr. K. bij de Rechtbank Rotterdam heeft ingediend.

2.2 Voorzover in deze relevant is in deze akte tot wraking door verweerder het volgende gesteld:

  “Dat deze rechter een wetsverkrachter is en haar eed tot eerbiediging van de wetten breekt – gedaagde behoudt zich te dien aanzien alle rechten voor;

….

Dat zij voorts de ongehoordheid vertoont van een eigengereidheid en een negatie van de wet, en dat dit duidelijk getuigt van een minachting van de wet en de advocatuur en haar organen en dat alleen al daarom ernstige twijfel aan iedere objectiviteit als rechter gerechtvaardigd is en zij – wat zij ook moge beweren – de schijn van partijdigheid meer dan gewekt heeft, nl. dat die wel vast staat;

….

En dat hij heeft nagelaten ter zitting die nader te moeten motiveren, en dat op een zitting waarop de rechter eindeloos bleef zeuren en zaniken met goedpraterij voor eiseres en zonder aan gedaagde te vragen om enige nadere toelichting van die reconventionele vordering, wat zij hem nu verwijt om zijn beroep daarop door haarzelf te kunnen passeren.

….

…..Voor gewone mensen een onwaarschijnlijk intimiderend optreden, dat naar de moraal als hoogst verwerpelijk dient te worden gekwalificeerd.”

2.3 Bij brief van 17 april 2009 heeft verweerder klager, voor zover in deze relevant, als volgt bericht:

“Naar ik kan begrijpen uit de brief van de President van de Rechtbank alhier vraagt hij U om te beoordelen of de gebruikte bewoordingen m.b.t. de betrokken rechter in overeenstemming zijn met hetgeen een advocaat betaamt. Hij vraagt u dat te beoordelen aan de hand van het wrakingsverzoek en de beschikking naar aanleiding van de wraking.

Tot mijn spijt heb ik moeten constateren dat u mij niet de gelegenheid hebt gegeven op de brief van de President te reageren, alvorens u een voorschot neemt op uw mogelijk uiteindelijk oordeel door twee citaten te vermelden en kwalificatie als krasse taal bezigt, nog voordat u mij hebt gehoord over de brief van de President.

 …

 Wanneer ik deze vraag zou moeten beantwoorden, zou ik de President mede delen, dat op basis van enkel het wrakingsverzoek niet kan worden geconcludeerd dat er sprake is van onbetamelijk handelen. De bewoordingen in het Frans of Engels: violation du droit, violeur du droit, violation of the law, violater of the law, enz. zijn zeer gebruikelijk en in het verzoekschrift wordt dat in het Nederlands gesteld.

Een wrakingsverzoek houdt een betichting in van partijdigheid of het gevaar of de schijn daarvan. Dat kan alleen als er vrijheid van het woord is. En die vrijheid van het woord kan niet worden ingeperkt door het enkele feit dat het wrakingsverzoek is afgewezen, hetgeen wordt gesuggereerd door de overlegging enkel van het wrakingsverzoek en de beschikking.

…”

2.4 Bij brief van 22 april 2009 heeft klager verweerder nogmaals in de gelegenheid gesteld zijn standpunt aan klager kenbaar te maken over de vraag of verweerders uitlatingen in het wrakingsverzoek voldoen aan het criterium van artikel 46 Advocatenwet.

2.5 Op 29 april 2009 heeft verweerder klager bericht:

“Uw brief d.d. 22 april j.l. deed mij nog eens Uw brief d.d. 2 april 2009 herlezen, nu U mij zo uitdrukkelijk bericht mij verbatim te hebben bericht.

Ik meen daaruit te moeten afleiden, dat het de advocaat in functie – aldus ten processe, nimmer, vandaar uw verbatim, - is toegestaan een rechter in functie te betichten van rechtsverkrachting.

Uw antwoord zal ik gaarne op korte termijn ontvangen, daar U mij op termijn hebt gesteld.”

2.6 Klager heeft verweerder bij brief van 7 mei 2009 nogmaals in de gelegenheid gesteld om zijn standpunt kenbaar te maken.

2.7 Bij brief van 18 mei 2009 heeft verweerder klager verzocht te reageren op zijn verzoek tot verduidelijking.

2.8 Klager heeft bij brief van 7 juli 2009 verweerder zijn visie gegeven over de gekozen bewoordingen in de akte tot wraking en gesteld dat naar zijn mening sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen.

KLACHT

3. Klager verwijt verweerder dat hij in de akte tot wraking van 28 februari 2009 een aantal uitlatingen heeft gedaan jegens de persoon van de rechter, die een behoorlijke handelend advocaat niet betaamt.

VERWEER

4. Verweerder is van mening dat de door hem opgenomen bewoordingen in de akte tot wraking overeenstemmen met soortgelijke bewoordingen in de Franse en Engelse taal en derhalve niet ongebruikelijk zijn. Voorts heeft verweerder gesteld dat geen enkele wettelijke bepaling hem verbiedt in het belang van zijn cliënt in verband met een wraking grieven te uiten ten opzichte van een rechter. Verweerder heeft ten slotte gesteld dat klager noch de Raad bekend zijn met de context van de zaak alsmede de bevoegdheid ontbreekt om over de klacht van klager te oordelen.

BEOORDELING VAN DE KLACHT

5.1 Ten aanzien van de door verweerder gestelde onbevoegdheid van de Raad om over de klacht te oordelen verwijst de Raad naar artikel 46f van de Advocatenwet. Uit laatstgenoemd artikel volgt de bevoegdheid van de Raad om ten aanzien van de klacht van klager een beslissing te nemen. De klacht is derhalve ontvankelijk.

5.2 Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting is de Raad van oordeel dat verweerder zich in de akte tot wraking denigrerend en op de persoon gericht heeft uitgelaten over de gewraakte rechter. De Raad is van oordeel dat verweerder zich op een zakelijke en functionele wijze had kunnen en moeten uitlaten over de gewraakte rechter, meer in het bijzonder waar de term “wetsverkrachter” wordt gebezigd. De Raad acht de door verweerder gebezigde bewoordingen in het verkeer met een gewraakte rechter onbehoorlijk. De klacht is derhalve gegrond.

MAATREGEL

6. Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding acht de Raad de maatregel van een enkele waarschuwing passend en geboden.

BESLISSING

7. De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

 - verklaart de klacht gegrond en legt aan verweerder de maatregel van een enkele waarschuwing op.

Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, mr. W.P. Brussaard, mr. L.P.M. Eenens, mr. P.C.M. van Schijndel, mr. A.J.N. van Stigt, leden, en mr. M. Boender-Radder, griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 16 januari 2012.

griffier          voorzitter

Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiter¬lijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipline.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.