ECLI:NL:TGZRSGR:2020:31 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2019-220

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2020:31
Datum uitspraak: 11-02-2020
Datum publicatie: 11-02-2020
Zaaknummer(s): 2019-220
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een bedrijfsarts. Klager stelt dat de bedrijfsarts hem te lang heeft belemmerd om terug te keren in zijn eigen werk. Naar aanleiding van onderhavige klacht heeft (het bedrijf van) beklaagde aangekondigd de kosten op klager te verhalen. Klager heeft zich tijdens de tuchtrechtprocedure door de handelswijze van beklaagde gedwongen gevoeld de klacht in te trekken. Het College is van oordeel dat de behandeling van de klacht – in het algemeen belang van een zorgvuldige omgang door zorgverleners met (tucht)klachten van cliënten/patiënten – moet worden voortgezet en dat de klacht ter zitting moet worden besproken, in aanwezigheid van de IGJ. De klacht wordt voortgezet, de IGJ zal als klager worden aangemerkt.  

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende tussenbeslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klager,

tegen:

C, bedrijfsarts,

werkzaam te Den Haag,

beklaagde.

1.                  Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure tot op heden blijkt uit:

-      het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 1 oktober 2019;

-      het verweerschrift met bijlagen;

-      de correspondentie, waaronder:

a.    een brief van beklaagde van 4 december 2019, waarin hij schrijft dat hij graag gebruik wil maken van de mogelijkheid om in een mondeling vooronderzoek te worden gehoord;

b.    een brief met bijlage van klager, ingekomen op 4 december 2019;

c.    een e-mail van klager van 30 december 2019, met als bijlage een e-mail van de genoemde arbo-organisatie aan klager van dezelfde datum;

d.    een brief van beklaagde van 30 december 2019;

e.    een e-mail van klager van 31 december 2019 met als bijlage een e-mail van de genoemde arbo-organisatie aan klager;

f.     een brief van beklaagde van 17 januari 2020, waarin hij meedeelt af te zien van voortzetting van de klacht.

1.2              Het College heeft in raadkamer beraadslaagd over de vraag of de klacht in het algemeen belang moet worden voortgezet.  

2.                  De feiten

2.1              Klager heeft op 1 oktober 2019 bij het College een klacht tegen beklaagde ingediend. De klacht komt kort gezegd op het volgende neer. Beklaagde, werkzaam voor arbo-organisatie D, heeft als bedrijfsarts klager begeleid. Daarbij heeft hij hem (te) lang belemmerd om terug te keren in zijn eigen werk door ten onrechte vast te blijven houden aan het eerdere oordeel “blijvende ongeschikt voor eigen werk”. Klager verwijt beklaagde onder andere ondeskundigheid en valsheid in geschrift.

Op 21 november 2019 heeft beklaagde zijn verweerschrift ingediend, waarin hij de klacht tegenspreekt.

2.2              Als bijlage bij de onder 1.1 b genoemde brief van klager, ingekomen op 4 december 2019, bevindt zich een brief van 5 november 2019 van D, ondertekend door de algemeen directeur E. In deze brief wordt vermeld (inclusief verschrijvingen):

“(…)

Allereerst zijn we uitermate ontstemd over het feit dat wij met veel zorg, samen met uw werkgever, hebben geprobeerd uw verzuimdossier te behandelen/te begeleiden en dat u geen klacht bij ons heeft ingediend.

(…)

Mocht het zo zijn dat het Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg uw klacht ongegrond verklaard dan zullen we alle gemaakte kosten ten behoeve van onze verdediging op u verhalen en zullen we u aansprakelijk stellen voor geleden directe en indirecte schade. Daarnaast zullen we juridische maatregelen nemen vanwege uw beschuldiging van valsheid in geschrifte.

(…)”

In de betreffende brief – waar deze e-mail als bijlage is bijgevoegd – schrijft klager dat hij zijn klacht intrekt, omdat hij niet zit te wachten op advocaatkosten.

2.3              De e-mail van D aan klager van 30 december 2019, bedoeld onder 1.1 c, vermeldt, voor zover hier van belang (inclusief verschrijvingen):

“(…)

We hebben met verontwaardiging kennis genomen van het schrijven van het Medisch Tuchtcollege waaruit duidelijk wordt dat u de klacht heeft ingetrokken.

Wij gaan ons de komende dagen betraden wat ons formeel standpunt gaat zijn. Er zijn inmiddels flink wat kosten gemaakt en we overwegen deze op u te gaan verhalen. Daarnaast overwegen we een verzoek om de klacht toch in behandeling te laten nemen omdat we anders niet verschoond zijn van deze klacht.

We vragen u derhalve uw keuze kenbaar te maken uit de volgende 2 opties:

1.    De klacht wordt alsnog, op ons verzoek, in behandeling genomen. Blijkt de klacht gegrond dan conformeren we ons aan de uitspraak. Blijkt deze ongegrond dan zullen we de gemaakte kosten op u verhalen.

2.    We laten het hierbij, u biedt schriftelijk uw excuus in bij C en ondergetekende en u betaalt de helft van de gemaakte kosten.

Voor de goede orde treft u onderstaand het overzicht van de gemaakte kosten:

(…)

Totaal             € 7.144,--.

Gezien de korte termijn waarop wij moeten reageren richting het tuchtcollege verzoeken we u uiterlijk dinsdag 31 december om 12 uur uw keuze aan ons kenbaar te maken. Wij zullen in ieder geval op 30 december een besluit nemen over de te maken keuze.”

2.4              In de onder 1.1 d vermelde brief van 30 december 2019 heeft beklaagde het College verzocht de klachtbehandeling voort te zetten. Hij schrijft daarin onder andere:

“Wij hebben getracht om, onder voorwaarden, in gesprek te raken met de klager maar hij heeft aangegeven op onze voorwaarden niet in gesprek te willen.”

3.                  De beoordeling

3.1              In de bijlage van 5 november 2019 bij de brief van klager van 4 december 2019 kondigt D bij monde van haar algemeen directeur E aan klager aan dat zij de kosten die zij maakt ten behoeve van de beantwoording van de onderhavige klacht op hem zal verhalen. Uit de briefwisseling tussen partijen blijkt duidelijk dat klager zich onder deze druk genoodzaakt heeft gevoeld om de klacht in te trekken. Na die intrekking heeft D – kennelijk mede namens beklaagde – klager meegedeeld dat er twee mogelijkheden waren: de klacht zou worden voortgezet, in welk geval D de gemaakte kosten op klager zou verhalen, of de klacht zou ingetrokken blijven, in welk geval klager excuses zou moeten aanbieden aan beklaagde en aan E en de helft van de reeds gemaakte kosten zou moeten betalen. In de brief worden de kosten begroot op € 7.144,--.

Uit de brief van 30 december 2019 waarin beklaagde voortzetting van de klachtbehandeling verzoekt, blijkt dat hij op de hoogte was van de betreffende door D aan klager verzonden brief en dat hij zich daarachter schaart.

3.2              Het College overweegt het volgende. In het tuchtrecht is sinds 1 april 2019 de mogelijkheid tot een kostenveroordeling opgenomen, maar alleen de beklaagde kan – bij gegrondverklaring van (een deel van) de klacht en oplegging van een maatregel – in de kosten van de klager worden veroordeeld. Er is geen wettelijke mogelijkheid gecreëerd om bij ongegrondverklaring de klager in de kosten te veroordelen. In de bewuste brieven namens/van beklaagde wordt ook geen melding gemaakt van de juridische grondslag waarop dat gestelde verhaal van kosten zou kunnen worden gebaseerd. Het indienen van een tuchtklacht kan in ieder geval, behoudens hoogst uitzonderlijke omstandigheden die thans niet aan de orde zijn, niet als onrechtmatig worden aangemerkt en ook overigens vermeldt D in haar brieven geen bijzondere omstandigheden waarop een verplichting van klager tot vergoeding van de kosten van beklaagde of van D zou kunnen worden gegrond. In zoverre is sprake van een loos drukmiddel, dat er klaarblijkelijk op is gericht om klager van zijn wettelijke klachtrecht af te houden. Klager heeft, daartoe door de handelwijze van beklaagde gedwongen, zich daadwerkelijk teruggetrokken en heeft daardoor ook geen mogelijkheid meer om te reageren op het verweer. Een dergelijke vorm van beïnvloeding is in strijd met beginselen van een goede procesorde, alsook met de voor artsen geldende norm zich toetsbaar op te stellen.

3.3              Ook het College is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de behandeling van de klacht – in het algemeen belang van een zorgvuldige omgang door zorgverleners met (tucht)klachten van cliënten/patiënten – moet worden voortgezet en dat de klacht ter zitting moet worden besproken, in aanwezigheid van de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), die ingevolge artikel 65d lid 3 Wet BIG voor het vervolg van de zaak als klager wordt aangemerkt. Zowel de inspecteur als beklaagde zullen derhalve worden uitgenodigd voor een zitting. Ook de eindverantwoordelijke bij D kan hierbij als informant aanwezig zijn, zoals beklaagde in zijn onder 1.1 a bedoelde brief heeft verzocht.

3.4              In overleg met IGJ en beklaagde zal zo spoedig mogelijk een nieuwe datum voor de zitting worden vastgesteld.

4.                  De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

-      bepaalt dat de behandeling van de klacht in het algemeen belang moet worden voortgezet;

-      merkt voor het vervolg van de zaak de inspecteur van IGJ als klager aan;

-      bepaalt dat de zaak zal worden behandeld op een nader te bepalen zitting.

Deze beslissing is gegeven op 11 februari 2020 door  M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, M. Keus en R.L. Kloots, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door T.C. Brand, secretaris.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze tussenbeslissing kan ingevolge artikel 73 Wet BIG geen beroep worden ingesteld.