ECLI:NL:TGZRSGR:2020:3 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2019-137

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2020:3
Datum uitspraak: 07-01-2020
Datum publicatie: 07-01-2020
Zaaknummer(s): 2019-137
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht tegen een tandarts. Dat de tandarts de spalk heeft doorgeslepen en niet eerst de spalk heeft verwijderd voordat hij het gaatje van klager heeft gevuld, is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Partijen verschillen voorts van mening welke mededeling de tandarts aan klager heeft gedaan nadat hij de spalk had doorgeslepen, dit kan niet worden vastgesteld. Klacht ongegrond verklaard.  

Datum uitspraak: 7 januari 2020

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klager,

tegen:

C , tandarts,

werkzaam te B,

beklaagde,

gemachtigde: mr. A.J. Zijlstra, werkzaam te Utrecht.

1.                  Het verloop van de procedure

1.                  Het verloop van de procedure blijkt uit:

-          het klaagschrift met bijlage, ontvangen op 18 juni 2019;

-          het verweerschrift met bijlagen;

-          de repliek van klager.

2.                  De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare

terechtzitting van 19 november 2019. Beklaagde, bijgestaan door zijn gemachtigde, is verschenen en heeft zijn standpunt mondeling toegelicht. De gemachtigde van beklaagde heeft pleitnotities overgelegd. Klager is met bericht niet verschenen.  

2.                  De feiten

2.1       Klager is in de periode 7 juni 2017 tot 24 juni 2019 patiënt in de tandartsenpraktijk

van beklaagde geweest.

2.2       Klager was onder behandeling van een orthodontist. De orthodontist heeft in het kader

van die behandeling bij klager een beugel met een spalk aangebracht. Op 26 maart 2018 heeft de orthodontist bij beklaagde schriftelijk aandacht gevraagd voor een caviteit (een gaatje) in de 21 mesiaal (een voortand).

2.3              Beklaagde heeft klager tijdens de periodieke controle op 25 januari 2019 gezien en de

brief van de orthodontist met klager besproken. Beklaagde heeft in de tand een gaatje vastgesteld en met klager besproken dat het gaatje moest worden gevuld. Daarbij is ook gesproken over het feit dat er een spalk was aangebracht, die mogelijk een belemmering kon vormen. Vervolgens is een nadere afspraak voor het vullen van het gaatje op 1 februari 2019 gemaakt.

2.4              Op 1 februari 2019 is het gaatje in de tand door beklaagde gevuld. Tijdens de

behandeling bleek dat het gaatje subgingivaal (onder het tandvlees) zat. Als gevolg hiervan moest de spalk worden doorgeslepen om het gaatje te kunnen vullen.

2.5              In het dossier heeft beklaagde het volgende genoteerd:

F0; 25-01-2019:

Zie Orthodontis briefje : caries 21 :M,kan moeilijk zijn (spalk BFT)

26:M?...

volgende keer 2/rx,21 M,putjes in 45,46 met vloeibare comp vullen

FG, 01-02-2019:

21 caries subgingivaal,spalk werkt tegen,gesplitst

Voor spalk moet hij terug naar ortho

2.6              De doorgeslepen spalk is kort daarna door de orthodontist door een nieuwe spalk vervangen.

3.                  De klacht

Klager verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, dat hij nalatig heeft gehandeld door niet eerst de spalk te verwijderen voordat hij overging tot het vullen van het gaatje (klachtonderdeel a). Verder verwijt klager beklaagde dat beklaagde hem na de behandeling op 1 februari 2019 heeft gezegd dat hij de spalk door de orthodontist moest laten controleren op het correct terugplaatsen daarvan (klachtonderdeel b). Volgens klager heeft de orthodontist vervolgens gezegd dat beklaagde prutswerk had geleverd.

4.                  Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.                  De beoordeling

5.1       Het College merkt op dat partijen van mening verschillen over wat er precies op 25 januari 2019 en 1 februari 2019 is besproken. Het College kan op die punten daarom niet uitgaan van de juistheid van hetgeen klager over het besprokene stelt. Dit berust niet hierop dat het woord van klager minder geloof verdient dan het woord van beklaagde, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat bepaalde gedragingen van een arts hem tuchtrechtelijk kunnen worden verweten, eerst moet worden vastgesteld dat de feitelijke grondslag voor dat oordeel aanwezig is, dat wil zeggen dat aannemelijk is geworden dat feitelijk sprake is van zodanige gedragingen. Nu de lezing die door beklaagde wordt gegeven steun vindt in zijn dossier en door het College ook overigens niet onaannemelijk worden geacht, zal het College hiervan uitgaan.

Klachtonderdeel (a)  

5.2              Dit klachtonderdeel houdt in dat beklaagde nalatig heeft gehandeld door niet eerst de spalk te (laten) verwijderen voordat hij er toe is overgegaan het gaatje te vullen. Het College kan zich voorstellen dat beklaagde voor die weg zou hebben gekozen, maar kan de keuze van beklaagde om eerst te proberen het gaatje te vullen zonder verwijdering van de spalk en daarmee met behoud van de spalk in dit geval volgen. Daarbij betrekt het College dat de gevolgen van het alsnog moeten doorslijpen van de spalk voor klager beperkt zouden zijn omdat een spalk eenvoudig en tegen geringe kosten is te vervangen. Voorts acht het College voor zijn oordeel van belang dat beklaagde in ieder geval de belemmering die de aanwezigheid van de spalk opleverde met klager heeft besproken.

5.3              Voor zover klager zich beroept op het oordeel van de orthodontist dat beklaagde prutswerk zou hebben geleverd, merkt het College op dat de orthodontist in zijn e-mail van 15 juli 2019 heeft aangegeven dat het volgens hem handiger/verstandiger was geweest om de spalk eerst te laten verwijderen, maar dat dit “niets met gepruts te maken (heeft) maar met stappen die anders hadden kunnen worden ingevuld”. Zoals hiervoor aangegeven is ook het College van oordeel dat een andere keuze mogelijk was geweest, maar nu de door beklaagde gemaakte keuze verdedigbaar was, is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake.

5.4              Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel (b)

5.5              Dit klachtonderdeel gaat over de mededeling die beklaagde heeft gedaan nadat hij de spalk had doorgeslepen. Volgens klager heeft beklaagde gezegd dat klager de orthodontist moest laten controleren of de spalk goed was teruggeplaatst. Beklaagde stelt dat hij heeft gezegd dat hij klager heeft verteld dat hij de spalk moest splitsen en dat klager daarom naar de orthodontist moest gaan voor een nieuwe spalk. Nu partijen van mening verschillen over wat er precies is gezegd is niet aannemelijk geworden dat beklaagde klager onjuist heeft voorgelicht. Daarom is ook dit klachtonderdeel ongegrond.

5.6              De conclusie is dat beklaagde met betrekking tot de klacht geen verwijt kan worden gemaakt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg BIG.

5.7              De klacht zal ongegrond worden verklaard.

6.                  De beslissing

Het College:

-           verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door E.J. Daalder, voorzitter, M.W. Koek, lid-jurist, J.M.W. Croes, M.M.L.F. Smulders, H.W. Luk, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door R.C. Kruit, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2020.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.       Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.      Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.