ECLI:NL:TGZRSGR:2020:28 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2019-153a

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2020:28
Datum uitspraak: 28-01-2020
Datum publicatie: 28-01-2020
Zaaknummer(s): 2019-153a
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een KNO-arts. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat er tijdens de eerste ingreep een fout is gemaakt. Er was sprake van een ongestoord verloop van de operatie en klaagster kon in goede conditie de kliniek verlaten. Volgens de verslaglegging is het risico van een eventuele nabloeding vooraf met haar gesproken. Het is te betreuren dat deze complicatie is opgetreden door het losschieten van één van de hechtingen, maar er is door beklaagde adequaat gereageerd door het dichten van de wond onder optimale omstandigheden.  Dat er na de ingrepen niet naar klaagster zou zijn geluisterd en dat er geen aandacht aan haar klachten zou zijn geschonken, is niet aannemelijk. Klacht kennelijk ongegrond.

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

tegen

C, KNO-arts

werkzaam te B,

beklaagde,

gemachtigde: mr. W.A.A.M. van den Bergh, werkzaam te Rotterdam.

1.            Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-      het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 8 juli 2019;

-      het verweerschrift met bijlagen.

1.2              De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3              Het College heeft de klacht op 17 december 2019 in raadkamer behandeld.

2.                  De feiten

Klaagster heeft zich in juli 2016 gemeld bij de afdeling KNO van het D met klachten over een verdikking onder de tong. Er is een afspraak bij beklaagde, KNO-arts in het betreffende ziekenhuis, gemaakt. Op 16 augustus 2016 heeft een ingreep aan de tong  op de dagbehandeling plaatsgevonden. Er was sprake van een excisie van een tumor (een cyste, fibroom of littekenweefsel) onder de tong. Na de ingreep heeft klaagster de polikliniek verlaten, waarna een nabloeding is opgetreden. Dezelfde dag is klaagster nogmaals geopereerd, waarbij de wond is dicht gebrand.

3.                  De klacht

Klaagster verwijt de beklaagde zakelijk weergegeven:

1. dat er tijdens de ingreep fouten zijn gemaakt die ernstig blijvende gevolgen hebben veroorzaakt. Zo zijn er nog steeds dominant aanwezige irritaties in de mond en onder de tong aanwezig, is sprake van weinig smaak en een tong die pijn doet als er sap of voedsel op komt;

2. dat zij na de ingreep naar huis is gestuurd, waarna de tong heftig begon te bloeden, zij met spoed een nieuwe operatie diende te ondergaan en waarover zij achteraf begreep dat er tijdens de eerste ingreep een ader zou zijn doorgeknipt;

3. dat beklaagde de eerste ingreep door een coassistent heeft laten uitvoeren;

4. dat er na de ingrepen niet naar haar geluisterd is en er geen hulp is geweest voor de nog steeds aanhoudende klachten.

4.                  Het standpunt van beklaagde

De beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.                  De beoordeling

5.1       Het College dient te beoordelen of beklaagde met zijn handelen binnen de grenzen van een redelijke bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.

5.2              Het College overweegt ten aanzien van de klachtonderdelen 1 en 2 dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat er tijdens de eerste ingreep een fout is gemaakt. Er was sprake van een ongestoord verloop van de operatie en klaagster kon in goede conditie de kliniek verlaten. Volgens de verslaglegging is het risico van een eventuele nabloeding vooraf met haar gesproken. Het is te betreuren dat deze complicatie is opgetreden door het losschieten van één van de hechtingen, maar er is door beklaagde adequaat gereageerd door het dichten van de wond onder optimale omstandigheden.  Over de spreekuren van beklaagde op 23 augustus en 12 oktober 2016, die door klaagster zijn bezocht, staat vermeld dat het goed gaat en dat uitleg is gegeven over het verloop van de ingreep.

Het is voor klaagster te betreuren dat zich nadien klachten hebben ontwikkeld, maar het College is met beklaagde van oordeel dat niet is gebleken dat deze klachten zijn veroorzaakt doordat beklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Deze onderdelen van de klacht zijn dan ook kennelijk ongegrond.

5.3      Het derde onderdeel van de klacht is kennelijk ongegrond, nu het College is gebleken dat beklaagde zelf de ingreep heeft uitgevoerd en de coassistent alleen heeft gezorgd voor het vrijhouden van het te opereren gebied. Ook de tweede ingreep, het dichten van de wond, is door beklaagde zelf uitgevoerd.

5.4      Dat er na de ingrepen niet naar klaagster zou zijn geluisterd en dat er geen aandacht aan haar klachten zou zijn geschonken, acht het College niet aannemelijk. Beklaagde zag klaagster op 25 januari 2017 op zijn spreekuur en heeft met haar de klachten met betrekking tot de sensibiliteit van de tong besproken.  Hij adviseerde haar over zes maanden terug te komen. Op het spreekuur van 29 september 2017 zijn de vragen van klaagster wederom aan de orde gekomen en is gesproken over de eventuele relatie tussen de klachten en de ingreep. Door beklaagde werd ook contact opgenomen met de reumatoloog van klaagster om diens bevindingen ten aanzien van een eventuele oorzaak te vernemen. Vervolgens is ook de kaakchirurg erbij betrokken. Tenslotte is door beklaagde een onafhankelijke deskundige geraadpleegd die concludeert dat er bij het stelpen van de bloeding mogelijk een zenuw is geraakt, maar dat dat niet direct kan aansluiten bij het klachtenpatroon van klaagster. Ook  Op grond van het bovenstaande kan niet worden gezegd dat beklaagde niet naar klaagster heeft geluisterd en niet voor andere hulp heeft gezorgd. Ook dit onderdeel van de klacht is kennelijk ongegrond.

5.5              Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek kennelijk ongegrond worden verklaard, om welke reden er dan ook geen plaats is voor veroordeling van beklaagde in de proceskosten van klaagster.

6.                  De beslissing

Het College:

-      verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 28 januari 2020 door Y.J. Wijnnobel-van Erp, voorzitter, E.P. de Beij, lid-jurist, B. van Ek, J.Q.P.J. Claessen en J.W. van ’t Wout, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door Y.M.C. Bouman, secretaris.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.       Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.      Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.