ECLI:NL:TGZCTG:2020:49 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.269

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2020:49
Datum uitspraak: 11-02-2020
Datum publicatie: 12-02-2020
Zaaknummer(s): c2019.269
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een internist. Klaagster was onder behandeling gekomen bij een gynaecoloog vanwege een cysteuze afwijking in het ovarium en verwezen naar verweerster voor een coloscopie. Klaagster verwijt verweerster – kort samengevat – dat zij te lang heeft gewacht met de coloscopie en voorafgaand daaraan het dossier niet goed heeft bekeken, chaotisch heeft gehandeld rondom opname en ontslag, de uitslag van een CT-scan heeft genegeerd en voorts onvoldoende contact heeft gehad met klaagster en haar broer. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2019.269 van:

A., wonende te B.,

appellante, klaagster in eerste aanleg,

gemachtigde: C.,

tegen  

D., internist, werkzaam te E., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. A.C.I.J. Hiddinga, verbonden aan DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V. te Amsterdam.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna klaagster – heeft op 19 februari 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen D. – hierna de internist – een klacht ingediend. Bij beslissing van 20 augustus 2019, onder nummer 2019-045, heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De internist heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 14 januari 2020, waar zijn verschenen namens klaagster de heer

C., broer van klaagster, en de internist, bijgestaan door mr. Hiddinga voornoemd. Klaagster is niet ter terechtzitting verschenen.

Partijen hebben hun standpunten ter terechtzitting nader toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

            “2.       De feiten

2.1  Op 29 september 2017 is bij klaagster door de geriater middels een echografie

van het abdomen een cysteuze afwijking in het ovarium geconstateerd. Zij is hiervoor doorverwezen naar de gynaecoloog.

2.2  De gynaecoloog heeft de situatie van klaagster op 7 november 2017

multidisciplinair besproken, waarna het advies was een CT thorax te verrichten. Klaagster is vervolgens voor een coloscopie naar de polikliniek interne geneeskunde/maag-, darm- en leverziekte verwezen waar verweerster werkzaam is.

2.3  Op woensdag 8 november dan wel donderdag 9 november 2017 is de broer

van klaagster zonder afspraak op de polikliniek verschenen. Hij drong aan op een snelle coloscopie. Door verweerster is vervolgens besloten, in weerwil van de wens van de broer van klaagster, om klaagster in te plannen op het spreekuur van dinsdag 14 november 2017 zodat verweerster klaagster eerst kon beoordelen voordat er werd

 ingestemd met het verzoek voor een coloscopie.

2.4  Op 14 november 2017 heeft verweerster klaagster, vergezeld door haar

schoonzus, gezien. Geoordeeld werd dat vanwege de conditie van klaagster met een ASA III classificatie, zij vooraf moest worden gescreend door een anesthesist, aangezien de ingreep onder toediening van propofol (“narcose”) diende te geschieden. Dit zou plaatsvinden op 24 november 2017 en de coloscopie werd later op die dag gepland.

Op wens van klaagster is besloten dat klaagster het weekend voor 24 november 2017

zou worden opgenomen.

2.6  Op 24 november 2017 heeft de coloscopie plaatsgevonden, zonder sedatie, dit

omdat de afspraak bij de anesthesist door klaagster dan wel haar broer was afgezegd. De coloscopie liet geen coloncarcinoom zien, maar een grote goedaardig ogende poliep.

2.7  Op maandag 27 november 2017 is door verweerster in overleg met een

waarnemend gynaecoloog besloten klaagster te ontslaan. De broer van klaagster was het hier niet mee eens, waarna er een gesprek volgde met verweerster, de clientvertrouwens- persoon, klaagster en haar broer.

2.8  Op 12 december 2017 is klaagster door de gynaecoloog geopereerd. Er was

daarna geen indicatie voor een nabehandeling. De colonpoliep is in een tweetal tempi op 20 februari en 19 april 2018 endoscopisch verwijderd door collega’s van verweerster.

Tijdens de laatste controle coloscopie op 24 juli 2018 werd er geen restpoliep meer

gezien en is de follow up beëindigd.

3.      De klacht

            Klaagster verwijt verweerster zakelijk weergegeven en samengevat:

1.      te lang te hebben gewacht met het verrichten van de coloscopie en daarmee geen gehoor te hebben gegeven aan de spoedaanvraag;

2.      te hebben nagelaten voorafgaand aan het verrichten van de coloscopie kennis te nemen van het dossier van klaagster;

3.      te hebben geweigerd de behandeling met de broer van klaagster te bespreken, ondanks verzoeken daartoe en een formele machtiging;

4.      chaotisch en medisch discutabel te hebben gehandeld bij de opname en het ontslag van klaagster;

5.      geen aandacht te hebben gegeven aan de uitslag van de CT-thorax en daarmee het verzoek om de algehele gezondheidstoestand van klaagster te beoordelen te hebben genegeerd;

6.      klaagster en haar broer niet op de hoogte te hebben gebracht van de uitslag van de coloscopie.

4.      Het standpunt van verweerster

            Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.      De beoordeling

            Klachtonderdeel 1

5.1  Het College is van oordeel dat verweerster niet te lang heeft gewacht met het

verrichten van de coloscopie noch dat zij geen gehoor zou hebben gegeven aan de

spoedaanvraag. Verweerster heeft met haar handelwijze zorgvuldig gehandeld. Het

College zal dat hieronder nader toelichten.

5.2  Dat verweerster op 8 of 9 november 2017, toen de broer van klaagster op de

polikliniek verscheen, heeft geoordeeld dat zij verweerster eerst zelf wilde zien en spreken is een juiste beslissing. Gelet op het feit dat klaagster behoort tot de groep kwetsbare ouderen is extra zorgvuldigheid geboden voordat een ingreep zoals een coloscopie plaatsvindt.  Uit het dossier blijkt niet van een zodanige spoedeisendheid dat beklaagde niet tot het spreekuur had mogen wachten. Nadat beklaagde klaagster op het spreekuur van 14 november 2017 heeft gezien, heeft zij moeten constateren dat anesthesie nodig was in de situatie van klaagster vanwege de ASA III classificatie, mede als gevolg van een ernstig obstructief slaap apneu syndroom waarvoor klaagster een CPAP apparaat gebruikte. Dat deze anesthesie afspraak nadien door klaagster of haar broer is afgezegd, en de coloscopie alsnog zonder sedatie heeft plaatsgevonden, maakt dat niet anders en doet aan de zorgvuldigheid van het handelen niet af.

5.3  Door de coloscopie tien dagen na het consult, op 24 november 2017, in te

plannen, is er voldoende voortvarend gehandeld door verweerster. Er zijn het College geen feiten of omstandigheden gebleken die aanleiding geven om te oordelen dat de coloscopie eerder ingepland had dienen te worden, zoals door klaagster wordt gesteld.

Klachtonderdeel 2

5.4  Het verwijt dat verweerster zou hebben nagelaten voorafgaand aan het

verrichten van de coloscopie kennis te nemen van het dossier van klaagster treft geen doel. Verweerster heeft na zorgvuldig handelen klaagster doorverwezen naar een anesthesist en een coloscopie ingepland bij een collega van haar. Het College begrijpt het verwijt aldus, dat klaagster verweerster verwijt er niet van op de hoogte te zijn geweest dat de afspraak bij de anesthesist was afgezegd. Verweerster heeft klaagster doorverwezen naar de anesthesist. Dat een met de anesthesist vervolgens gemaakte afspraak door klaagster dan wel haar broer wordt afgezegd is de keuze en verantwoordelijkheid van klaagster (en haar broer). Daar heeft verweerster geen bericht van gekregen en zij kon daar dan ook niet van op de hoogte zijn. Op verweerster rust geen verplichting om bij de betrokkenen na te gaan of er inderdaad een afspraak bij anesthesioloog gepland staat voorafgaand aan de coloscopie. Temeer niet nu zij de coloscopie niet zelf zou uitvoeren.

            Klachtonderdeel 3

5.5  Het verwijt dat verweerster zou hebben geweigerd de behandeling met de

broer van klaagster te bespreken, ondanks verzoeken daartoe en een formele machtiging, treft geen doel. Niet gesteld of gebleken is dat klaagster niet in staat is om met artsen te communiceren of anderszins niet wilsbekwaam was. Dit betekent dat het te voeren beleid in elk geval met klaagster zelf, zijnde de patiënte, besproken diende te worden. Op verweerster rust geen algemene verplichting om met een derde te spreken over de behandeling van een wilsbekwame patiënte. Bovendien is het College niet gebleken dat verweerster concrete verzoeken om ook met de broer van klaagster te praten heeft geweigerd. Verweerster heeft in de periode van 9 t/m 27 november 2017 meerdere malen de broer van klaagster te woord gestaan. Verder was bij het consult van 14 november 2017 de schoonzus van klaagster aanwezig.

            Klachtonderdeel 4

5.6  Er zijn het College geen feiten of omstandigheden gebleken om te kunnen

oordelen dat verweerster chaotisch dan wel medisch discutabel zou hebben gehandeld bij de opname en het ontslag van klaagster.

            Klachtonderdeel 5

5.7  Het verwijt dat verweerster geen aandacht heeft gegeven aan de uitslag van de

CT-thorax en daarmee het verzoek om de algehele gezondheidstoestand van klaagster te beoordelen heeft genegeerd, treft evenmin doel. Verweerster was niet de aanvrager van de CT-thorax zodat het beoordelen van de uitslag van deze scan en het bepalen van een eventueel vervolg niet aan haar was. Bovendien stelt verweerster dat zij het wel onder de aandacht van de gynaecoloog heeft gebracht dat zij op de CT-thorax een vergrote mediastinale lymfeklier waarnam. Hiermee heeft zij adequaat gehandeld. Verweerster was als specialist bij de behandeling van klaagster betrokken voor nadere diagnostiek van het colonproces middels het uitvoeren van een coloscopie. Het valt dan ook niet onder haar werkzaamheden noch onder haar verantwoordelijkheid om de algemene gezondheidstoestand van klaagster te beoordelen. Door wel aandacht te hebben voor de gezondheidstoestand van klaagster en haar daarom naar een diëtist te verwijzen heeft verweerster wederom adequaat gehandeld.

            Klachtonderdeel 6

            5.8       Voor wat betreft het verwijt dat verweerster de broer van klaagster niet op de hoogte heeft gebracht van de uitslag van de coloscopie verwijst het College naar hetgeen hij overwogen heeft onder 5.5. Daarnaast overweegt hij als volgt.

5.9  Verweerster betwist dat zij klaagster (en haar broer) niet op de hoogte zou

hebben gebracht van de uitslag van de coloscopie. Verweerster stelt voorop dat het op de weg lag van haar collega die de coloscopie had uitgevoerd om klaagster (en haar broer) over de uitslag te informeren. Nu dat kennelijk niet was gebeurd heeft zij de zaalarts geïnformeerd en ervoor gezorgd dat de zaalarts klaagster en haar broer kon inlichten. Daarnaast stelt zij persoonlijk nog bij klaagster te zijn langsgegaan rond 18:30 uur, en de uitslag met haar te hebben besproken. Door klaagster en haar broer wordt betwist dat verweerster langs is geweest. Die enkele ontkenning is onvoldoende voor het oordeel dat verweerster in dit opzicht tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

            Conclusie

Gelet op het bovenstaande zal de klacht in al haar onderdelen zonder nader onderzoek kennelijk ongegrond worden verklaard.”

3.         Beoordeling van het beroep

3.1       Klaagster beoogt met haar beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. Daarnaast maakt klaagster bezwaar tegen het feit dat het Regionaal Tuchtcollege de zaak in raadkamer heeft afgehandeld en stelt zij dat de feiten in de beslissing in eerste aanleg onvolledig of onjuist zijn weergegeven. Klaagster verzoekt het Centraal Tuchtcollege – impliciet – het beroep gegrond te verklaren.

3.2  De internist voert hiertegen verweer. Primair betwist de internist daarbij dat

klaagster in deze zaak beroep in heeft willen stellen en zij verzoekt het Centraal Tuchtcollege in verband daarmee om een niet-ontvankelijk verklaring. Subsidiair vraagt de internist het Centraal Tuchtcollege om het beroep te verwerpen.

3.3       De internist heeft in beroep een afschrift van de beslissing van de Geschillencommissie Ziekenhuizen van 28 augustus 2019 overgelegd waaruit blijkt dat klaagster die procedure, die verband houdt met dezelfde kwestie als de onderhavige, niet heeft gewild. In de beslissing van de Geschillencommissie is vermeld dat de gemachtigde van klaagster (hierna: de gemachtigde) tijdens de behandeling ter zitting aldaar heeft verklaard dat de uitkomst klaagster geen fluit interesseert. Klaagster is vervolgens door de Geschillencommissie niet-ontvankelijk verklaard. De internist verzoekt het Centraal Tuchtcollege daarom, gelet op het voorgaande, klaagster ook in deze procedure niet-ontvankelijk in het beroep te verklaren. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt hierover als volgt.

3.4       Ter terechtzitting in beroep heeft de gemachtigde desgevraagd verklaard dat klaagster hem nadrukkelijk en ook kort voor de terechtzitting nog heeft gevraagd deze zaak door te zetten omdat ze, hoewel ze er niet veel van verwacht, wel een beslissing wil. De gemachtigde stelt dat zijn uitspraken door de Geschillencommissie verkeerd zijn geïnterpreteerd. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat hetgeen de gemachtigde ter terechtzitting heeft verklaard in combinatie met de in de procedure in eerste aanleg overgelegde machtiging van klaagster voldoende blijk geeft van de wens van klaagster om de onderhavige zaak in beroep te behandelen. Klaagster wordt dan ook in haar beroep ontvangen.

3.5       Met betrekking tot het bezwaar van klaagster tegen het feit dat de zaak in eerste aanleg in raadkamer is afgedaan overweegt het Centraal Tuchtcollege dat, zo er op dit punt sprake zou zijn geweest van een tekortkoming in de behandeling van de zaak in eerste aanleg, dit is hersteld door de behandeling van de zaak in beroep waar partijen in de gelegenheid zijn gesteld ter terechtzitting hun standpunten naar voren te brengen.

3.6       Voor wat betreft het bezwaar dat klaagster maakt tegen de weergave door het Regionaal Tuchtcollege van de feiten oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat overweging 2. “De feiten” van de beslissing in eerste aanleg een correcte weergave geeft van de feiten die relevant zijn voor de beoordeling van het voorliggende geschil. Het Centraal Tuchtcollege zal voor de beoordeling van het beroep van die feiten uitgaan.

3.7       Voor het overige heeft de behandeling in beroep het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.

4.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: T.L. de Vries, voorzitter;

S.M. Evers en M.W. Zandbergen, leden juristen en H.E. Sluiter en R.A. Veenendaal, leden beroepsgenoten en M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.

Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 februari 2020.

Voorzitter  w.g.                      Secretaris  w.g.