ECLI:NL:TGZCTG:2020:45 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.149

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2020:45
Datum uitspraak: 11-02-2020
Datum publicatie: 12-02-2020
Zaaknummer(s): c2019.149
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. De klacht heeft betrekking op de dochter van klaagster (patiënte), destijds twee weken oud. Klaagster heeft na een telefonisch consult en, een dag later, het voorschrijven van medicatie, weer een dag later een bezoek aan de hap gebracht waar patiënte is gezien door verweerster. De volgende dag wordt patiënte in het ziekenhuis opgenomen. Klaagster verwijt verweerster dat zij niet de juiste diagnose heeft gesteld en patiënte niet naar het ziekenhuis heeft doorverwezen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2019.149 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen  

C., huisarts, werkzaam te D., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. S.J. Berkhoff-Muntinga, verbonden aan de stichting VvAA rechtsbijstand te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna klaagster – heeft op 9 februari 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen C. – hierna de huisarts – een klacht ingediend. Bij beslissing van 11 december 2018, onder nummer 2018-026d, heeft dat College de klacht afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.  De huisarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak A./E. (C2018.458) behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 17 december 2019, waar namens klaagster zijn verschenen de heer F., echtgenoot van klaagster, bijgestaan door de heer G., en de huisarts, bijgestaan door mr. Berkhoff-Muntinga voornoemd. Klaagster is, met bericht van verhindering, niet ter terechtzitting verschenen.

Partijen hebben hun standpunten ter terechtzitting nader toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.      De feiten

            2.1       Klaagster is de moeder van H. (hierna: patiënte), geboren in 2017. H. is het derde kind van klaagster.

            2.2       Klaagster heeft op 23 november 2017 telefonisch contact opgenomen met de huisartsenpraktijk waar patiënte staat ingeschreven, omdat patiënte sinds een paar dagen verkouden was. Er is toen met de assistente besproken dat klaagster weer contact zou opnemen als er zich alarmsignalen zouden voordoen. Tijdens dit gesprek zijn deze alarmsignalen besproken.

2.3       Op vrijdag 24 november 2017 heeft klaagster de spoedlijn van patiëntes huisartsenpraktijk gebeld. Zij belde omdat patiënte nog steeds verkouden was, wisselende temperatuur had, patiënte aan het neusvleugelen was en klaagster zag dat de borstkas van patiënte introk. Zij heeft toen wederom met een assistente gesproken. Na overleg tussen de assistente en de huisarts is aangeboden dat klaagster met patiënte naar de praktijk kon komen voor een consult of dat er een puffer met Salbutamol voorgeschreven zou worden.

Er is gekozen om Salbutamol voor te schrijven en er is besproken dat klaagster bij verslechtering contact moest opnemen met de huisartsenpost.

2.4       Op zaterdag 25 november 2017 is klaagster met patiënte verschenen op de huisartsenpost. Patiënte is toen onderzocht door de verweerster. Van dit bezoek is het volgende genoteerd in het waarneembericht:

“Deelcontact: (T04.00)Voedingsprobleem zuigeling/kind. (…)

(S)           (…)

(B) Moeder: sinds 3 dagen verkouden, gisteren Salbutamol ivm intrekkingen, sinds vannacht minder drinken dan weerr neusvleugelen en drinkt 40CC ipv 80CC en geeft ook nog een flinke mond terug (CWA)

(…)

(V) vg vervelende start, beademend na de bevalling.

(…)

Ingangsklacht Triage: Kortademig

Reden Urgentie: Kortademig, ernst

(…)

(VEO) Wisselt laatste dagen heel erg in temperatuur. Ook 38,1 en 36,3. Wel gewone plas- en poepluiers.

(O)         (VEO) Pul: normaal ademgeruis. T36,8C nu. Wel wat neusverkouden. Geen intrekkingen. Huilt krachtig.

(P)           (VEO) vaak kleine beetjes voeding aanbieden, voor nu exp. bij neg verandering meteen weer bellen en maandag sowieso eigen HA bellen voor beoordeling en beleid.”

2.5       Op 26 november 2017 heeft de vader met patiënte de huisartsenpost bezocht. Een andere arts heeft de baby toen gezien. Enige tijd na thuiskomst van het bezoek aan de huisartsenpost op 26 november 2017 vond klaagster patiënte blauw aangelopen in de box. Klaagster constateerde geen ademhaling en patiënte was slap. Klaagster heeft patiënte opgepakt en mond-op-mond beademing toegepast. Tevens is 112 gebeld. Patiënte is aansluitend opgenomen op de kinderafdeling van het I. Patiënte heeft hier verbleven tot en met 1 december 2017. Zij verliet het ziekenhuis in goede conditie.

De conclusie van de kinderarts luidde dat er bij een tweeëneenhalve week oude zuigeling sprake was van een cyanotisch incident bij neusobstructie/bronchiolitis.

3.         De klacht

Klaagster verwijt verweerster de volgende punten:

-          Het ontbreken van adequate medische zorg toegespitst op zuigelingen

-          Het voeren van ontoereikend praktijkconsult

-          Het niet voeren van een thuisconsult

-          Het ontbreken van een medisch onderzoek

-          Het stellen van een verkeerde diagnose

-          Het ontbreken van adequate actie in de vorm van ziekenhuisopname

-          Het verlenen van ontoereikende medische zorg

-          Het schenden van de zorgplicht ten aanzien van moeder en kind

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1       Het College begrijpt de klacht van klaagster aldus, dat zij het verweerster verwijt dat zij niet een juiste diagnose heeft gesteld en patiënte niet heeft doorverwezen naar het ziekenhuis.

5.2       Het College overweegt dat het missen van de juiste diagnose op zichzelf niet doorslaggevend hoeft te zijn voor het slagen van de klacht. De klacht is pas gegrond, als vast komt te staan dat de wijze waarop verweerster tot de onjuiste diagnose is gekomen in strijd is met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame beroepsgenoot mag worden verwacht. Bij de beoordeling daarvan wordt rekening gehouden met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klaagster klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep terzake als norm was aanvaard.

5.3       De klachten waarmee patiënte binnenkwam waren serieus. Het betrof een ruim twee weken oude baby, die sinds drie dagen verkouden was, terwijl de moeder neusvleugelen meldde. Sinds de voorgaande nacht, was er daarnaast sprake van zodanig minder drinken dat de inname van voeding gehalveerd was. Verweerster had geen inzage in het dossier van de behandelend huisarts, maar wist wel dat zij niet de eerste arts was die bij patiënte was betrokken. Verweerster was wel de eerste huisarts die patiënte lichamelijk heeft onderzocht. Het is het College gebleken dat verweerster patiënte gedegen heeft onderzocht. Bij dit onderzoek heeft verweerster niet geconstateerd dat er bij patiënte sprake was van neusvleugelen of intrekkingen. Voorts had patiënte geen koorts, hoestte zij niet en werden er verder ook geen bijzonderheden geconstateerd. De door verweerster gestelde diagnose van een neusverkoudheid is derhalve verdedigbaar. Op basis van de gestelde werkdiagnose en bevindingen tijdens het onderzoek heeft verweerster in redelijkheid kunnen menen dat een doorverwijzing naar het ziekenhuis niet geïndiceerd was.

Het College wil hier ter lering aan toe voegen, dat het beter ware geweest om in het onderhavige in geval van een zuigeling van net twee weken oud, met al langer bestaande serieuze klachten maar bij wie het onderzoek de gemelde alarmsymptomen zoals neusvleugelen en intrekkingen niet worden waargenomen, toch telefonisch contact op te nemen met een kinderarts om te overleggen of insturen gewenst dan wel nodig is.

De conclusie is dat verweerster met betrekking tot de klacht geen verwijt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. De klacht zal dan ook als ongegrond worden afgewezen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1  In beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht. De huisarts

voert hiertegen verweer en concludeert primair tot niet-ontvankelijk verklaring van klaagster omdat het beroepschrift niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, subsidiair tot verwerping van het beroep.

4.2       Met betrekking tot het standpunt van de huisarts dat klaagster in haar beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat uit het beroepschrift niet voldoende duidelijk wordt tegen welke overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege zij haar beroepsgronden richt oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat het beroepschrift voldoende duidelijk is. Daaruit kan worden afgeleid dat klaagster het geschil in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege wenst voor te leggen. Gebleken is dat de huisarts dat ook zo heeft begrepen en zich ter zake heeft kunnen verdedigen. Klaagster is daarom ontvankelijk in haar beroep.

4.3       In beroep is de schriftelijke klacht over het beroepsmatig handelen van de huisarts nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk gevoerde debat.

4.4       In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 december 2019 is dat debat voortgezet.

4.5       Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de huisarts met betrekking tot het consult op 25 november 2017 geen verwijt kan worden gemaakt. Anders dan dat college oordeelt het Centraal Tuchtcollege echter dat, gelet op het grondige onderzoek en de door de huisarts gedane bevindingen, voor de huisarts geen noodzaak bestond een kinderarts te raadplegen. Het College verwijst in dat kader naar de NHG Standaard M29: kinderen met koorts (november 2016).

4.6       Voor het overige heeft de behandeling in beroep het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: A.D.R.M. Boumans, voorzitter; T.W.H.E. Schmitz en

R.H. Zuijderhoudt, leden-juristen en  M. van Bergeijk en M. Dees, leden-beroepsgenoten en M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.

Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 februari 2020.

Voorzitter  w.g.          Secretaris  w.g.