ECLI:NL:TGZCTG:2020:14 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.192

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2020:14
Datum uitspraak: 09-01-2020
Datum publicatie: 17-01-2020
Zaaknummer(s): c2019.192
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen gz-psycholoog. Verweerder en zijn mederapporteur (eveneens aangeklaagd), destijds beiden werkzaam bij het Pieter Baan Centrum, hebben in opdracht van de raadsheer-commissaris een onderzoek verricht naar de geestvermogens van klager. Klager verwijt verweerder dat hij een slechte rapportage heeft opgesteld, waarin hij in opdracht van het OM leugens heeft opgenomen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het door klager ingestelde beroep tegen die beslissing. 

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2019.192 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

G., gz-psycholoog, werkzaam te D., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. A.W. Hielkema.

1.                  Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 25 juni 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen G. - hierna de gz-psycholoog - een klacht ingediend. Bij beslissing in raadkamer van 20 juni 2019, onder nummer 2018/251GZP, heeft dat College de klacht ongegrond verklaard. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De gz-psycholoog heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Klager heeft nadien nog een brief met bijlage gestuurd.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2019.191 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 9 januari 2020, waar is verschenen mr. Hielkema, gemachtigde van de gz-psycholoog. De gz-psycholoog is, hoewel behoorlijk uitgenodigd, niet verschenen. Klager is, zoals tevoren aangekondigd, niet verschenen.

Na afloop van de mondelinge behandeling op 9 januari 2020 heeft het Centraal Tuchtcollege, na beraadslaging in raadkamer, in het openbaar mondeling uitspraak gedaan. Hetgeen hierna volgt is een schriftelijke uitwerking van die uitspraak.

2.                  Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2.      De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

Verweerder en zijn mederapporteur, beiden destijds werkzaam bij het E., hebben in opdracht van de raadsheer-commissaris van het gerechtshof F. een onderzoek verricht naar de geestvermogens van klager. In verband hiermee verbleef klager van 22 december 2018 tot 7 februari 2018 in het E..

Het rapport is uitgebracht op 28 maart 2018. Op pagina 39 van het rapport is vermeld:

“Wat het risico op escalatie betreft, zijn er geen aanwijzingen voor agressief gedrag noch in zijn levensloop, noch tijdens de observatie. Duidelijk is dat betrokkene fysieke agressie niet als primaire coping heeft. Agressieve gevoelens worden zo veel als mogelijk buiten de beleving gehouden. Onderzoekers kunnen geen concrete voorspellende uitspraken doen, maar een escalatie in fysieke agressie vanuit de pathologie ligt, gezien het geconstateerde psychische beeld en de historische gegevens, niet voor de hand.”

3.         De klacht en het standpunt van klager

Zakelijk weergegeven verwijt klager verweerder dat hij een slechte rapportage heeft opgesteld, waarin hij in opdracht van het OM leugens heeft opgenomen.

Ter toelichting heeft klager onder meer aangevoerd dat in het rapport staat dat er sprake is van potentiële escalatie tot geweld, wat een bewering is die totaal nergens op slaat. Voor de stelling dat klager een gevaar zou zijn voor de samenleving, heeft verweerder geheel geen bewijs. Er is een stoornis verzonnen die er helemaal niet is. 

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.

Hij heeft in dat kader onder meer aangevoerd dat het rapport voldoet aan de daaraan conform de geldende jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege te stellen eisen.

Aan klager is het concept rapport ter inzage voorgelegd ter correctie op feitelijke onjuistheden. Verweerder heeft de reacties verwerkt in het rapport. De schriftelijke reactie van klager op het milieuonderzoek is integraal bij het rapport gevoegd.

Klager is meermalen gedetineerd geweest. In het rapport komt tot uitdrukking dat klager onder omstandigheden, waarbij de voor hem beschermende factoren (zoals werk) wegvallen, minder in staat is weerstand te bieden aan de ervaren drang.

Uit het rapport blijkt dat klager zich niet herkent in de bevindingen en beoordeling van verweerder. Dat klager meent dat bij hem geen sprake is van een stoornis leidt niet tot de conclusie dat sprake is van een leugen. De conclusie wordt gedragen door de onderzoeksbevindingen en de methode van onderzoek.

In het rapport is vermeld dat het risico op recidive klinisch gezien zeer hoog is op grond van de benoemde persoonlijkheidsstoornis. De woorden ’gevaar voor de samenleving’ komen in het rapport niet voor.

Verweerder is van oordeel dat hij op juiste en navolgbare wijze is gekomen tot de conclusies in de rapportage en tot de beantwoording van de vraagstelling en dat geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.

5.         De beoordeling

Bij de beoordeling van de vraag of een advies van een beroepsbeoefenaar voldoet aan de daaraan te stellen eisen dienen krachtens vaste rechtspraak van het Centraal Tuchtcollege de volgende criteria in aanmerking te worden genomen:

1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5. De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het college toetst ten volle of het onderzoek door de beroepsbeoefenaar uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.

Het college is van oordeel dat de rapportage, waar verweerder met zijn mederapporteur verantwoordelijk voor is, voldoet aan de daarvoor geldende kwaliteitseisen. Ook is correct inzage- en correctierecht verleend. Dat klager het met de conclusies van het rapport niet eens is, in het bijzonder met de conclusie dat sprake is van een persoonlijkheidsstoornis, doet daaraan niet af. De conclusies zijn in het rapport deugdelijk onderbouwd. Anders dan klager stelt is in het rapport niet terug te vinden dat klager een gevaar voor de samenleving zou zijn, noch dat sprake zou zijn van potentiële escalatie tot geweld.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3.                  Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven.

4.                  Beoordeling van het beroep

Procedure

4.1               In beroep is de schriftelijke klacht over het beroepsmatig handelen van de

gz-psycholoog nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.

In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 januari 2020 heeft mr. Hielkema gepersisteerd bij het verweerschrift in beroep.

4.2              In beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht. Het beroep strekt ertoe – zo begrijpt het Centraal Tuchtcollege – dat de klacht alsnog gegrond wordt verklaard.

4.3       De gz-psycholoog heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

Beoordeling

4.4       Het beraad in raadkamer na de behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.

5.                  Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: E.J. van Sandick, voorzitter; B.J.M. Frederiks en

A. Smeeïng-van Hees, leden-juristen en E.D. Berkvens en R.M.H. Schmitz, leden-beroepsgenoten en N. Germeraad-van der Velden, secretaris.

       Uitgesproken ter openbare zitting van 9 januari 2020.

            Voorzitter   w.g.                                                         Secretaris   w.g.