ECLI:NL:TGZRZWO:2019:41 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 275/2018

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2019:41
Datum uitspraak: 01-03-2019
Datum publicatie: 01-03-2019
Zaaknummer(s): 275/2018
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: behandelaar die informatie over diagnose/behandeling kinderen verstrekt aan derden dient daartoe toestemming te hebben van beide ouders die met het gezag zijn belast. Klacht gegrond, berisping.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 1 maart 2019 naar aanleiding van de op 3 juli 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven ontvangen en door dit college aan het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle doorgestuurde klacht van

A , wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , gz-psycholoog, (destijds) werkzaam te B,

bijgestaan door mr. J.M. de Vries, advocaat te Eindhoven,

v e r w e e r s t e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met bijlage;

- het proces-verbaal van het op 20 november 2018 gehouden gehoor in het kader van het vooronderzoek;

- de door klaagster bij brief van 2 januari 2019 overgelegde producties waaronder een verklaring van D en E;

- het ter zitting door klaagster overgelegde exemplaar van hiervoor genoemde verklaring, voorzien van een handtekening van D en E.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 18 januari 2019, alwaar klaagster en verweerster zijn verschenen, de laatste bijgestaan door haar raadsvrouw.

Ter zitting is ook behandeld de zaak van klaagster tegen psychiater F, bekend onder nummer 276/2018. In beide zaken wordt tegelijkertijd uitspraak gedaan.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster, geboren in 1980 en moeder van twee nog minderjarige zoons, is in 2016 opgenomen geweest vanwege een psychotische stoornis. Klaagster werd nadien begeleid door een ambulant begeleider van FACT die om de paar weken contact had met klaagster.

Na een escalatie in de thuissituatie is klaagster op 1 november 2017 wegens een dreigende psychotische decompensatie gedwongen opgenomen bij de GGZ G te H.

Vanaf 6 november 2017 is klaagster overgeplaatst naar de GGZ I te B waar zij tot

12 maart 2018 (verplicht) opgenomen is geweest.

De zoons van klaagster zijn tijdens de opname niet bij haar op bezoek geweest.

Eind 2017 zijn de kinderen op aangeven van de behandelend psychiater van klaagster, via de huisarts, aangemeld bij de afdeling ‘Kind en Jeugd’ van GGZ I. Een intake van de kinderen bij verweerster heeft plaatsgevonden op 8 januari 2018.

Verweerster heeft op 2 februari 2018 met klaagster gesproken over de intake en de situatie van de kinderen en afgesproken dat zij met de behandelend psychiater van klaagster een gesprek met de kinderen zou hebben om een en ander uit te leggen over de ziekte van klaagster en te onderzoeken welke stappen gezet kunnen worden in contactherstel met klaagster.

Hiervoor bedoeld gesprek heeft plaatsgevonden op 16 februari 2018. Tijdens deze ontmoeting is door verweerster, samen met de behandelend psychiater van klaagster, aan de kinderen uitgelegd wat er met hun moeder aan de hand was.

Op 23 februari 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen verweerster, klaagster en haar behandelend psychiater. Over dit gesprek heeft verweerster genoteerd:

“gesprek met moeder; uitgelegd dat de kinderen nu geen contact willen. Dat we op termijn weer in gesprek zullen gaan met de kinderen om opnieuw te polsen of er ruimte is voor contactherstel.”

De vader van de kinderen heeft op 18 mei 2018 telefonisch contact opgenomen met verweerster met de mededeling dat de kinderen bedreigd zijn door hun oma van moederszijde. Naar aanleiding van dit bericht heeft verweerster vader geadviseerd contact op te nemen met Veilig Thuis.

Tijdens een gesprek op 14 juni 2018 met verweerster, de behandelend psychiater van klaagster, de kinderen en hun vader, heeft de vader van de kinderen besproken dat vanuit Veilig Thuis werd aangestuurd op contact tussen klaagster en de kinderen, maar dat hij dat bezwaarlijk vindt. Daarbij heeft hij verweerster toestemming gegeven voor contact met Veilig Thuis.

Verweerster heeft op 22 juni 2018 op verzoek van Veilig Thuis per e-mail de volgende informatie met Veilig Thuis gedeeld:

“Op 8 januari jl heeft er een intake plaatsgevonden met beide kinderen [achternaam;rtg]. Na deze intake is er op 2 februari jl. contact geweest met moeder en haar behandelaar om haar te informeren over het advies na intake.

Advies luidde om mogelijkheden tot contactherstel met moeder vanuit de kinderen te onderzoeken, EMDR-behandeling voor het jongste kind in te zetten en op dat moment geen behandeling voor het oudste kind (conform zijn wens).

Met beide kinderen is uitgebreid gesproken over de ziekte van moeder (psycho-educatie). Het was duidelijk dat zij beschadigd zijn geraakt door de psychoses van moeder. Beide kinderen zijn erg angstig geworden en ervaren gevoelen van boosheid en verwarring in de relatie met hun moeder. Daarnaast is er sprake van PTSS-klachten. Beide kinderen gaven duidelijk aan dat zij op dat moment geen contact met moeder willen. Op 18 mei heeft vader ons geïnformeerd over de bedreigingen en het lastigvallen van de kinderen door de J oma en moeder, zowel op school als op de BSO. Het oudste kind wordt ook via zijn mobiele telefoon lastiggevallen en vernederd door zijn moeder.

Daarna hebben we beide kinderen opnieuw gezien. Wederom uitten beide kinderen zich angstig, boos en zijn ze in verwarring over het gedrag van oma en moeder.

Advies vanuit de GGZ is dat er rust komt voor de kinderen, zodat zij niet voortdurend op hun hoede hoeven te zijn en hun traumatische ervaringen kunnen verwerken. Contactherstel met moeder is op dit moment niet aan de orde en zal mogelijk alleen maar tot meer onrust leiden.”

Naar aanleiding van de vraag van Veilig Thuis of klaagster op de hoogte was van dit advies heeft verweerster geantwoord dat het advies na de intake is gedeeld met vader en moeder en dat het advies na de situatie op de BSO en met oma niet is veranderd.

Verweerster had voor haar contact met Veilig Thuis geen aanvullende toestemming van klaagster gevraagd.

In een door klaagster gevraagde second opinion is door de onderzoeker opgemerkt dat er “geen psychiatrische ziekte of stoornis [bestaat] die het zien van iemands kinderen zou contra-indiceren”.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerster -zakelijk weergegeven- dat:

a. zij zonder klaagster te informeren of om toestemming te vragen (onjuiste) informatie heeft gedeeld met Veilig Thuis;

b. zij een herstel van het contact tussen klaagster en haar kinderen tegenwerkt;

c. zij klaagster geen informatie over (de behandeling van) haar kinderen heeft verstrekt.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat zij zich niet herkent in de door klaagster geschetste gang van zaken. Van misbruik van haar positie door verweerster ten opzichte van klaagster is geen sprake. Verweerster heeft klaagster nimmer informatie over de behandeling van haar kinderen onthouden. Verweerster heeft klaagster op

23 februari 2018 gezien en haar toen een toelichting gegeven over de situatie, te weten dat het verweerster op dat moment niet verantwoord vond om al over te gaan tot (voorzichtig) contact tussen klaagster en haar kinderen. De reden was dat de kinderen zelf hadden aangegeven last te hebben van gevoelens van boosheid en verwarring in de relatie met hun moeder en nog geen contact met moeder te willen. Klaagster was op de hoogte van de door verweerster gegeven adviezen over de behandeling van de kinderen van klaagster en het advies over eventueel contact(herstel). Als klaagster meer informatie over de behandeling zelf wilde ontvangen, had zij bij verweerster daar om kunnen verzoeken, dat heeft zij niet gedaan.

Verweerster is bij het opstellen van haar e-mail van 22 juni 2018 afgegaan op de verslagen in de (behandel)dossiers van de kinderen en hetgeen de echtgenoot van klaagster heeft verteld. Van onjuistheid van hetgeen verweerster heeft weergegeven is wat verweerster betreft dan ook geen sprake. Overigens heeft klaagster ook niet aangegeven welke door verweersters verstrekte gegevens niet juist zijn.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Anders dan door klaagster is gesteld zijn er geen aanwijzingen dat verweerster contactherstel tussen klaagster en haar kinderen heeft tegengewerkt. Integendeel, uit de gesprekken die met de behandelaar van klaagster, klaagster en verweerster zijn gevoerd blijkt dat contactherstel - op termijn - door alle betrokkenen werd beoogd. Het waren, zo blijkt uit het dossier, de kinderen die in het voorjaar van 2018 geen contact met klaagster wilden hebben en daar gelet op door hen geuite klachten ook niet aan toe waren. Het hiervoor onder b geformuleerde klachtonderdeel zal als ongegrond worden afgewezen.

5.3

Met klaagster is het College van oordeel dat verweerster haar niet steeds voldoende informatie heeft gegeven over de situatie en behandeling van de kinderen. Met de gesprekken die op 2 en 23 februari 2018 hebben plaatsgevonden en waarbij verweerster de situatie en beoogde behandeling van de kinderen, alsook het - op termijn - beoogde contactherstel met klaagster heeft besproken, heeft verweerster in die periode aan haar informatieplicht voldaan. Anders ligt dat in de periode die daarop volgt. Na het telefoontje van de vader van de kinderen op 18 mei 2018 en het gesprek met de kinderen en de vader op 14 juni 2018, waaruit bleek dat Veilig Thuis aanstuurde op (spoedig) contactherstel met de kinderen en vader daartegen bezwaren had, onder meer  als gevolg van de door vader en de kinderen gemelde bedreiging door oma van moederszijde, had het op de weg van verweerster gelegen klaagster daarover te informeren. Dit was des te prangender nu dit voor verweerster reden was, in het belang van de kinderen, Veilig Thuis actief te benaderen en te laten weten, samengevat, dat de kinderen aan contactherstel (nog) niet toe waren. Verweerster heeft daarmee haar informatieplicht geschonden. Het onder c geformuleerde klachtonderdeel is gegrond.

5.4

Voor het geven van informatie over de kinderen aan Veilig Thuis heeft verweerster ten onrechte geen toestemming aan klaagster gevraagd. Verweerster had wel toestemming aan klaagster moeten vragen nu ook zij, net als vader, het gezag over de kinderen had. Verweerster heeft niet mogen volstaan met enkel de toestemming van de vader, temeer niet nu verweerster ervan op de hoogte was dat de relatie tussen beide ouders verstoord was. Ook het onder a geformuleerde klachtonderdeel is gegrond voor zover het gaat om het delen van informatie zonder toestemming. Dat verweerster daarbij onjuiste informatie heeft gedeeld met Veilig Thuis is niet gebleken. In zoverre moet het klachtonderdeel als ongegrond worden afgewezen.

5.5

Nu de klachten deels gegrond zijn zal het College een maatregel opleggen. Omdat het uitgangspunt dat in een situatie als de onderhavige aan beide ouders die het gezag over de kinderen hebben toestemming moet worden gevraagd alvorens vertrouwelijke informatie over de kinderen met Veilig Thuis mag worden gedeeld zo fundamenteel en niet nieuw is, ziet het College reden om de maatregel van een berisping op te leggen. 

Om redenen aan het algemeen belang ontleend, zal deze beslissing worden gepubliceerd.

6.    DE BESLISSING

Het college:

-          verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond (als hierboven genoemd onder 5.3 en 5.4);

-          legt op de maatregel van berisping;

-          wijst de klacht voor het overige af;

-          bepaalt dat deze beslissing nadat deze onherroepelijk is geworden in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften “De Psycholoog” en “De Pedagoog”.

Aldus gegeven door E.W. de Groot, voorzitter, en L.P.T. Raijmakers en S.M. Pol, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van M. Keukenmeester, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2019 door A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen. Indien het beroepschrift op of na 1 april 2019 wordt ontvangen, is voor de indiening daarvan een griffierecht van € 50,- verschuldigd. U ontvangt hierover bericht van het Centraal Tuchtcollege. Als degene die in beroep is gegaan geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht terugbetaald.