ECLI:NL:TGZRZWO:2019:127 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 103/2019

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2019:127
Datum uitspraak: 25-10-2019
Datum publicatie: 25-10-2019
Zaaknummer(s): 103/2019
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen verpleegkundige. Beklaagde wordt verweten dat hij de klachten van klaagster aan haar rechter hand niet goed heeft behandeld. Beklaagde heeft de klachten van klaagster wel serieus genomen en heeft niet onzorgvuldig gehandeld jegens klaagster. Beklaagde heeft de pijnklachten van de hand onderzocht en geen afwijkingen geconstateerd. Toen bleek dat klaagster klachten van de hand bleef houden, heeft hij haar doorgestuurd naar de huisarts. Klacht kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 25 oktober 2019 naar aanleiding van de op 20 mei 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , verpleegkundige, werkzaam bij D, te B,

bijgestaan door mr. R.J. Borghans, advocaat te Arnhem,

b e k l a a g d e

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

-          het klaagschrift dat op 16 april 2019 door het RTG Zwolle niet ontvankelijk is verklaard;

-          het klaagschrift ingekomen op 25 april 2019;

-          de brief van het RTG Zwolle van 6 mei 2019 aan klaagster omdat het klaagschrift niet voldoet aan de eisen;

-          het klaagschrift ingekomen op 20 mei 2019;

-          het verweerschrift met de bijlagen;

-          het medisch dossier.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster, geboren in 1967, is woonachtig in het E te B. Op 26 juli 2018 heeft klaagster de medische dienst van de instelling bezocht. Beklaagde, verpleegkundige bij deze dienst, heeft in de voortgangsrapportage genoteerd:

Cl. Kwam langs op de md met haar dikke opgezette hand t.g.v. het slaan tegen iets hards. Vroeg mij wanneer dat helemaal over zou zijn, hier geen concreet antwoord op kunnen geven. Geadviseerd de hand hoog te houden zodat het vocht eruit kan trekken en ze koelt de hand om de pijn te verminderen, wat op zich prima is. Cl. Mag zo nodig paracetamol gebruiken.”

Op 30 augustus 2018 werd klaagster, in verband met aanhoudende klachten aan de rechterhand, gezien door haar huisarts en werd voor de zekerheid een röntgenfoto van de hand aangevraagd. In het SEH-verslag is hierover genoteerd:

“Conclusie

31.08.2018 51-jarige patiente met uitgebreide psychologische voorgeschiedenis, nu met intra-articulair proximaal MC5-fractuur van 3 weken oud.

Beleid:

Symptomatisch behandelen: tubigrip, en pijnstilling.

Over 1 week retour op gipspoli.

Ivm artroserisico vervolgen op poli.”

Op 13 september 2018 werd in het ziekenhuis vastgesteld dat de middenhandsbeentjes goed aan elkaar zijn gegroeid. Wel zijn twee vingers gefixeerd met de restrictie de hand voor vijf weken niet te belasten.

Op 26 november 2018 heeft de chirurg opnieuw aangegeven dat de botbreuk in de middenhandsbeentjes goed geheeld is. Er zou een brace worden aangemeten waardoor er meer rust en uiteindelijk minder pijn zou zijn.

Op 1 april 2019 heeft de chirurg genoteerd:

“Conclusie en beleid

01.04.2019 st na + prox MC V

geen evidente verklaring klachten

afbouwen brace en therapie plandoor handentherapeut ism fysiotherapeut in instelling”

3.    HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt beklaagde -zakelijk weergegeven- dat:

beklaagde de klachten van klaagster aan haar rechterhand niet goed heeft behandeld.

4.    HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde stelt zich in het verweerschrift gemotiveerd op het standpunt dat de tegen hem ingediende klacht ongegrond is.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Het college beoordeelt het handelen van beklaagde aan de hand van de vast te stellen feiten. Hierbij beperkt het college zich tot het beoordelen van de klacht over de behandeling van klaagsters rechterhand. Hetgeen klaagster overigens in haar klaagschrift heeft aangevoerd is onvoldoende concreet.

Uit de stukken blijkt dat klaagster met grote regelmaat en met verschillende klachten de medische dienst van de instelling bezoekt. Op 26 juli 2018 heeft beklaagde klaagster gezien in verband met een dikke opgezette hand. Bij onderzoek constateerde hij geen afwijkingen en adviseerde koelen, pijnstilling en de hand hoog te houden. Nadat klaagster op 30 augustus 2018 weer op het spreekuur kwam omdat zij pijn aan de rechterhand bleef houden, heeft de aanwezige huisarts een röntgenfoto aangevraagd. Op 31 augustus 2018 is de fractuur van de hand vastgesteld. In november 2018 stelde de chirurg vast dat de middenhandsbeentjes goed waren geheeld. Klaagster bleef pijn houden waarop een brace is aangemeten. In april 2019 heeft de chirurg voorgesteld de brace af te bouwen en te starten met fysiotherapie waarna klaagster heeft aangegeven dat het een stuk beter gaat.

Het college is van oordeel dat beklaagde de klacht van klaagster serieus heeft genomen en niet onzorgvuldig heeft gehandeld jegens klaagster. Beklaagde heeft de pijnklachten van de hand onderzocht en geen afwijkingen geconstateerd. Toen bleek dat klaagster klachten van de hand bleef houden, is zij gezien door de huisarts.

Het voorgaande overziend, komt het college tot het oordeel dat beklaagde heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwame beroepsgenoot mag worden verwacht. Uit de stukken is niet gebleken dat beklaagde onzorgvuldig is geweest.

Het college komt tot de slotsom dat de klacht kennelijk ongegrond is.

6.    DE BESLISSING

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gegeven in raadkamer door, J. Recourt, voorzitter, R. Broeren-Woudstra en

C. Smulders leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van M. Duijnstee-Mikmak, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.