ECLI:NL:TGZRSGR:2019:225 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2018-345b

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2019:225
Datum uitspraak: 10-12-2019
Datum publicatie: 10-12-2019
Zaaknummer(s): 2018-345b
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een kno-arts. De arts heeft adequaat en zorgvuldig gehandeld naar aanleiding van de klachten van klager. Het is te betreuren dat klager na de operatie en terugverwijzing nog steeds klachten heft ervaren. De klachtonderdelen die niet zijn onderbouwd komen niet vast te staan. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.  

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klager,

tegen:

C, keel-, neus- en oorarts,

werkzaam te B,

beklaagde,

gemachtigde: mr. W.R. Kastelein, werkzaam te Zwolle.

1.                  Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-      het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 18 december 2018;

-      de aanvullende klaagschriften, ontvangen op 21 en 29 januari 2019;

-      het verweerschrift met bijlagen, ontvangen op 14 maart 2019;

-      het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 17 april 2019;

-      de aanvullende brief van klager, overgelegd tijdens het mondelinge vooronderzoek;

-      de brief van beklaagde, ontvangen op 13 mei 2019.

1.2              Het College heeft de klacht op 30 oktober 2019 in raadkamer behandeld.

2.                  De feiten

2.1              Klager, geboren in 1964, is op 16 juli 2017 via een 112-melding op de Spoedeisende Hulp (SEH) in het D te B (hierna: het ziekenhuis) opgenomen.  Op 17 juli 2017 is hij overgeplaatst naar de acute-opnameafdeling en op 18 juli 2017 naar de afdeling interne geneeskunde. Op 18 juli 2017 heeft hij het ziekenhuis verlaten.

2.2              Op 24 januari 2018 is klager door beklaagde geopereerd vanwege een chronische neusbijholteontsteking (sinusitis). Ook is het tussenschot van de neus van klager rechtgezet (septumcorrectie). De operatie is succesvol verlopen.

2.3              Op 26 januari 2018 heeft beklaagde met klager het beloop na de operatie besproken. Beklaagde heeft daarover in het medisch dossier opgenomen dat het goed ging. Het afgesproken beleid, zoals genoteerd, was: “detamponade, spoelen NaCl 0,9%, poli controle over 6 weken, snuitverbod, Augmentin”.

2.4              Op 30 januari 2018 heeft beklaagde nogmaals met klager gesproken en het afgesproken beleid naar aanleiding van het consult was: “detamponade, spoelen NaCl 0,9% en poli controle over 6 weken”.

2.5              Op 13 maart 2018 heeft beklaagde in het dossier opgenomen dat het ziekenhuis op 12 maart 2018 een brief van klager had gekregen, waarin – voor zover hier van belang – stond vermeld:

“Patiënt brief:

“Ik heb nog steeds extreme pijnen aan mijn voorhoofd, oogkassen en neus, met name de rechterkant van de bovenneus. Via de neus kan ik nu wel ademhalen, zij het niet optimaal. Het opsnuiven van zoutwater geeft wel irritatie en wil daarom hiermee stoppen. (…)”

Vervolgens was het beleid: “CT sinus, augmentin 3 dd 625 mg en spoelen neus NaCl 0,9% opl.”

2.6              Op 20 april 2018 is klager voor het laatst op consult geweest bij beklaagde. Tijdens dit consult is de uitslag van het aanvullende onderzoek door middel van de CT-scan van de sinus besproken. In het medische dossier is genoteerd:

“Aanvullend onderzoek:       

CT sinus 27-3:

Status na FESS en concha media reductie beiderzijds.

Nog uitgebreide weke delen in de sinus frontalis (voorhoofdsholte, College), etmoïdcellen (neusbijholte, College) en sinus sphenoidalis (wiggebeenholten, College) beiderzijds.

Conclusie:

Na het gebruik medicatie klachten minder

spoelt niet meer en gebruikte Nasules niet meer

Beleid:

Spoelen neus NaCl 0,9%-oplossing

Fluticason”.

Daarna is klager terugverwezen naar de huisarts en heeft beklaagde geen contact meer met hem gehad.

3.                  De klacht

Klager verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, dat hij tijdens zijn hersenobstructie in juli 2017 niet juist heeft gehandeld. Klager heeft daaraan naar zijn zeggen een veelheid aan klachten overgehouden. Daarnaast verwijt hij beklaagde dat – na de goed verlopen operatie voor de sinusitis – de klachten van klager, zoals neusbloedingen en koorts, verergerd zijn. Verder verwijt klager beklaagde dat hij viermaal in het ziekenhuis is opgenomen en telkens zieker naar huis is gestuurd en dat hij is volgepropt met medicijnen. Klager verwijt beklaagde ook dat het ziekenhuis een interne verwijscultuur heeft, waardoor zijn klachten zijn verergerd.

4.                  Het standpunt van beklaagde

De beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.                  De beoordeling

5.1              Hoewel klager hiertoe de gelegenheid heeft gehad bij aanvullend klaagschrift en tijdens het verhoor in het mondeling vooronderzoek, heeft klager het verwijt dat beklaagde tijdens zijn hersenobstructie in juli 2017 niet juist heeft gehandeld, niet nader toegelicht en onderbouwd. Omdat het onduidelijk is wat klager concreet met dit niet onderbouwde verwijt bedoelt en uit het dossier evenmin van betrokkenheid van beklaagde in juli 2017 blijkt, kan het College hierover geen oordeel gegeven.

5.2              Klager stelt dat na de operatie aan de neusbijholten zijn klachten verergerd zijn. Beklaagde heeft in zijn verweer toegelicht dat hij klager na de goed verlopen operatie teruggezien heeft in verband met klachten die klager ondervond na de operatie. Daarbij heeft beklaagde klager antibiotica en het spoelen van de neus voorgeschreven. Hij heeft in het dossier genoteerd dat de klachten van klager hierdoor zijn verminderd. Daarna is klager terugverwezen naar zijn huisarts en heeft beklaagde klager niet meer gezien.

Het College is van oordeel dat beklaagde adequaat en zorgvuldig gehandeld heeft naar aanleiding van de klachten van klager. Het is uiteraard te betreuren dat klager ook na de operatie en terugverwijzing naar de huisarts nog steeds klachten heeft ervaren. Dat betekent echter niet zonder meer dat beklaagde niet juist gehandeld zou hebben toen klager nog bij hem onder behandeling was. Het College ziet geen aanwijzingen voor enig tuchtrechtelijk verwijt aan het adres van beklaagde in dit verband. Het College voegt daaraan toe dat medische behandelingen, ook als zij juist zijn uitgevoerd, helaas niet altijd leiden tot de beoogde verbetering van de klachten van de patiënt.

5.3              Klager heeft beklaagde ook verweten dat hij tot vier keer toe zieker naar huis is gestuurd dan hij in het ziekenhuis was gekomen en is volgepropt met medicijnen. Wat hij beklaagde precies verwijt, heeft hij niet duidelijk gemaakt. Dit verwijt wordt ook niet ondersteund door het medische dossier, voor zover dat is overgelegd aan het College.

Ook het verwijt dat het ziekenhuis een interne verwijscultuur heeft, waardoor klagers klachten zijn verergerd, is door klager niet nader onderbouwd waar het gaat om het handelen van beklaagde. Niet gebleken is dat beklaagde heeft bijgedragen aan verergering van de klachten van klager. In dit opzicht kan beklaagde dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

5.4              Om bovenstaande redenen zal het College zonder nader onderzoek beslissen dat de klacht kennelijk ongegrond is.

6.                  De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

de klacht is kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 10 december 2019 door N.B. Verkleij, voorzitter,

A.C. Hendriks, lid-jurist, J.F. Hamming, J.Q.P.J. Claessen en J.W. van’t Wout,

leden-beroepsgenoten, bijgestaan door W.A. de Vries, secretaris.

voorzitter                                                                                           secretaris is buiten staat

                                                                                                           te tekenen

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.        Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.       Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.        Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.