ECLI:NL:TGZRSGR:2019:204 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2019-108b

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2019:204
Datum uitspraak: 19-11-2019
Datum publicatie: 19-11-2019
Zaaknummer(s): 2019-108b
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een huisarts. Het door de huisarts omzetten van medicatie tijdens het toedienen van reeds ingezette palliatieve medicatie is naar het oordeel van het College logisch. Wat betreft het gesprek met de huisarts blijkt niet van een handeling die in strijd is met de zorg die op dat moment van haar mocht worden verwacht. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.  

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C , h uisarts,

werkzaam te B,

beklaagde,

gemachtigde: mr. M. C. Hazenberg, werkzaam te Utrecht.

1.                  Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-      het klaagschrift met bijlagen ontvangen op 26 april 2019;

-      het verweerschrift met bijlagen ontvangen op 30 juli 2019;

-      het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 10 september 2019;

-      de brief van A, ingekomen op 17 september 2019.

1.2              Het College heeft de klacht op 8 oktober 2019 in raadkamer behandeld.

2.                  De feiten

2.1              Klaagster is de dochter van D, geboren in 1928 en overleden in 2018 (verder te noemen de patiënte). Beklaagde is als waarnemend huisarts verbonden aan de huisartsenpraktijk E, waar patiënte sinds 1996 stond ingeschreven. Zij was aldaar werkzaam op maandag en op donderdag.

2.2              Patiënte is op 21 december 2017 doorverwezen naar het ziekenhuis voor een X-thorax waarna zij is opgenomen. Er bleek sprake te zijn van een uitgebreide gemetastaseerde ziekte. Op 8 januari is patiënte ontslagen uit het ziekenhuis en is zij teruggebracht naar woonzorgcentrum F, waar zij reeds geruime tijd verbleef. Op 14 januari 2018 is patiënte aldaar overleden.

3.                  De klacht

Klaagster verwijt de beklaagde zakelijk weergegeven dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld na het ontslag van patiënte uit het ziekenhuis op 8 januari 2018 tot haar overlijden op 14 januari 2018. Zo verwijt zij beklaagde de medicatieaanpassing in die periode. Ook verwijt zij beklaagde op 2 januari 2018 met patiënte gesproken te hebben over een opname in een hospice en een verzoek tot opname te hebben gedaan.

4.                  Het standpunt van beklaagde

4.1       De beklaagde heeft nadrukkelijk betwist betrokken te zijn geweest bij de zorg van patiënte in de periode na ontslag uit het ziekenhuis. Wel had zij op 12 januari 2018 een regiedienst op de HAP, waarbij zij vragen die bij de triagisten binnen waren gekomen, heeft beantwoord. Zij heeft toen de Midazolam oraal omgezet naar subcutaan en geadviseerd bij onvoldoende effect een visite af te leggen. Het medisch handelen was naar aanleiding van de overdracht die de huisarts van patiënte had geschreven.

4.2       Voor wat betreft het gesprek over de opname in een hospice geeft zij aan dat zij op 2 januari 2018 een visitebezoek aan patiënte heeft gebracht en dat zij van de verpleegkundige vernam dat  een transferverpleegkundige was ingeschakeld om naar een geschikte plaats voor patiënte te zoeken. Een hospice was een optie. Zij heeft patiënte toen uitgelegd dat de transferverpleegkundige een geschikte plek voor haar zou proberen te vinden.

5.                  De beoordeling

5.1              Het College overweegt allereerst dat de snelle verergering van de gezondheidstoestand van patiënte resulterend in haar overlijden voor klaagster ingrijpend en verdrietig moet zijn geweest.

5.2              Het College dient op grond van artikel 47 lid 1 Wet BIG te beoordelen of beklaagde in strijd heeft gehandeld met de zorg die van haar in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht. Het gaat hierbij om de persoonlijke verwijtbaarheid van de behandelaar.

5.3              Op 12 januari 2018 heeft beklaagde in het kader van haar regiedienst op de HAP de Midazolam oraal omgezet  in subcutaan. Dit betreft een verandering van de toediening van de reeds ingezette  palliatieve medicatie en de omzetting was naar het oordeel van het College logisch gelet op de verslechterende toestand van patiënte; zij was misselijk en had moeite met slikken.

5.4              Om bovenstaande reden kan niet worden gezegd dat beklaagde heeft gehandeld in strijd met de zorg die van haar in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht.

5.5               Voor wat betreft het gesprek dat beklaagde op 2 januari 2018 met patiënte heeft gevoerd, overweegt het College dat, hoe het gesprek ook is verlopen en of er al dan niet over een opname in een hospice is gesproken, niet kan worden gesproken over een handeling van beklaagde in strijd met de zorg die op dat moment van haar mocht worden verwacht. 

5.6              Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek kennelijk ongegrond worden verklaard.

6.                  De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 19 november 2019 door Y.J Wijnnobel-van Erp, voorzitter, M.W. Koek, lid-jurist, M. Keus, J.G.M. van Eekelen, en B. van Ek, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door R.C. Kruit, secretaris.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.       Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.      Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.