ECLI:NL:TGZRSGR:2019:203 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2019-108c

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2019:203
Datum uitspraak: 19-11-2019
Datum publicatie: 19-11-2019
Zaaknummer(s): 2019-108c
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een huisarts. Het College acht het niet aannemelijk dat de huisarts klaagster niet heeft geïnformeerd over de aanpassing van het beleid en de daarbij behorende aanpassing van de medicatie. De wijziging van het medicatiebeleid is zowel met patiënte als met klaagster besproken, niet is gebleken dat zij zich tegen deze wijziging hebben verzet. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.  

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C , huisarts

werkzaam te B,

beklaagde,

gemachtigde: mr. M.C. Hazenberg, werkzaam te  Utrecht.

1.                  Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-      het klaagschrift met bijlagen ontvangen op 26 april 2019;

-      het verweerschrift met bijlagen ontvangen op 30 juli 2019;

-      het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 10 september 2019;

-      de brief van A, ingekomen op 17 september 2019.

1.2              Het College heeft de klacht op 8 oktober 2019 in raadkamer behandeld.

2.                  De feiten

2.1              Klaagster is de dochter van D, geboren in 1928 en overleden in 2018 (hierna te noemen de patiënte). Beklaagde is als huisarts verbonden aan huisartsenpraktijk E en in die hoedanigheid betrokken geweest bij de zorg aan patiënte vanaf 1996 tot aan haar overlijden op 14 januari 2018. Patiënte is op 12 december 2017 doorverwezen naar het ziekenhuis voor een X-thorax waarna zij aldaar is opgenomen. Er bleek sprake te zijn van een uitgebreide gemetastaseerde ziekte. Op 8 januari 2018 is patiënte ontslagen uit het ziekenhuis en is zij teruggebracht naar woonzorgcentrum F, waar zij reeds geruime tijd verbleef. Op 14 januari 2018 is patiënte aldaar overleden.

3.                  De klacht

Klaagster verwijt de beklaagde – zakelijk weergegeven – dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld na het ontslag van patiënte uit het ziekenhuis. Zo heeft zij klaagster niet gekend in de wijziging van het beleid en de aanpassing van de medicatie overeenkomstig dat beleid op 9 januari 2018 (klachtonderdeel 1). Ook heeft beklaagde het medicatiebeleid gewijzigd, terwijl de uitslag van het weefselonderzoek na het biopt bij patiënt nog niet bekend was (klachtonderdeel 2). Tenslotte is klaagster niet geïnformeerd over de betrokkenheid van andere huisartsen van huisartsenpraktijk E (klachtonderdeel 3).

4.                  Het standpunt van beklaagde

De beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.                  De beoordeling

5.1              Het College overweegt allereerst dat de snelle verergering van de gezondheidstoestand van patiënte resulterend in haar overlijden voor klaagster ingrijpend en verdrietig moet zijn geweest.

5.2              Het College dient op grond van artikel 47 lid 1 Wet BIG te beoordelen of beklaagde heeft gehandeld in strijd met de zorg die van haar in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht.

5.3              Met betrekking tot het eerste onderdeel van de klacht betwist beklaagde uitdrukkelijk dat klaagster niet gekend is in de beleidswijziging en de daarbij behorende aanpassing van de medicatie. Het College heeft kennis genomen van de schriftelijke overdracht d.d. 11 januari 2018 van beklaagde aan de huisartsenpost met daarin als journaal tekst bij de datum 9 januari 2018:

G; Mw. is gisteren thuis gekomen omdat er in het Hospice geen plaats was. …….Mw. is zeer verzwakt en bedlegerig…..Is erg misselijk…….Dochter zou het liefst willen dat mw. naar een hospice gaat…….Comfort staat bovenaan. Derhalve ook med. Lijst bekeken en aangepast. Midazolam voor de nacht in neusspray, zn tot 6dd5mg. Dochter kan zich ook in het beleid vinden.”.

5.4              Ook heeft het College kennis genomen van de verslaglegging van G, waarin onder andere staat vermeld:

H 9 januari 2018: huisarts is geweest….start midazolam neusspray 2.5 dosis voor de nacht en zn ook voor overdag als mw. wil slapen….dochter was bij dit hele gesprek aanwezig.”.

5.5              Op grond van het bovenstaande acht het College het niet aannemelijk dat beklaagde klaagster niet heeft geïnformeerd over de aanpassing van het beleid en de daarbij behorende aanpassing van de medicatie,  zodat dit onderdeel van de klacht zal worden afgewezen.

5.6              Gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen kan ook het tweede onderdeel van de klacht geen doel treffen. De wijziging van het medicatiebeleid is immers zowel met patiënte als met klaagster besproken, terwijl niet is gebleken dat patiënte of klaagster zich tegen deze wijziging hebben verzet. Dat het beleid is gewijzigd, terwijl de uitslag van het weefselonderzoek nog niet bekend was, doet daar niet aan af. 

5.7              Met betrekking tot het derde onderdeel van de klacht overweegt het College dat de door klaagster bedoelde huisartsen waren verbonden aan de huisartsenpraktijk waar patiënte stond ingeschreven. Het is een feit van algemene bekendheid dat deze artsen elkaar vervangen als dat nodig is en dat hieromtrent geen informatieplicht bestaat.

5.8              Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek kennelijk ongegrond worden verklaard.  

6.                  De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 19 november 2019 door Y.J Wijnnobel-van Erp, voorzitter, M.W. Koek, lid-jurist, M. Keus, J.G.M. van Eekelen, en B. van Ek, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door R.C. Kruit, secretaris.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.       Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.      Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.