ECLI:NL:TGZRSGR:2019:179 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2019-121

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2019:179
Datum uitspraak: 22-10-2019
Datum publicatie: 22-10-2019
Zaaknummer(s): 2019-121
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager niet-ontvankelijk in de klacht tegen een huisarts. Klager is niet klachtgerechtigd, geen rechtstreeks belanghebbende. Het College is voorts van oordeel dat klager niet de veronderstelde wil van patiënte uitdrukt; in ieder geval bestaat daaraan een dermate grote twijfel dat dit niet aannemelijk kan worden geacht. Klager niet-ontvankelijk verklaard.  

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

tegen:

C , huisarts,

werkzaam te D,

beklaagde,

gemachtigde: mr. M.J. de Groot werkzaam te Utrecht.

1.            Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-      het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 28 januari 2019;

-      het verweerschrift.

1.2              De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3              Het College heeft de klacht op 10 september 2019 in raadkamer behandeld.

2.                  De feiten

2.1              Klager is de zoon van E (hierna: patiënte), overleden in 2011. Patiënte was van 23 februari 2011 tot haar overlijden opgenomen in het F. Voorafgaand aan haar overlijden verbleef patiënte tijdelijk in D.

2.2              Beklaagde was werkzaam als huisarts in D.

3.                  De klacht

Klager verwijt de beklaagde zakelijk weergegeven dat hij geen informatie geeft en heeft gegeven rondom de behandeling voorafgaand aan de dood van patiënte en de gang van zaken die heeft geleid tot het overlijden van patiënte.

4.                  Het standpunt van beklaagde

De beklaagde heeft een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van klager.

5.                  De beoordeling

5.1       Ingevolge artikel 65, lid 1 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) wordt een zaak aanhangig gemaakt door een schriftelijke klacht van - onder meer -  een rechtstreeks belanghebbende. De patiënt zelf is rechtstreeks belanghebbende en dus klachtgerechtigd ten aanzien van een hem betreffende medische behandeling. Na zijn overlijden zijn de directe nabestaanden in beginsel klachtgerechtigd ten aanzien van die medische behandeling. Het recht van een nabestaande om een klacht in te dienen ten aanzien van een medische behandeling van een overleden patiënt berust niet op een eigen klachtrecht van de nabestaande, maar op een klachtrecht dat is afgeleid van de in het algemeen veronderstelde wil van de patiënt, met gevolg dat van belang is of degene die klaagt daardoor die veronderstelde wil van de overleden patiënt uitdrukt.

Patiënte is in 2011 overleden. Niet is gebleken dat zij wilsonbekwaam was. Voorts is niet gebleken dat zij in leven op welk moment dan ook een klacht heeft willen indienen jegens beklaagde ter zake van haar behandeling, dan wel heeft ingestemd met het indienen van een klacht of aan klager een volmacht heeft verstrekt om namens haar de tuchtrechtprocedure te voeren, dan wel dat klager haar eerste contactpersoon was. Pas acht jaar na haar overlijden is door klager een tuchtklacht ingediend jegens beklaagde. Uit de overgelegde stukken blijkt voorts niet dat één of beide broers van klager deze klacht ondersteunen en overigens is ook door hen nooit enig verwijt gemaakt jegens beklaagde na het overlijden van patiënte.

5.2       Op grond van het bovenstaande is het College van oordeel dat klager niet de veronderstelde wil van patiënte uitdrukt; in ieder geval bestaat daaraan een dermate grote twijfel dat dit niet aannemelijk kan worden geacht.

Klager kan dan ook niet worden aangemerkt als rechtstreeks belanghebbende in de zin van de Wet BIG en dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.

6.                  De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

verklaart klager niet-ontvankelijk.

Deze beslissing is gegeven op 22 oktober 2019 door M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, I. Boekhout en I. Dawson, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door E.C. Zandman, secretaris.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.       Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.      Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.