ECLI:NL:TGZRSGR:2019:176 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2019-090

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2019:176
Datum uitspraak: 22-10-2019
Datum publicatie: 22-10-2019
Zaaknummer(s): 2019-090
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht tegen een huisarts. De huisarts kan niet tuchtrechtelijk worden verweten dat zij de diagnose van (uiterst zeldzame) tumor in het ruggenmerg niet eerder heeft gesteld. Zij heeft op goede gronden aanvankelijk tot laboratoriumonderzoek naar eventueel vitaminetekort kunnen besluiten. Hierbij weegt mee dat noch de anamnese noch het motorisch onderzoek in de richting van een tumor wezen. Wel valt te betreuren, hoewel geen klachtonderdeel, dat de huisarts haar onderzoeksbevindingen onvolledig heeft vastgelegd in het medisch dossier en haar differentiaal diagnostische overwegingen evenmin heeft vermeld. Overige klachtonderdelen evenmin gegrond. Klacht ongegrond verklaard.    

Datum uitspraak: 22 oktober 2019

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende B,

klager,

tegen:

C , huisarts,

werkzaam te B,

beklaagde,

gemachtigde: mr. A.C.I.J. Hiddinga, werkzaam te Amsterdam

.

1.                  Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-          het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 10 april 2019;

-          het verweerschrift;

-          de brief namens beklaagde, gedateerd 14 juni 2019, ontvangen op 17 juni 2019

-          de brief  van klager met bijlage, gedateerd 17 juni 2019, ontvangen op 18 juni 2019:

-          de brief namens beklaagde, gedateerd 12 juli 2019, ontvangen op 15 juli 2019.

1.2              De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 10 september 2019. De partijen, beklaagde bijgestaan door haar gemachtigde, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

2.                  De feiten

2.1                        Klager, geboren in 1960, heeft zich op 10 oktober 2018 gewend tot de huisartsenpraktijk, alwaar beklaagde als huisarts werkzaam is. Klager is toen op het spreekuur beoordeeld door beklaagde. In het medisch journaal is daarvan als klachten van klager (S = Subjectief) opgenomen:

“S  bovenbenen lijken te tintelen, gevoel koud water eroverheen. ook in bed voelbaar. gevoel op de huid, geen krachtsverlies. Geen incontinentie of moeite. Doet ook psychisch iets. (….) nu paar wk aanwezig. gebruikt geen vitaminesupplementen. Maakt zich zorgen enge ziektes enz.”

Verder is toen vermeld (waarbij O staat voor Objectief, E voor Evaluatie en P voor Plan):

“O punt kop discriminatie bij aanraking wattenstokje 100% correct.

E  afwijkend gevoel been

P lab nu vitamines, geen alarmsympt vooralsnog Via zorgDomein verwezen naar Laboratorium D (…)”

2.2                        Op 12 oktober 2018 is vervolgens bij klager bloed afgenomen. De laboratoriumuitslag liet ten aanzien van de vitamine D  een licht verlaagd vitamine D zien. Deze uitslag is op 15 oktober 2018 in de praktijk verwerkt  en beoordeeld door een collega van beklaagde, die een recept voor Vitamine D heeft voorgeschreven. Klager heeft op 16 oktober 2018 contact gehad met de invalassistente over deze laboratoriumuitslag.

De  vitamine B uitslag liet ook licht verlaagde waarde zien. Deze uitslag is op 17 oktober 2018 in de praktijk verwerkt. Blijkens het medisch journaal is op 17 oktober 2018 klagers voicemail ingesproken. De uitslag van laatstgenoemd laboratoriumonderzoek heeft klager toen niet bereikt.

2.3                        Op 9 januari 2019 heeft klager met de praktijk gebeld. Hij heeft daarbij beklaagde gesproken. Hij klaagde toen over onvoldoende uitleg over zijn vitamine D tekort, terwijl hij naar zijn zeggen over het Vitamine B tekort niet was geïnformeerd. De tintelingen in de benen waren nog steeds aanwezig. Het medisch dossier vermeldt hierover verder:

“E  vitamine tekort B6 en D

P  (…) Nog een B6 hh voor 4 wk (6 wk totaal) en over 3 mnd weer lab vit D en B6”

2.4                        Op 23 januari 2019 is klager op het spreekuur van beklaagde gekomen. In het medisch dossier is daarover vermeld:

“S  moe, vit d, loopt moeizaam. Voelt zich onrustig. wil er graag iets voor.

E   onrust

P  nu dan oxazepam voor zn. evt halve. indien prikkelingen in been over 4 wk niet verbeterd zijn opnieuw B6 prikken en PM naar NEU. R/10 st oxazepam tabl 10 mg (1 ZHT)”

2.5                        Op 13 maart 2019 is klager op het spreekuur gekomen met klachten over stijfheid en tintelingen in benen, last van zijn knie en lastig lopen. Het fietsen ging volgens aantekening in het medisch dossier goed. Het medisch dossier vermeldt verder:

“S (..) Alc nu 4 glazen per week. voelt zich daar goed bij.

E  benen

P  nu opnieuw lab. bij goede vitamines naar NEU.(…)”

2.6            op 13/14 maart 2019 is een bloedbuis van klager in het externe laboratorium verloren gegaan te zijn gegaan. Klager werd daarna opnieuw geprikt.

2.7            Op 18 maart 2019 heeft klager naar de praktijk gebeld omdat hij zich niet goed voelde. Beklaagde was toen niet aanwezig. Op 19 maart 2019 heeft beklaagde telefonisch contact gehad met klager. Klager vertelde toen dat hij nauwelijks kon lopen en dat het leek of hij wat uitval had. Beklaagde heeft hem daarop verwezen naar de neuroloog.

2.8            Klager is op 25 maart 2019 gezien door de neuroloog. Deze heeft een MRI-scan laten maken waaruit een ruimte innemend proces in het ruggenmerg bleek. Vervolgens is klager op 26 maart 2019 geopereerd. Blijkens pathologisch onderzoek was er sprake van een meningeoom (een goedaardige tumor). Klager heeft vervolgens met goed gevolg een revalidatietraject gevolgd. Klager heeft zich in april 2019 laten uitschrijven uit voormelde huisartsenpraktijk.

3.                  De klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt:

a.              Beklaagde heeft de verkeerde diagnose gesteld. Zij heeft gedacht aan een tekort aan vitamine B en D, terwijl er sprake was van een tumor in het ruggenmerg.

b.             Beklaagde is organisatorisch in gebreke gebleven, doordat de doktersassistente op 16 oktober 2018 de uitslag van het bloedonderzoek niet juist heeft doorgegeven. Hierdoor is drie maanden ‘delay’ opgetreden. Tevens was er het incident van de gebroken bloedbuis en onverklaarbaar hoge vitamine B.

c.              Beklaagde heeft mijn klacht dat ik niet snel bij de neuroloog terecht kon niet serieus genomen.

4.                  Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.                  De beoordeling

Klachtonderdeel a

5.1              Duidelijk is dat beklaagde aanvankelijk dacht aan een vitamine D en/of B tekort en dat later (in maart 2019) is gebleken dat er sprake was van een (uiterst zeldzame) goedaardige tumor in het ruggenmerg. Aan beklaagde kan echter niet tuchtrechtelijk worden verweten dat zij deze laatste diagnose niet al in oktober 2018 en/of januari 2019 heeft gesteld. Beklaagde heeft op goede gronden aanvankelijk tot laboratorium­onderzoek naar eventueel vitaminetekort kunnen besluiten. Hierbij weegt mee dat noch de anamnese (geen incontinentie of moeite) noch het motorisch onderzoek  (beklaagde heeft klager zien lopen; geen te objectiveren gevoelsverschillen) in de richting van een tumor wezen. Ook de herhaling van dit onderzoek in januari 2019 is verdedigbaar, temeer nu beklaagde op 23 januari 2019 vervolgstappen (naar neuroloog) heeft vastgelegd wanneer de laboratoriumuitslag geen bijzonderheden zou opleveren en nu er op dat moment nog steeds geen alarmsymptomen, zoals mictieklachten, aanwezig waren.

Toen klager vervolgens in maart 2019 weer naar de praktijk kwam heeft beklaagde adequaat gehandeld door weer bloed te laten prikken, navraag te laten doen bij het laboratorium in verband met verloren gegaan materiaal, vervolgens klager terug te bellen op 19 maart 2019 en op basis van ernstigere klachten klager te verwijzen naar de neuroloog. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.2              Wél valt te betreuren dat beklaagde haar onderzoeksbevindingen onvolledig heeft vastgelegd in het medisch dossier en haar differentiaal diagnostische overwegingen evenmin heeft vermeld. Zo heeft beklaagde niet genoteerd dat zij bij haar overwegingen heeft betrokken dat ze klager in haar praktijk de trap op heeft zien lopen en dat de motorische functies in orde waren. Het vermelden hiervan is (als geheugensteun) van belang, zeker nu er sprake is van een duo-praktijk en haar collega (in verband met vervolghandelingen, zoals in dit geval bijvoorbeeld de beoordeling van het laboratoriumonderzoek) uit het medisch dossier moet kunnen afleiden wat de afwegingen van beklaagde zijn geweest. Nu dit geen klachtonderdeel vormt zal het College het bij deze constatering laten, waarbij het College nog meeweegt dat beklaagde heeft laten weten dat ze inmiddels passende maatregelen heeft genomen.

Klachtonderdeel b

5.3              Omtrent het doorgeven van de bloeduitslag door de doktersassistente op 16 oktober 2018 is niet komen vast te staan wat deze assistente aan klager heeft doorgegeven. Wél is aannemelijk dat dit slechts de uitslag omtrent het vitamine D onderzoek betrof, nu de uitslag omtrent de vitamine B-bepaling pas een dag later in de praktijk is verwerkt. Niet meer valt te achterhalen hoe de gang van zaken met betrekking tot de berichtgeving over laatstbedoelde uitslag is geweest. In ieder geval is er geen aanwijzing dat beklaagde terzake een tuchtrechtelijk verwijt treft. Aan beklaagde kan voorts niet worden tegengeworpen dat in een extern laboratorium (in maart 2019) een bloedbuis kapot is gegaan.  Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel c

5.4              Dit klachtonderdeel gaat erover dat klager na verwijzing naar de neuroloog op 19 maart 2019 aanvankelijk pas in mei bij de neuroloog terecht kon. Vast staat dat klager hierover op 21 maart contact heeft opgenomen met de praktijk, waarna beklaagde op vrijdag 22 maart 2019 telefonisch contact heeft gehad met klager. Klager heeft toen laten weten dat hij inmiddels een afspraak had voor maandag 25 maart. Op dat moment was voor beklaagde geen taak meer weggelegd. Dit klachtonderdeel is eveneens ongegrond.

Slotsom

5.5              De conclusie is dat beklaagde met betrekking tot de klacht geen verwijt kan worden gemaakt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (de Wet BIG).

5.6              De klacht zal ongegrond worden verklaard.

6.         De beslissing

Het College:

-           verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, I. Boekhout en

I. Dawson, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door E.C. Zandman, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2019.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.       Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.      Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.