ECLI:NL:TGZRSGR:2019:153 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2018-206

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2019:153
Datum uitspraak: 01-10-2019
Datum publicatie: 01-10-2019
Zaaknummer(s): 2018-206
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychiater, directeur zorg dat deze onvoldoende op verantwoorde wijze de instelling heeft gemanaged. Hiertoe is in detail een veelheid aan klachten geformuleerd, waaronder met name dat klager lange tijd verkeerd of niet is behandeld door een groot aantal wisselende behandelaren door onderbezetting en een hoog personeelsverloop. Geen aanwijzing van onzorgvuldig handelen of onvoldoende verantwoord managen van de instelling. Klachten zijn deels kennelijk niet-ontvankelijk, deels kennelijk ongegrond.

Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klager,

tegen:

C , psychiater,

werkzaam te D,

beklaagde.

1.                  Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-      het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 2 augustus 2018;

-      het verweerschrift;

-      de aanvullende klaagschriften met bijlagen d.d. 25 oktober 2018, 30 oktober 2018 en 12 februari 2019;

-      het aanvullende verweerschrift (1);

-      het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek, gehouden op 12 februari 2019, waarin vermeld een aanvullende klacht van klager;

-      de brief d.d. 6 maart 2019 van klager

-      het aanvullende verweerschrift (2).

1.2              Het College heeft de klacht op 7 augustus 2019 in raadkamer behandeld.

2.                  De feiten

2.1              Klager, geboren in 1974, is lange tijd onder behandeling geweest bij het

E, expertisecentrum voor autisme, van F. Beklaagde is sinds 1 oktober 2015 werkzaam in de functie directeur zorg volwassenen van F (G), alwaar ongeveer 1000 medewerkers in de zorg werkzaam zijn.

2.2       Klager en beklaagde hebben elkaar eenmalig gesproken tijdens het

bemiddelingsgesprek op 15 maart 2018, waarbij ook de geneesheer-directeur van F, regio G, H aanwezig was. In dit gesprek hebben klager en beklaagde geen overeenstemming kunnen bereiken.

3.                  De klacht

Klager verwijt beklaagde dat hij in zijn hoedanigheid van directeur zorg onzorgvuldig heeft gehandeld door onvoldoende op verantwoorde wijze de instelling te managen. Klager heeft hiertoe in detail een veelheid aan klachten geformuleerd, die als volgt, samengevat, wordt weergegeven. Klager verwijt beklaagde dat hij:

a)      als eindverantwoordelijke heeft toegelaten dat klager gedurende lange tijd verkeerd werd behandeld of niet werd behandeld, in een medisch onveilige omgeving door een groot aantal wisselende behandelaren met onderbezetting en een hoog personeelsverloop en ziekteverzuim, daarmee geen goede zorg in de zin van de Wkkgz heeft verleend, met fysieke en mentale schade voor de gezondheid van klager tot gevolg. Beklaagde exploiteert een ziekmakende omgeving vanwege de stressfactoren binnen E;

b)      geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn onkundige en onwillige medewerkers, waarvan sommige niet BIG-geregistreerd zijn, die handelen zonder akkoord van klager (van onder meer de behandelplannen), een smaad- en lastercampagne zijn begonnen en  wier fouten beklaagde verdraait, anders voorstelt en ontkent;

c)      geen verantwoordelijkheid neemt voor het handelen van de klachtencommissie en ontkent dat er notulen van de hoorzitting bij de klachtencommissie van 1 december 2017 zijn gemaakt;

d)      niet BIG-geregistreerde medewerkers geneeskundige handelingen heeft laten uitvoeren, waarmee beklaagde niet alleen de Wkkgz, maar ook het burgerlijk recht terzijde heeft geschoven;

e)      ten onrechte aan I, arts bij de Crisisdienst D, opdracht heeft gegeven onrechtmatige handelingen jegens klager uit te voeren om daarmee juridische schade aan klager toe te brengen;

f)       op 28 februari 2018 medische gegevens onbeveiligd per mail verstuurd en heeft toegestaan dat medewerkers eveneens medische informatie onbeveiligd via internet hebben verstuurd;

g)      Niet bereid is enige verantwoording te nemen voor de schade die hij heeft berokkend. Hij weigert schadevergoeding als een geschikt middel te zien om de opgelopen schade te vergoeden. Klager meent dat een weldenkend mens een aanbod zoals die van beklaagde van € 750,00, dan wel € 1.500,00  niet kan doen.

4.                  Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.                  De beoordeling

5.1       Wat beklaagde in deze zaak wordt verweten is geen handelen dat wordt bestreken door de eerste tuchtnorm (artikel 47 lid 1 aanhef en onder a Wet BIG), die betrekking heeft op de behandelrelatie tussen een medische beroepsbeoefenaar en een patiënt, maar handelen van beklaagde als directeur zorg volwassenen van het zorgbedrijf F.

5.2       Met de wijziging van de Wet BIG per 1 april 2019 is de zogenoemde tweede tuchtnorm (artikel 47 lid 1 aanhef en onder b Wet BIG) tekstueel aangepast (“enig ander dan onder a bedoeld handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt”), maar uit de parlementaire geschiedenis (Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 2016/17, 34 629 nr. 2, pag. 7) blijkt dat de wetgever de bedoeling heeft gehad de bestaande jurisprudentie op dit punt te codificeren. Op grond daarvan valt een gedraging onder de tweede tuchtnorm als door de aangeklaagde gehandeld is in de hoedanigheid van BIG-geregistreerde en de gedraging in strijd is met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg (het ‘oude’ criterium), dan wel in strijd is met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt (het ‘nieuwe’ criterium). Ook het handelen van beroepsbeoefenaren in een leidinggevende en/of bestuurlijke functie kan op grond van de tweede tuchtnorm tuchtrechtelijk worden beoordeeld, indien dit handelen zijn weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg en de beklaagde zich bij zijn handelen heeft begeven op het deskundigheidsgebied dat bij zijn titel hoort. Wel dient rekening te worden gehouden met de discretionaire ruimte van de leidinggevende/bestuurde.

5.3       In het licht hiervan zal onderzocht worden of de klachten vallen onder de tweede tuchtnorm en in het bevestigende geval of deze al dan niet gegrond zijn.

5.4       Beklaagde is, zoals gezegd,  sinds 1 oktober 2015 werkzaam als directeur zorg volwassenen van F (G), zodat klachten van klager, voor zover die betrekking hebben op de periode daaraan voorafgaand beklaagde niet kunnen worden aangerekend en derhalve reeds hierom ongegrond zijn.

5.4       Het College heeft geen aanwijzingen gevonden van onzorgvuldig handelen of onvoldoende verantwoord managen van de instelling door beklaagde, zoals hierna verder aan de hand van de behandeling van de klachtonderdelen zal worden toegelicht. De klachtonderdelen c) en g) vallen in ieder geval niet onder de tweede tuchtnorm, nu hierbij geen sprake is van handelen dat  voldoende weerslag heeft op het belang van de goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg, laat staan dat beklaagde zich hierbij heeft begeven op zijn deskundigheidsgebied als psychiater. Klager is daarom niet-ontvankelijk in deze klachten. Bij de overige klachtonderdelen wordt beklaagde, behoudens wellicht ten aanzien van de klachtonderdelen e) en f), niet aangesproken als psychiater maar met name als bestuurder. In het midden kan blijven of klager in deze overige klachtonderdelen kan worden ontvangen, nu het College deze klachtonderdelen voor de volledigheid inhoudelijk zal behandelen.

Klachtonderdelen 3 a) en b) en d)

5.5       Klagers klacht is in de kern dat hij ondeugdelijk is behandeld (door onkundige en onwillige medewerkers) en dat er met name sprake was van een hoog personeelsverloop. Klager heeft zijn stellingen onvoldoende geconcretiseerd, zeker in het licht van het verweer. Hij heeft in zijn klaagschrift bovendien causale verbanden gelegd, die niet kunnen worden gelegd. Beklaagde is als directeur van het zorgbedrijf niet (eind)verantwoordelijk voor het  medisch inhoudelijk handelen van de behandelaren zelf. Het is geenszins noodzakelijk en ook onwerkbaar dat beklaagde als directeur de individuele behandelingen zou moeten toetsen. Beklaagde heeft gesteld dat binnen het team E gewerkt wordt door psychiaters, klinisch psychologen en GZ-psychologen (al dan niet in opleiding), en enkele getrainde basispsychologen die niet BIG-geregistreerd zijn, maar onder supervisie dan wel werkbegeleiding van een klinisch- of GZ-psycholoog werken en voorts (sociaal psychiatrisch) verpleegkundigen. Beklaagde heeft aangegeven nooit signalen te hebben gekregen die aanleiding zouden kunnen geven om te twijfelen aan de professionaliteit en kundigheid van  het behandelteam van de afdeling E. Hij heeft uiteengezet dat vanaf medio 2016 tot begin 2017 het behandelteam van de afdeling E een zware periode heeft doorgemaakt, vooral door uitval door ziekte van regiebehandelaren, vertrek van enkele psychologen en pensionering van een andere regiebehandelaar. Samen met zijn bestuurder, J, heeft hij het team op alle mogelijke wijzen ondersteund, nieuwe regiebehandelaren aangetrokken en waar nodig tijdelijk interim regiebehandelaren ingezet, zodat het team sinds medio 2017 weer op volle sterkte was. Een dergelijke werkwijze is zorgvuldig en ontmoet bij het College geen bedenkingen. Er is voorts geen enkele aanwijzing dat beklaagde ondeskundige of ongeschoolde, niet BIG-geregistreerde medewerkers (het College begrijpt in casu niet BIG-geregistreerde basispsychologen) heeft ingezet voor werkzaamheden op de afdeling E, waartoe deze niet bevoegd of bekwaam waren, en/of niet BIG-geregistreerde medewerkers zonder supervisie of werkbegeleiding patiënten heeft laten behandelen (geneeskundige handelingen heeft laten verrichten) waartoe deze niet bevoegd of bekwaam waren. Klachtonderdelen 3 a) en b)  en d) zijn  dus ongegrond.

Klachtonderdeel 3 e)

5.7       Dit klachtonderdeel is eveneens ongegrond, nu op geen enkele manier is gebleken dat hiervan sprake is geweest.

Klachtonderdeel 3 f)

5.8       Beklaagde heeft aangevoerd dat op 26 februari 2018 door het Directiesecretariaat een e-mail aan klager is gestuurd inzake een uitnodiging voor een gesprek ter afhandeling van zijn klacht. Nu de e-mail is verzonden in het kader van bemiddeling naar aanleiding van door klager ingediende klachten heeft dit handelen onvoldoende weerslag op het belang van de goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg, zodat klager niet in dit klachtonderdeel kan worden ontvangen. Hierbij komt dat het niet beklaagde zelf is geweest die de e-mail heeft verzonden.

5.9       Om bovenstaande redenen zal het College beslissen dat de klachtonderdeel 3 a) b), d) en e) zonder nader onderzoek kennelijk ongegrond worden verklaard en de klachtonderdelen c), f) en g) kennelijk niet-ontvankelijk.

6.         De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

klachtonderdelen a), b), d) en e) zijn kennelijk ongegrond;

de klachtonderdelen c), f) en g) zijn kennelijk niet-ontvankelijk.

Deze beslissing is gegeven op 1 oktober 2019 door  M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, H.N. Koetsier en M.H. Braakman, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door I.C.M. Spitters-Vermeulen, secretaris.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.