ECLI:NL:TGZRGRO:2019:51 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2019-098

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2019:51
Datum uitspraak: 26-11-2019
Datum publicatie: 26-11-2019
Zaaknummer(s): 2019-098
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht tegen een anesthesioloog. De anesthesioloog was er niet van op de hoogte dat er bloedonderzoek was aangevraagd. Als hij dat wel had geweten of als hij zelf onderzoek had aangevraagd, dan had hij dit niet zelf kunnen beoordelen omdat hij de dag erna geen dienst had. Zo valt de anesthesioloog dus ook niet te verwijten dat hij van die uitslag geen melding in het dossier heeft gemaakt. De ter zitting toegelichte taakverdeling en werkwijze acht het College aannemelijk. Het was niet nodig om navraag te doen naar eerdere uitslagen van bloedonderzoek. Klacht ongegrond verklaard.    

Datum uitspraak: 26 november 2019

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C, anesthesioloog,

destijds werkzaam te D,

beklaagde,

gemachtigde: mr. O.L. Nunes, werkzaam te Utrecht.

1.                  Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-          het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 9 april 2019;

-          het verweerschrift met bijlagen;

-          de repliek met bijlagen;

-          de dupliek;

-          de brief van klaagster van 7 mei 2019, ontvangen op 13 mei 2019;

-          de brief van klaagster van 17 augustus 2019, ontvangen op 20 augustus 2019.

1.2              De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 15 oktober 2019. De partijen - beklaagde bijgestaan door zijn gemachtigde - zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Klaagster heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. Beklaagde heeft een stuk overgelegd.

2.                  De feiten

2.1              Klaagster, geboren in 1956, is in 2008 wegens - onder meer - klachten aan de rechterknie verwezen naar het E te D (E, hierna: het ziekenhuis). Na onderzoek en een kijkoperatie is de operatiedatum voor een - de stand van het rechteronderbeen veranderende - osteotomie van de tibiakop vastgesteld op 20 juli 2009.

2.2              Op 26 mei 2009 heeft beklaagde - die van 2008 tot 2010 als anesthesioloog in het ziekenhuis werkzaam was - klaagster gezien op het preoperatieve spreekuur. Daarbij bleek dat klaagster in 2008 na een hartinfarct was geopereerd en dat bij haar een stent was geplaatst. Beklaagde heeft tijdens dit consult gebeld met een cardioloog in het F om te informeren naar het type stent dat daar waarschijnlijk bij was gebruikt. Beklaagde gaf nog geen akkoord voor de operatie. Een uitdraai uit de loggegevens van het ziekenhuis van vermeldt als aantekening bij de naam van beklaagde op 26 mei 2009: ‘Reden (nog) niet akkoord: info cardio polikliniek F. Na afloop van dit consult is bloed afgenomen bij klaagster. De uitslag hiervan luidde: Hb-gehalte 9.6, hematocriet 0.44, erytrocyten 5.00, leukocyten 9.3 en trombocyten 529. De van het F verkregen informatie is op 28 mei 2009 door een collega van beklaagde aan het dossier van klaagster toegevoegd.

2.3              Na het consult van 26 mei 2009 is beklaagde niet meer bij de behandeling van klaagster betrokken geweest.

2.4              Op 15 juni 2009 is de operatie - op advies van de cardioloog uit het F - uitgesteld tot 18 januari 2010, vanwege de noodzaak tot het voortgezette gebruik van medicatie (bloedverdunners).

3.                  De klacht

De klacht luidt - zakelijk weergegeven - als volgt:

1)             Beklaagde heeft klaagster, de huisarts en hoofdbehandelaar/operateur niet in kennis gesteld van de verhoogde uitslag van het preoperatieve bloedonderzoek van 26 mei 2009.

2)             Beklaagde heeft geen navraag gedaan bij klaagster of er eerder hoge bloedwaarden geconstateerd waren.

3)             Er is sprake van slechte dossiervoering door in het dossier niet de preoperatieve bloeduitslag te vermelden, waardoor de hoofdbehandelaar deze blijkbaar niet heeft gezien.

4.                  Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.                  De beoordeling

5.1       Het College stelt voorop dat duidelijk is dat klaagster veel te verduren heeft gehad. Zij heeft jarenlang vele medische klachten en beperkingen ondervonden, en heeft meerdere behandelingen (moeten) ondergaan.

5.2       Als uitgangspunt bij beoordeling van de klacht geldt dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund. De vraag is of de zorgverlener bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Daarbij wordt rekening gehouden met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met wat toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

Klachtonderdeel 1

5.3       Beklaagde heeft als verweer gevoerd dat hij gelet op het tijdsverloop geen actieve herinnering heeft aan het onder 2.2 bedoelde preoperatieve spreekuur en dat hij dus moet afgaan op wat er in het dossier van klaagster is vermeld. Volgens het destijds geldende protocol was er geen indicatie om bloedonderzoek aan te vragen. Beklaagde wist niet dat er bloedonderzoek was aangevraagd. Als hij dat wel had geweten, of zelf bloedonderzoek had aangevraagd, had hij die uitslag niet zelf kunnen beoordelen, omdat hij de dag erna geen dienst had. Die uitslag werd altijd door de dienstdoende anesthesioloog beoordeeld. Overigens was de uitslag niet van dien aard dat daardoor de operatie niet door had kunnen gaan. Beklaagde vindt het invoelbaar dat klaagster er een punt van maakt dat de uitslagen van bloedonderzoek meerdere keren niet aan haar zijn meegedeeld, maar stelt dat gelet op het tijdsverloop de exacte gang van zaken niet meer valt vast te stellen. Als dit niet goed zou zijn gegaan, is sprake van een systeemfout, die hem persoonlijk niet te verwijten valt.

Het College is van oordeel dat beklaagde niet kan worden verweten onzorgvuldig te hebben gehandeld. Uit de door klaagster overgelegde uitspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (CTG) van 14 februari 2019 tegen de orthopedisch chirurg die de operatie op 18 januari 2010 heeft uitgevoerd, kan worden afgeleid dat er door deze orthopeed wel bloedonderzoek was aangevraagd. De ter zitting door beklaagde toegelichte taakverdeling en werkwijze, die inhoudt dat de uitslag van bloedonderzoek, zodra die uitslag bekend is, door de dan dienstdoende anesthesioloog werd beoordeeld - in dit geval niet beklaagde -, acht het College aannemelijk. Nu beklaagde niet te verwijten valt dat hij de bloeduitslag van 26 mei 2009 niet zelf heeft beoordeeld, kan hem evenmin verweten worden dat hij de betreffende gegevens niet met anderen - waaronder klaagster - heeft gedeeld.

Klachtonderdeel 2

5.4       Nu er volgens het protocol voor beklaagde geen indicatie was om op 26 mei 2009 bloedonderzoek voor klaagster aan te vragen en hij de uitslagen van het door de operateur aangevraagde bloedonderzoek niet onder ogen heeft gekregen, was het evenmin nodig bij klaagster navraag te doen naar eerdere uitslagen van bloedonderzoek. Beklaagde kan daarom niet worden verweten onzorgvuldig te hebben gehandeld.

Klachtonderdeel 3

5.5       Gelet op wat onder 5.2 is overwogen, valt beklaagde ook ten aanzien van dit klachtonderdeel geen verwijt te maken. Nu beklaagde immers de preoperatieve bloeduitslag niet heeft beoordeeld en niet heeft hoeven beoordelen, valt hem ook niet te verwijten dat hij van die uitslag geen melding in het dossier heeft gemaakt.

5.6       De conclusie is dat beklaagde met betrekking tot de klacht geen verwijt kan worden

gemaakt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet BIG.

5.7       De klacht zal ongegrond worden verklaard.

6.         De beslissing

Het College:

-          verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door N.B. Verkleij, voorzitter, P.M. van Dijk-de Keuning,

lid-jurist, C. Keijzer, J.W. de Fijter en A.M.J.S. Vervest, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door R. van der Vaart, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 26 november 2019.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.       Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.      Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.