ECLI:NL:TGZREIN:2019:59 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1911

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2019:59
Datum uitspraak: 20-11-2019
Datum publicatie: 20-11-2019
Zaaknummer(s): 1911
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Bedrijfsarts wordt verweten dat zij klaagster onvoldoende adequaat heeft begeleid en haar functionele mogelijkheden onvoldoende adequaat heeft ingeschat. De concrete verwijten zijn weergegeven 20 klachtonderdelen. Vijf klachtonderdelen zijn (deels) gegrond. Naar het oordeel van het college heeft de bedrijfsarts 1) ten onrechte een conclusie in de terugkoppeling aan de werkgeefster geschreven terwijl zij de informatie nog niet met klaagster had gedeeld,  2) haar oorspronkelijke advies om een tweede spoortraject in gang te zetten, teruggedraaid na overleg met klaagsters werkgeefster, maar zonder overleg met klaagster, 3) ten onrechte het Actueel Oordeel op eenzijdig verzoek van klaagsters werkgeefster op een wezenlijk oordeel aangepast, 4) haar geheimhoudingsverplichting ten opzichte van klaagster geschonden en 5) zonder medeweten van klaagster een FML opgesteld zonder klaagster zelf te spreken en te onderzoeken en klaagster niet (tijdig) geïnformeerd over de opgestelde FML. Berisping.

Uitspraak: 20 november 2019

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 16 januari 2019 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

tegen:

[C]

bedrijfsarts

werkzaam te [D]

verweerster

gemachtigde: mr. D. Benamari te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift en de aanvulling daarop;

-          het verweerschrift;

-          de brief van 13 juni 2019 met bijlage van de gemachtigde van verweerster;

-          de brief van 7 augustus 2019 met bijlagen van klaagster.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 2 oktober 2019 behandeld. Partijen waren aanwezig, verweerster bijgestaan door haar gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klaagster was sinds 2005 in dienst bij haar werkgeefster in de functie van accountmanager. Verweerster is bedrijfsarts. Op 4 april 2016 is klaagster wegens psychische klachten uitgevallen voor haar werk. Zij is tijdens het eerste ziektejaar begeleid door een andere bedrijfsarts dan verweerster. Op 23 februari 2017 heeft klaagsters werkgeefster een deskundigenoordeel aangevraagd over de re-integratie-inspanningen voor klaagster. Op

22 maart 2017 schreef het UWV onder meer aan de werkgeefster (alle hiernavolgende citaten zijn opgenomen inclusief spel- en taalfouten): “Uitgaande van de visie van de bedrijfsarts heeft werknemer onvoldoende mogelijkheden om vorm te kunnen geven aan haar re-integratie. Bijgevolg heeft het toetsen van de re-integratie-inspanningen van de werkgever thans dan ook geen toegevoegde waarde. Derhalve wordt het verzoek om een deskundigenoordeel in samenspraak met u niet (verder) in behandeling genomen.” 

In juli 2017 heeft de voormalige bedrijfsarts van klaagster het bedrijfsgeneeskundig dossier overgedragen aan verweerster. In het dossier staat:

“Dossier ontvangen: Kort resume: Ao 4-4-2016 volledig arbeidsgerelateerd. (…) Psycholoog, burn-out beeld. Geen kracht. Grenzeloos gewerkt. Werkte voor 2,5 FTE. Gekrenkt, ervaart geen begrip en waardering vd kant van bedrijf maar niet boos. (…)

Overleg met psycholoog: angststoornis en forse depressie. Trauma door het werk. Wg te weinig gedaan om haar bij te sturen. In dec nog geen gesprek gehad met [naam directeur werkgeefster], kan ze nog niet aan. In febr wel contact gehad. Spanningsveld met wg. (…).”

Op 20 juli 2017 zag verweerster klaagster voor de eerste maal op het spreekuur. Verweerster noteerde in de verslaglegging onder meer dat zij van mening was dat er bij klaagster geen sprake was van een angststoornis of depressie maar een enorme burn-out en dat klaagster geen benutbare mogelijkheden (GBM) had. Ze noteerde: “Wel FML opstellen maar eigenlijk GBM.” Over het contact tussen klaagster en haar werkgever noteerde ze: “Vaak signalen afgegeven aan wg maar werd niet gehoord. (…) wg heeft nooit een bijdrage geleverd aan haar therapie (…) Heeft geen contact met haar leidinggevende [naam], hele jaar niet gesproken, wel contact met directie. (…).”

In de terugkoppeling van het spreekuur schreef verweerster onder meer:

“(…) Medewerkster geeft aan sedert haar ziekmelding, in april 2016, ernstige beperkingen in de energie en het persoonlijk en sociaal functioneren te ervaren. Dit betreft o.a. (….) het functioneren binnen het gezin. Zij heeft hiervoor al diverse behandelaars aangezocht met tot op heden slechts matig resultaat. Zij geeft aan alle behandelingen zelf gefinancierd te hebben. Zij geeft aan dat de klachten en beperkingen een relatie hebben met haar werksituatie. Zij heeft vóór haar uitval teveel werk op haar bordje gekregen en zij heeft haar grenzen niet goed in de gaten gehouden. (…) Zij is nu langer dan een jaar ziek; haar re-integratiemogelijkheden zijn zeer beperkt, zeker in eigen werk. Op dit moment schat ik in dat zij nog geen reintegratiemogelijkheden heeft. De kans op instroom in de WIA acht ik, bij ongewijzigd beleid, reëel.

Ik kom tot het volgende advies:

-          Zorg mede dat werkneemster goed kan herstellen en een optimale behandeling krijgt. Tot op heden hebben haar behandelingen onvoldoende effect gehad. Mijn advies is om een multidisciplinaire revalidatietraining bij [naam instelling] te volgen, of anders bij [naam instelling], beiden in [plaatsnaam]. Mijn voorkeur gaat uit naar [naam instelling].

(…)

-          Ik zal een Functionele Mogelijkheden Lijst opstellen ten behoeve van arbeidsdeskundig onderzoek, om geen reintegratiekansen te missen.

(…)”

Verweerster stelde over klaagster een belastbaarheidsprofiel op waarin zij klaagster sterk beperkt achtte in het persoonlijk en/of sociaal functioneren. Zij merkte daarbij op dat zij verwachtte dat de beperkingen binnen een half jaar met adequate behandeling fors zullen verbeteren.

Op 21 juli 2017 stelde verweerster een ‘’Bijstelling probleemanalyse’ op. Daarin schreef ze: “Momenteel is werkhervatting in eigen werk niet op korte termijn te verwachten en er bestaan twijfels of dit gehaald gaat worden. Het is van belang om te onderzoeken of er ook mogelijkheden voor ander werk bij eigen of andere werkgever zijn.”

Op 31 augustus 2017 zag verweerster klaagster voor de tweede maal op het spreekuur. In de medische verslaglegging noteerde verweerster onder meer:

“Gaat per 1-10 starten (college: bij een instelling), eerst nog een urologische ingreep. (…) Niets meer gehoord van wg. Ervaart weinig steun van de kant van wg. Hefet te weinig contact eghad met lg, erg teleurgesteld in het contact met wg (…) Raakt geëmotioneerd bij praten over het geen contact hebben met haar leidinggevende. Ze had dit wel gewild. (…) Geeft aan geen arbeidsconflict te hebben, maar neemt wg. wel kwalijk dat ze haar over de kling hebben gejaagd. Wg wil nu ook nog niet meebetalen. (…)

E/ingewikkelde problematiek. Forse spanning toch in de verhoudingen. (…).”

In de terugkoppeling van het spreekuur noteerde verweerster onder meer:

“(…) Zij (college: klaagster) gaf aan, na een uitgebreide intake, in aanmerking te komen voor een Multi Disciplinair Revalidatietraject. (…) De start is nog even uitgesteld omdat zij volgende week een medische ingreep zal ondergaan. (…) Er heeft ondertussen een arbeidsdeskundig onderzoek plaatsgevonden. Met de arbeidsdeskundige heb ik heden, 1 september, telefonisch contact gehad. De conclusie is dat er momenteel geen re-integratiemogelijkheden zijn en dat een tweede spoortraject geadviseerd zal worden. De combinatie medische ingreep en revalidatietraject zal de komende 2 maanden echter nog veel van haar vergen. (…)

Ik kom tot het volgende advies:

-          Medische ingreep en start van het revalidatietraject afwachten. (…).”

Verweerster heeft op 2 en 8 november 2017 telefonisch overleg gevoerd met klaagsters huisarts. Besproken werd onder meer een verwijzing van klaagster naar de internist.

Op 9 november 2017 zag verweerster klaagster voor de derde maal op het spreekuur. Klaagster werd vergezeld door haar echtgenoot. Klaagster uitte haar onvrede over het ingezette multidisciplinaire revalidatietraject en wilde stoppen. Verweerster ging daarmee akkoord. Klaagster ervoer op dat moment ook fysieke klachten. Verweerster noteerde daarover onder meer in de medische verslaglegging: “O/ hoest flink, prikkelhoest. RR 160/95; pols 106; blauwige lippen. Adipeus E/ gaat medisch niet goed. Cardiaal probleem???”

In de terugkoppeling van het spreekuur schreef verweerster onder meer:

“(…) Medewerkster geeft aan dat haar klachten en beperkingen de afgelopen weken zijn toegenomen. Zij heeft hiervoor haar huisarts enkele malen bezocht en heeft op 10 november weer een afspraak staan. (…) Verder verloopt het revalidatietraject dat zij volgt totaal niet naar haar zin, dit geeft haar juist veel stress. Er wordt veel geschoven met afspraken en zij heeft telkens wisselende behandelaars (…) Na het spreekuur heb ik weer contact opgenomen met haar huisarts en hem geïnformeerd dat ik het noodzakelijk acht dat er verder gespecialiseerd onderzoek gaat plaatsvinden. (…)”

Op 23 november 2017 sprak verweerster klaagster telefonisch, waarbij klaagster liet weten door haar huisarts verwezen te zijn naar de cardioloog. In de terugkoppeling van dat telefonisch spreekuur noteerde verweerster onder meer:

“(…) Medewerkster geeft aan dat zij door de huisarts verwezen is voor nader medisch onderzoek bij een deskundige. Hier heeft zij op 6 december een afspraak mee. Zij heeft de behandeling door [naam instelling] gestaakt. (…)”

Op 7 december 2017 sprak verweerster klaagster wederom telefonisch. In de terugkoppeling van dat telefonisch spreekuur noteerde verweerster onder meer dat klaagster op 6 december 2017 een medisch deskundige had bezocht en dat verder onderzoek en behandeling in de komende weken zou plaatsvinden. Ze noteerde voorts:

“– Aangezien medewerkster nu geen revalidatietraject meer volgt wil ik voorstellen dat er een spoor twee traject in gang gezet wordt, om geen kansen te missen. Dit ondanks haar medische beperkingen.”

Na deze terugkoppeling had verweerster contact met klaagsters werkgeefster. Verweerster berichtte klaagster onder meer het volgende per e-mail van 13 december 2017:

“(…)

-          Jij wilt een behandeling die jouw kansen op de arbeidsmarkt doet stijgen. Natuurlijk wil ik dat ook, maar een nieuw revalidatietraject  opstarten terwijl jij nu met deze klachten zit heeft geen zin. Je zit weer in een traject van medisch onderzoek en behandeling en er zal eerst duidelijkheid in moeten komen wat er aan de hand is voordat je lichamelijke belasting wordt opgevoerd. (…)

-          Ik heb ondertussen met [naam hr-manager klaagsters werkgeefster] contact gehad over hoe zinvol het is om nu een tweede spoor traject in te zetten, nu je zo marginaal belastbaar bent. Ik trek het voorstel in, ook omdat de WIA aanvraag ook zeer binnenkort de deur uit zal moeten. Ik zal daarom de terugkoppeling aanpassen en het advies terugdraaien. (…).”

Verweerster paste daarop – met handhaving van de datum – de terugkoppeling van

7 december 2017 aan als volgt: “Vanwege de marginale belastbaarheid van werkneemster heeft het inzetten van een tweede spoortraject momenteel geen zin.”

Op 20 december 2017 stelde verweerster een ‘Actueel oordeel bij de probleemanalyse WIA’ (hierna: Actueel Oordeel) op. Zij schreef daarin onder meer het volgende:

“3. (…) Medewerkster heeft bij diverse behandelaars hulp gezocht en er was intensief contact met haar huisarts. De klachten hadden een relatie met het werk, zij had voor de uitval langere tijd veel en hard gewerkt. Ondanks de behandelingen knapte zij niet op. Er spelen spanningen in de arbeidsrelatie. In juli werd er besloten tot het inzetten van een Multidisciplinair Revalidatietraject. (…) Momenteel zijn er nog steeds forse klachten en beperkingen en is werkneemster bezig met medisch onderzoek naar de oorzaak hiervan.” Onder ‘5. Kwaliteit van de arbeidsrelatie’ schreef verweerster: “Hier ligt enige spanning”

Verweerster stuurde het ingescande Actueel Oordeel met handtekening per e-mail van

20 december 2017 naar klaagster en haar werkgeefster. Op 22 december 2017 stuurde klaagsters werkgeefster de volgende e-mail naar verweerster (met cc aan klaagster): “Ik lees nu het actueel oordeel en daarin spreek je van “spanningen in de arbeidsrelatie”. Dat vind ik wel heel zwaar. Er zijn voor het uitvallen van [naam klaagster] wel aandachtspunten geweest in het functioneren maar daarover waren we in goed overleg. Naar mijn idee geeft dit een verkeerd beeld. Kun je dit nog aanpassen?”

Op 26 december 2017 stuurde verweerster aan klaagster en haar werkgeefster een aangepast Actueel Oordeel. De aanpassing bestond daaruit dat nu onder ‘5. Kwaliteit van de arbeidsrelatie’ stond: “Redelijk”

Klaagsters werkgeefster liet verweerster en klaagster per e-mail van 27 december 2017 weten: “Tot mijn verbazing staat er nog steeds in het Actueel Oordeel dat er “spanningen zijn in de arbeidsrelatie”. Nogmaals, we waren in goed overleg over het functioneren van [klaagster]. In vind “spanningen in de arbeidsrelatie” te zwaar.”

Verweerster heeft het Actueel Oordeel daarop dezelfde dag aangepast en de zin “Er spelen spanningen in de arbeidsrelatie.” onder 3. verwijderd. De datum van ondertekening bleef ongewijzigd, te weten 20 december 2017.

Op 1 februari 2018 zag verweerster klaagster weer op haar spreekuur. Klaagster vertelde verweerster onder meer dat ze in haar dossier een aantal zaken zag staan waarvan ze vond dat er uitspraken zijn gedaan die niet horen. Ook vertelde ze geschrokken te zijn van verweersters aanpak wat betreft de correcties van het Actueel Oordeel. In de terugkoppeling noteerde verweerster dat klaagster aangaf dat er geen wijziging was in haar klachten en beperkingen en dat zij de afgelopen weken enkele medische onderzoeken had ondergaan waarvan de uitslagen nog niet bekend waren. Verweerster stelde voor de ontwikkelingen af te wachten.

Nadien heeft klaagster verweerster diverse e-mails gestuurd met daarin verschillende vragen. Zij sprak daarin ook op verschillende momenten haar ontevredenheid over het handelen van verweerster uit. Verweerster heeft niet op alle e-mails gereageerd.

Op 22 februari 2018 is door het UWV over klaagster een verzekeringsgeneeskundige rapportage opgesteld in het kader van de wet WIA. De vraagstelling luidde onder meer of de bedrijfsarts klaagsters functionele mogelijkheden adequaat had ingeschat en klaagster adequaat had begeleid. Onder de overwegingen staat:

“(…) De nieuwe bedrijfsarts, [naam verweerster], die cliënt vanaf juli 2017 begeleid, heeft mijns inziens de invloed van de verstoorde verhouding tussen cliënt en leidinggevende onvoldoende onderkend. De belastbaarheid die in juli 2017 door de bedrijfsarts werd opgesteld past mijns inziens niet bij de aard en ernst van de psychische problematiek. De bedrijfsarts geeft rond juli 2017 tevens aan dat cliënt onvoldoende belastbaar is voor een spoor-2-traject. Ook hiervoor geven de aard en ernst van de psychische problematiek of de intensiteit van de op dat moment aanstaande behandeling onvoldoende aanleiding toe. Mijns inziens was cliënt vanaf het einde van het eerste ziektejaar (na einde psychologische behandeling eind maart 2017) doorlopend voor tenminste halve dagen belastbaar voor spoor-2-activiteiten, mits er rekening werd gehouden met een aantal voorwaarden voor arbeid op persoonlijk en sociaal vlak (zoals hieronder beschreven).”

Op 23 maart 2018 heeft verweerster op verzoek van klaagsters werkgeefster opnieuw een FML opgesteld en aan de werkgeefster verstrekt op basis van de haar op dat moment bekende gegevens. Klaagster werd daarin minder beperkt geacht dan in de op 20 juli 2017 opgestelde FML. Klaagster ontving de nieuwe FML per e-mail van 5 april 2018 van haar werkgeefster. Per e-mail van 6 april 2018 schreef verweerster klaagster onder meer het volgende:

“Zoals je waarschijnlijk hebt vernomen is de aanvraag WIA voorlopig door het UWV afgewezen. De verzekeringsarts maakt, met terugwerkende kracht, een andere inschatting van de problematiek. Ook heeft deze aangegeven de arbeidsmogelijkheden ruimer in te schatten. Om de acties die het UWV nodig vindt alsnog in te zetten is mij half maart gevraagd om met spoed een nieuwe FML op te stellen, zodat er snel een arbeidsdeskundig onderzoek en spoor twee begeleiding opgestart kon worden. Ik heb dit gedaan op basis van de meest recente medische gegevens en de rapportage van de verzekeringsarts en aan [naam hr-manager klaagsters werkgever] toegestuurd. (…)”.

Nadien heeft klaagster op 7, 8 en 11 april 2018 diverse e-mails gestuurd naar verweerster met daarin verschillende vragen. Per e-mail van 11 april 2018 antwoordde verweerster aan klaagster dat het voor haar niet mogelijk en wenselijk was om per e-mail op klaagsters vragen en veronderstellingen in te gaan, omdat dat alleen maar meer onduidelijkheid en verwarring zou scheppen. Verweerster nodigde klaagster uit om in een persoonlijk gesprek op 19 april 2018 nader op haar vragen in te gaan, meer duidelijkheid te creëren en misverstanden weg te nemen.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerster dat zij haar onvoldoende adequaat heeft begeleid en haar functionele mogelijkheden onvoldoende adequaat heeft ingeschat. De concrete verwijten zijn weergegeven in de volgende klachtonderdelen, te weten dat verweerster:

1.        niet bekend is met richtlijnen en standaarden;

2.        (opzettelijk) de werkgever de juiste inlichtingen heeft onthouden;

3.        geen onderzoek heeft verricht (deel I)

4.        geen onderzoek heeft verricht (deel II);

5.        een conclusie heeft gedeeld die geen conclusie bleek te zijn;

6.        verschillende patiëntendossiers heeft verstrekt;

7.        een advies per dezelfde datum heeft teruggedraaid;

8.        opzettelijk UWV de juiste inlichtingen heeft onthouden;

9.        de STECR Werkwijze arbeidsconflicten niet heeft ingezet;

10.    haar geheimhoudingsverplichting heeft geschonden;

11.    een waardeoordeel heeft en geeft;

12.    klaagster niet geeft geïnformeerd;

13.    een laakbare rol heeft gespeeld;

14.    nagelaten heeft de e-mailberichten van klaagster te beantwoorden;

15.    een zigzagbeleid heeft;

16.    voorbij is gegaan aan de stortvloed aan verzoeken;

17.    verwijtbaar lichamelijke schade heeft veroorzaakt;

18.    zich laat regeren door de werkgever;

19.    haar eigen regels schendt;

20.    een wachtruimte heeft die wordt gedeeld met andere doelgroepen.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

Het college toetst in deze zaak of verweerster bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Het college zal deze vraag aan de hand van de klachtonderdelen beantwoorden.

Klachtonderdeel 1 Niet bekend zijn met richtlijnen en standaarden

Klaagster stelt dat verweerster niet bekend is met de richtlijnen en standaarden omdat zij de binnen het UWV gebruikelijke werkwijze niet volgens de regels der kunst toepast. Klaagster heeft nagelaten de door haar gestelde gebruikelijke werkwijze te concretiseren. Zij heeft in haar klaagschrift enkel het zogeheten ‘Claimbeoordelings- en Borgingssysteem’ (CBBS) aangehaald. Dit betreft echter een instrument voor het uitvoeren van de claimbeoordeling WAO/WAZ/Wajong door verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen van UWV en wordt als zodanig niet door bedrijfsartsen gebruikt.

Dit klachtonderdeel is onvoldoende concreet onderbouwd en is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel 2 Het ( opzettelijk) onthouden van de juiste inlichtingen aan de werkgeefster

Klaagster verwijt verweerster dat zij heeft nagelaten in de Bijgestelde probleemanalyse van 21 juli 2017 aan te geven dat een gerichte behandeling was ingezet en de werkgeefster te informeren over 1) het verwachte (participatie)doel van die behandeling, 2) de werkwijze van het revalidatiecentrum en 3) de rol van de werkgeefster daarin. 

Het college overweegt als volgt. Verweerster mocht klaagsters werkgeefster niet informeren over de behandeldoelen en de wijze waarop klaagsters behandelingstraject was ingericht. Zij zou daarmee haar geheimhoudingsverplichting ten opzichte van klaagster schenden. Conform de richtlijnen ‘KNMG-code Gegevensverkeer en samenwerking bij arbeidsverzuim en re-integratie’ en de ‘Leidraad bedrijfsarts en privacy’ mocht verweerster klaagsters werkgeefster enkel informeren over klaagsters functionele beperkingen, restmogelijkheden, de verwachte duur van het verzuim en de mate van arbeidsongeschiktheid, evenals eventuele aanpassingen of werkvoorzieningen, het verwachte einddoel van de re-integratie en werk gerelateerde oorzaken voor arbeidsongeschiktheid. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdelen 3 en 4 Geen onderzoek verrichten (deel I en II)

Deze klachtonderdelen zullen vanwege de onderlinge samenhang gezamenlijk worden behandeld.

Klaagster verwijt verweerster dat zij geen onderzoek heeft verricht. Het college begrijpt uit de onderbouwing van deze klachtonderdelen dat klaagster daarbij doelt op het eerste consult van 20 juli 2017 van klaagster bij verweerster. Volgens klaagster had verweerster op dat moment moeten doorvragen naar de redenen die voor klaagster tot een verandering van bedrijfsarts hadden geleid. Bovendien is klaagster van mening dat verweerster:

-            bij klaagsters behandelaars had moeten nagaan wat de resultaten waren van de eigen

(het college begrijpt: door klaagster zelf) ingezette behandelingen en interventies en

-            een kopie van het Deskundigenoordeel UWV van de werkgeefster had moeten eisen.

Het college volgt klaagster niet in haar standpunt. Verweerster diende zich tijdens het eerste consult een beeld te vormen over klaagster, haar (gezondheids)problematiek en de verhouding met haar werkgeefster. Op verweerster rustte daarbij niet de verplichting om de precieze onderliggende oorzaken van de wisseling van bedrijfsarts te achterhalen. Verdedigbaar was dat verweerster het verleden in eerste instantie liet rusten en eerst zelf met klaagster wilde spreken om zich op die manier eerst zelf een oordeel te vormen. Niet gebleken is dat klaagster verweerster tijdens het eerste consult gevraagd had bij haar behandelaars informatie op te vragen. Naar het oordeel van het college had dit wel op klaagsters weg gelegen als zij van mening was dat die informatie belangrijk was. Verweerster had die informatie dan eventueel later, op een door haar geschikt geacht moment, alsnog kunnen opvragen. Nu klaagster zelf heeft nagelaten verweerster hierom te vragen, gaat het te ver om verweerster op dit punt een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Het verwijt dat verweerster een kopie van het Deskundigenoordeel UWV had moeten eisen, ontbeert feitelijke grondslag. Er is immers geen Deskundigenoordeel tot stand gekomen, zoals blijkt uit de brief van 22 maart 2017 van UWV aan de werkgeefster. De klachtonderdelen 3 en 4 zijn ongegrond.      

Klachtonderdeel 5 Het delen van een conclusie die geen conclusie bleek te zijn

Uit het klaagschrift leidt het college af dat klaagster doelt op de volgende mededeling van verweerster in de terugkoppeling van het spreekuur van 31 augustus 2017: “Met de arbeidsdeskundige heb ik heden, 1 september, telefonisch contact gehad. De conclusie is dat er momenteel geen re-integratiemogelijkheden zijn en dat een tweede spoortraject geadviseerd zal worden.” Dit was de conclusie die verweerster uit het telefoongesprek had getrokken. Zij had deze conclusie echter niet in de terugkoppeling aan de werkgeefster mogen schrijven omdat zij deze informatie nog niet met klaagster had gedeeld. Verweerster erkent dit ook. Dit klachtonderdeel is in zoverre gegrond.

Klachtonderdeel 6 Het verstrekken van verschillende patiëntendossiers

Verweerster heeft erkend dat zij verschillende medische dossiers heeft verstrekt. Een reden die verweerster daarvoor geeft, is dat de verschillende versies van klaagsters dossier op verschillende momenten zijn opgevraagd en verstrekt. De later opgevraagde versie bevat vanwege het tijdsverloop meer (nieuwe) aantekeningen. Daar komt bij dat verweerster naar voren heeft gebracht dat de op verschillende momenten verstrekte verschillende versies van de dossiers steeds een ander doel dienden en voor ieder doel niet steeds het volledige dossier hoefde te worden overgelegd. Klaagster heeft dit niet weersproken en bovendien is niet komen vast te staan dat klaagster hierdoor in haar belangen is geschaad. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel 7  Een advies per dezelfde datum terugdraaien

Verweerster erkent dat zij haar oorspronkelijke advies van 7 december 2017 om een tweede spoortraject in gang te zetten, heeft teruggedraaid na overleg met klaagsters werkgeefster. Het college oordeelt dat het verweerster op zichzelf was toegestaan een gegeven advies bij te stellen, maar niet zonder klaagster daar eerst over te informeren. Alsdan was klaagster in de gelegenheid daarop haar mening kenbaar te maken. Het enkel via e-mail van 13 december 2017 op de hoogte brengen van klaagster van het teruggedraaide advies en de terugkoppeling per dezelfde datum (7 december 2017) te wijzigen, is onzorgvuldig. Dit klachtonderdeel is gegrond.

Klachtonderdeel 8 Het opzettelijk UWV de juiste inlichtingen onthouden

Het college stelt voorop dat een Actueel Oordeel een belangrijk document is. In een Actueel Oordeel beschrijft de bedrijfsarts het verloop van de re-integratie en de actuele stand van zaken. Het UWV beoordeelt het re-integratieresultaat in relatie tot de oorzaak van het verzuim en de daarin gezette stappen en beoordeelt aan de hand daarvan of een werknemer recht heeft op een WIA-uitkering.

Verweerster erkent dat zij “spanningen in de arbeidsrelatie” heeft verwijderd uit het Actueel Oordeel. Zij stelt dat zij dat heeft gedaan omdat zij wisselende signalen kreeg van klaagster en haar werkgeefster over de arbeidsverhouding en zij de informatie minder relevant achtte. Het college acht dit onzorgvuldig en overweegt als volgt.

Uit de stukken blijkt voldoende dat verweerster zelf van oordeel was dat er spanningen in de arbeidsrelatie waren. Het college verwijst hierbij onder meer naar verweersters medische verslaglegging van 31 augustus 2017 waarin zij vermeldt: “Forse spanning toch in de verhoudingen”. Verweerster vond het klaarblijkelijk ook nodig om die spanningen in het Actueel Oordeel te vermelden. Verweerster heeft deze vermelding enkel uit het Actueel Oordeel verwijderd omdat klaagsters werkgeefster dit verwijderd wilde zien (zie voor de e-mailwisseling hiervoor onder ‘2. De Feiten’). Het college acht het laakbaar dat verweerster het Actueel Oordeel op dit wezenlijke punt heeft aangepast enkel op grond van dit eenzijdige verzoek van klaagsters werkgeefster. Daaraan doet niet af dat zij het – tot tweemaal toe – aangepaste Actueel Oordeel ter kennisneming ook steeds per gelijke e-mail aan klaagster heeft gestuurd. Dit klachtonderdeel is gegrond.

Klachtonderdeel 9 Het niet inzetten van de STECR Werkwijzer arbeidsconflicten

In de STECR Werkwijzer arbeidsconflicten (versie 6, oktober 2014) wordt de volgende definitie van een arbeidsconflict gehanteerd: “Twee individuen, één individu en een groep of twee groepen, binnen de grenzen van een arbeidsorganisatie, hebben een arbeidsconflict als tenminste één van de partijen vindt dat de andere partij haar dwarsboomt of ergert. Dit kan betrekking hebben op arbeidsinhoud, arbeidsverhoudingen, arbeidsomstandigheden of arbeidsvoorwaarden.”

Hoewel het college constateert – zie ook hierboven – dat sprake was van spanningen in de arbeidsrelatie, betekent dit nog niet zonder meer dat sprake was van een arbeidsconflict in de zin van de hierboven weergegeven definitie. Klaagster gaf hierover zelf aan verweerster wisselende signalen af (het college verwijst onder meer naar de medische verslaglegging op 31 augustus 2017). Dat verweerster onder deze omstandigheden niet de STECR Werkwijzer arbeidsconflicten heeft ingezet, acht het college niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel 10 Schenden geheimhoudingsverplichting

Onder verwijzing naar de overwegingen onder klachtonderdeel 2, overweegt het college dat verweerster meer informatie met klaagsters werkgeefster heeft gedeeld dan is toegestaan, terwijl niet gebleken is dat zij daarvoor klaagsters toestemming verkregen had. Verweerster heeft meermalen in haar terugkoppelingen en ook in het Actueel Oordeel melding gemaakt van klaagsters klachten, haar behandeling en resultaten daarvan (‘Multidisciplinair Revalidatietraject’, ‘medische ingreep’, ‘diverse behandelaars aangezocht’, ‘haar huisarts enkele malen bezocht’ ‘hebben haar behandelingen onvoldoende effect gehad’ etc..). Dit is tuchtrechtelijk verwijtbaar.

Verweerster heeft erkend dat zij terughoudender had kunnen zijn bij het delen van informatie met de werkgeefster. Zij heeft onder verwijzing naar een e-mailbericht van 25 oktober 2017 van klaagster aan verweerster echter ook aangevoerd dat klaagster verweerster een aantal keren zelf gevraagd had de werkgeefster te informeren en dat klaagsters verwijten tegenstrijdig zijn. Het college leest in de genoemde e-mail van klaagster een uiteenzetting over haar onvrede over het revalidatietraject gevolgd door de vraag: “Wil jij [naam klaagsters werkgever] in je eigen bewoordingen inlichten? In dit bericht staan te veel medische gegevens of anderszins.” Het college merkt op dat indien hierin al een toestemming van klaagster voor het delen van meer informatie met de werkgeefster moet worden gelezen, dit voor verweerster nog geen vrijbrief is om die informatie te delen. Toe stemming ontslaat een bedrijfsarts immers niet van de verplichting zijn of haar eigen afweging te maken over de relevantie van de te verstrekken informatie (zie bijvoorbeeld ook CTG 31 maart 2015 ECLI:NL:TGZCTG:2015:107 ) .  

Dit klachtonderdeel is gegrond.

Klachtonderdeel 11 Het geven en hebben van een waardeoordeel

In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij de werkgeefster op

9 en 23 november 2017 heeft meegedeeld dat klaagster de behandeling bij de revalidatie-instelling heeft gestaakt, hetgeen een waardeoordeel betreft waarvan verweerster zich had moeten onthouden. Er was geen noodzaak om deze informatie met de werkgeefster te delen, aldus klaagster en verweerster heeft klaagster door het doen van deze mededeling onnodig in een kwaad daglicht geplaatst.

Het college ziet niet in dat verweerster met bedoelde mededeling klaagster in een kwaad daglicht stelde of dat verweerster met die mededeling kenbaar wilde maken dat klaagster niet meewerkte aan haar herstel (of dat herstel zelfs tegen zou werken). In zoverre is dit klachtonderdeel ongegrond. Wat betreft het verwijt dat verweerster zich überhaupt van de bedoelde mededeling had behoren te onthouden, verwijst het college naar de overwegingen onder klachtonderdeel 10. In zoverre heeft dit verwijt onder klachtonderdeel 11 geen zelfstandige betekenis. Dit klachtonderdeel wordt afgewezen.

Klachtonderdeel 12 Het niet informeren van klaagster

Verweerster wordt in dit klachtonderdeel verweten dat zij op 1 september 2017 zonder klaagsters toestemming en zonder klaagster hierover te informeren gegevens heeft verstrekt aan het reïntegratiebedrijf. Verweerster mocht ingevolge wettelijke bepalingen gegevens verstrekken aan het reïntegratiebedrijf. Verweerster heeft gesteld dat zij klaagster daarover heeft geïnformeerd. Klaagster heeft niet duidelijk gemaakt welke gegevens zijn verstrekt zonder haar toestemming en zonder dat zij hierover geïnformeerd was. Bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing wordt dit klachtonderdeel ongegrond bevonden.

Klachtonderdeel 13 Het spelen van een laakbare rol

Verweerster wordt verweten dat zij op 23 maart 2018 zonder medeweten van klaagster een FML over klaagster heeft opgesteld, enkel op basis van stukken. Klaagster stelt dat verweerster zonder klaagster zelf te spreken, na een periode van twee maanden zonder contact, de conclusie heeft getrokken dat klaagster niet meer arbeidsongeschikt is. De beoordeling van arbeidsgeschiktheid voor eigen werk heeft zij buiten beschouwing gelaten, aldus klaagster. Klaagster heeft de opgestelde FML ook niet van verweerster ontvangen, maar per e-mail van 5 april 2018 van haar werkgeefster.

Verweerster heeft erkend dat zij op 23 maart 2018 op verzoek van de werkgeefster (met spoed) op basis van de haar op dat moment bekende medische situatie van klaagster een FML heeft opgesteld. Zij stelt dat zij klaagster hierover op 6 april 2018 heeft geïnformeerd. Abusievelijk heeft zij klaagster niet tevoren geïnformeerd en de informatie niet gelijktijdig aan klaagster en haar werkgeefster verstrekt. Volgens verweerster heeft zij in de FML niet de conclusie getrokken dat klaagster arbeids(on)geschikt is, maar klaagsters mogelijkheden en beperkingen in het algemeen weergegeven. Het college overweegt als volgt.

Het verweten handelen valt uiteen in twee aspecten: enerzijds het zonder medeweten van klaagster opstellen van een FML zonder klaagster zelf te spreken en te onderzoeken en anderzijds het klaagster niet (tijdig) informeren over de opgestelde FML. Het college zal beide aspecten van het handelen beoordelen.

Een FML is een belastbaarheidsprofiel waarin de actuele situatie wordt beschreven. De laatste terugkoppeling van het spreekuur dateert van 1 februari 2018 en niet gebleken is dat daarna nog contact is geweest tussen klaagster en verweerster. Het valt niet uit te sluiten dat klaagsters belastbaarheid in de periode gelegen tussen 1 februari en 23 maart 2018 veranderd was. Het college ziet dan ook niet in hoe verweerster een actueel belastbaarheidsprofiel kon opstellen op grond van schriftelijke informatie zonder klaagster zelf te spreken. Door zonder medeweten van klaagster, enkel op grond van schriftelijke informatie een belastbaarheidsprofiel op te stellen, heeft verweerster onzorgvuldig gehandeld. Verweerster schreef in haar e-mail van 6 april 2018 aan klaagster weliswaar “op basis van de meest recente medische gegevens en de rapportage van de verzekeringsarts”, maar onduidelijk is gebleven op basis van welke concrete medische gegevens zij haar oordeel heeft gebaseerd. Dit klemt te meer nu de op 23 maart 2018 opgestelde FML in meerdere rubrieken wezenlijk afweek van het eerder (op 20 juli 2017) over klaagster opgestelde belastbaarheidsprofiel.

Zoals onder meer is beschreven in de ‘Leidraad bedrijfsarts en privacy’ dient de bedrijfsarts de werknemer te informeren over zijn conclusie en advies (waaronder een opgesteld belastbaarheidsprofiel). De bedrijfsarts dient de werknemer te informeren vóór de feitelijke informatieverstrekking, ongeacht of toestemming nodig is of niet. Verweerster heeft dit niet gedaan, maar klaagster pas achteraf, per e-mail van 6 april 2018, geïnformeerd. Dit is ontijdig en laakbaar.

Verweerster heeft naar het oordeel van het college dan ook in beide aspecten tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Dit klachtonderdeel is gegrond.

Klachtonderdeel 14 Nalaten beantwoorden e-mailberichten van klaagster

Klaagster heeft een drietal e-mails bijgevoegd waarop verweerster niet gereageerd zou hebben. Uit de stukken leidt het college af dat klaagster en verweerster veelvuldig met elkaar hebben gecommuniceerd via e-mail en dat verweerster de e-mails van klaagster ook heeft beantwoord. Uit de door verweerster overgelegde e-mailcorrespondentie blijkt dat de drie

e-mails waar klaagster op doelt, door klaagster verzonden zijn in de avond van 8 april 2018 (tweemaal) en 11 april 2018. Ook blijkt uit die e-mailcorrespondentie dat verweerster klaagster per e-mail van 11 april 2018 heeft uitgenodigd om over klaagsters vragen in gesprek te gaan, waarbij zij een concreet voorstel heeft gedaan voor een afspraak op 19 april 2018. Deze reactie van verweerster, inhoudende een concrete uitnodiging voor een gesprek in de nabije toekomst, staat naar het oordeel van het college haaks op het verwijt van klaagster. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdelen 15 Het hebben van een zigzagbeleid

Dit klachtonderdeel heeft geen zelfstandige betekenis naast de reeds besproken klachtonderdelen 7 en 8 en behoeft daarom geen bespreking.

Klachtonderdeel 16 Het voorbij gaan aan de stortvloed aan verzoeken

Het college begrijpt uit klaagsters toelichting op dit klachtonderdeel dat zij verweerster verwijt dat zij haar niet heeft verwezen naar een expertisecentrum voor revalidatie of een instelling voor geestelijke gezondheidszorg (zoals door haar genoemd onder voetnoot 3 bij dit klachtonderdeel in het klaagschrift). Voorts wordt verweerster verweten, zo begrijpt het college, dat zij niet heeft gestreefd naar onderlinge afstemming of continuïteit in zorg, waardoor geen sprake is van adequate behandeling of activiteiten voor re-integratie.

Het college overweegt als volgt. Verweerster had klaagster aanvankelijk verwezen naar een revalidatie-instelling. Op het moment dat klaagster haar onvrede uitte over haar behandeling aldaar (begin november 2017), ging het fysiek ook slechter met haar, zij ervoer diverse serieuze lichamelijke klachten. Verweerster heeft op 2 en 8 november 2017 telefonisch overleg gevoerd met klaagsters huisarts. Klaagster liet verweerster op 23 november 2017 weten dat zij door de huisarts verwezen was naar de cardioloog, waarna diverse onderzoeken volgden. Verweerster heeft per e-mail van 13 december 2017 gemotiveerd aan klaagster te kennen gegeven waarom een nieuw revalidatietraject op dat moment niet wenselijk werd geacht (zie onder ‘2. De Feiten’). Gelet hierop kan niet gezegd worden dat verweerster aan klaagsters verzoeken voorbij is gegaan. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel 17 Het verwijtbaar veroorzaken van lichamelijke schade

Het college toetst of een hulpverlener, in dit geval verweerster, bij het handelen waarover wordt geklaagd is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Het uiteindelijk gevolg van het verweten handelen, in dit geval de gestelde lichamelijke schade (wat daar ook van zij), is daarbij niet van belang. Dat betekent dat de vraag of er een causaal verband heeft bestaan tussen het handelen van verweerster en de gestelde lichamelijke schade van klaagster onbeantwoord kan blijven. Dit klachtonderdeel wordt afgewezen.

Klachtonderdeel 18 Het zich laten regeren door de werkgever

Dit klachtonderdeel heeft geen zelfstandige betekenis naast het reeds besproken klachtonderdeel 16 en behoeft daarom geen bespreking.

Klachtonderdeel 19 Het schenden van haar eigen regels

Voor het college is onvoldoende duidelijk welke (eigen) regels verweerster volgens klaagster geschonden zou hebben. Bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing is dit klachtonderdeel ongegrond.

Klachtonderdeel 20 Het hebben van een wachtruimte die wordt gedeeld met andere doelgroepen.

Het feit dat verweerster een wachtruimte deelt met andere doelgroepen is tuchtrechtelijk niet verwijtbaar. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

De maatregel

De klachtonderdelen 5, 7, 8, 10 en 13 zijn (deels) gegrond. Verweerster heeft samengevat:

-          ten onrechte een conclusie in de terugkoppeling aan de werkgeefster geschreven terwijl zij de betreffende informatie nog niet met klaagster had gedeeld;

-          haar oorspronkelijke advies om een tweede spoortraject in gang te zetten, teruggedraaid na overleg met klaagsters werkgeefster, maar zonder overleg met klaagster;

-          ten onrechte het Actueel Oordeel op eenzijdig verzoek van klaagsters werkgeefster op een wezenlijk oordeel aangepast;

-          haar geheimhoudingsverplichting ten opzichte van klaagster geschonden en

-          zonder medeweten van klaagster een FML opgesteld zonder klaagster zelf te spreken en te onderzoeken en klaagster niet (tijdig) geïnformeerd over de opgestelde FML.

Bij het opleggen van de maatregel acht het college van gewicht dat verweerster op meerdere punten laakbaar heeft gehandeld en/of een structureel verkeerde werkwijze heeft gehanteerd. Dit rechtvaardigt naar het oordeel van het college dat aan verweerster de maatregel van berisping wordt opgelegd.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond zoals in de rechtsoverwegingen omschreven;

-          legt verweerster de maatregel van berisping op;

-          verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus beslist door J. Iding als voorzitter, H.A.W. Vermeulen als lid-jurist, P.E. Rodenburg, C.M.F. van Roessel en R.P.J. Ansem als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van

I.H.M. van Rijn als secretaris en uitgesproken door C.D.M. Lamers op 20 november 2019 in aanwezigheid van de secretaris.